Home

Rechtbank Den Haag, 13-04-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:3850, AWB - 16 _ 7173

Rechtbank Den Haag, 13-04-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:3850, AWB - 16 _ 7173

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
13 april 2017
Datum publicatie
5 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:3850
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7173
Relevante informatie
Algemene Ouderdomswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2025] art. 17

Inhoudsindicatie

wijziging hoogte AOW-pensioen en terugvordering i.vm. voeren gezamenlijke huishouding.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 16/7173

(gemachtigde: mr. J.M. Breevoort),

en

(gemachtigde: mr. C.E.B. Haazen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2015 (primair besluit 1) heeft verweerder besloten dat eiseres vanaf 30 september 2013 samenwoont waardoor haar pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van oktober 2013 verandert.

Bij besluit van eveneens 1 december 2015 (primair besluit 2) heeft verweerder besloten dat eiseres vanaf oktober 2013 een bruto bedrag van € 9.683,54 teveel AOW-pensioen heeft ontvangen, hetgeen zij moet terugbetalen.

Bij besluit van 3 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2017.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. L. Goudkade, als waarnemer van gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1

Op 27 november 2008 heeft eiseres een aanvraag om een AOW-pensioen ingediend. Bij besluit van 2 december 2008 heeft verweerder eiseres vanaf mei 2009 een AOW-pensioen toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Omdat eveneens een ander persoon staat ingeschreven op het adres van eiseres is verweerder op 1 mei 2015 een onderzoek gestart naar de leefsituatie van eiseres.

Op 4 november 2015 heeft door 2 toezichthouders van de Svb een huisbezoek plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan is op 25 november 2015 een handhavings-rapportage opgesteld. Uit het onderzoek is gebleken dat eiseres sinds september 2013 een gezamenlijke huishouding voert met [persoon] ( [persoon] ). [persoon] is hoofdhuurder van het appartement dat zij samen bewonen, eiseres onderhuurder. Eiseres betaalt maandelijks een bedrag van € 609,- aan huur aan [persoon] .

1.2

Bij primair besluit 1 heeft verweerder besloten dat eiseres vanaf 30 september 2013 samenwoont waardoor haar pensioen op grond van de AOW vanaf oktober 2013 verandert.

1.3

Bij primair besluit 2 heeft verweerder besloten dat eiseres vanaf oktober 2013 een bruto bedrag van € 9.683,54 teveel AOW-pensioen heeft gekregen, hetgeen zij moet terugbetalen.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat sprake is van een gezamenlijke huishouding aangezien aan het huisvestingscriterium en aan het zorgcriterium wordt voldaan. In dit verband heeft verweerder overwogen dat eiseres en [persoon] beiden het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en geen sprake is van zelfstandige afzonderlijke bewoning van een gedeelte van de woning door ieder van hen. Uit onderzoek is gebleken dat eiseres en [persoon] ongeveer 10 uur per week gezamenlijk doorbrengen. Eén van beiden haalt boodschappen die worden verrekend met elkaar. De woonkamer en keuken zijn ingericht met attributen van beiden. Er zijn geen afspraken vastgelegd over het gebruik van de gemeenschappelijke ruimtes of de aanschaf van witgoed, zoals een wasmachine die zij gezamenlijk gebruiken. Samen gaan zij 1 tot 2 keer per jaar op vakantie. Er is volgens verweerder geen sprake van een commerciële relatie, omdat niet van commercieel vormgegeven en gewaardeerde zorg kan worden gesproken. Het had eiseres naar de mening van verweerder, gelet op de bijlage bij het toekenningsbesluit van 2 december 2008, redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat haar woonsituatie van invloed is op de hoogte van het AOW-pensioen. Herziening met volledig terugwerkende kracht acht verweerder niet kennelijk onredelijk, omdat geen dringende redenen aanwezig zijn. Voorts is volgens verweerder niet gebleken van sociale of financiële omstandigheden op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering moet worden afgezien.

Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat aan het zorgcriterium wordt voldaan, omdat 5 keer per week gezamenlijk wordt gedineerd, dat eiseres ook voor [persoon] kookt, dat beiden huishoudelijke werkzaamheden verrichten, zoals wassen en strijken, en dat gebruiks-goederen door beiden voor de helft worden betaald. De gezamenlijke activiteiten brengen met zich mee dat de relatie tussen eiseres en [persoon] verder gaat dan in een strikt zakelijke relatie gebruikelijk is. Voorts is verweerder van mening dat eiseres de Svb niet tijdig heeft ingelicht over het feit dat zij een gezamenlijke huishouding is gaan voeren met [persoon] . Reeds hierom acht verweerder geen dringende reden aanwezig. Daarnaast is met de financiële omstandigheden van eiseres rekening gehouden door een betalingsregeling met haar af te spreken, aldus verweerder.

3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij en [persoon] een gezamenlijke huishouding voeren. Indien naar het geheel van alle feiten en omstandigheden wordt gekeken leggen die meer gewicht in de schaal om te kunnen spreken van een commerciële relatie tussen eiseres en de verhuurder dan van een zorgrelatie. Zij heeft daarbij gewezen op de huurovereenkomst die zij met de verhuurder heeft gesloten en op het kasboek dat eiseres heeft bijgehouden. Er is volgens haar geen sprake van financiële verstrengeling. Ieder heeft een eigen auto en betaalt haar eigen verzekeringen.

Naar de mening van eiseres heeft verweerder alle gegeven informatie op een onjuiste manier geïnterpreteerd. Zij wijst er daarbij op dat eiseres 2 kamers huurt met eigen tv, zitplek en bed, die de verhuurder niet mag betreden. Beiden leiden hun eigen leven en trekken niet veel met elkaar op, in ieder geval niet in het weekeinde. Verder eten zij slechts 1 tot 2 keer per week gezamenlijk en koken zij zeker niet het merendeel van de week voor elkaar. Ieder doet haar eigen boodschappen, de boodschappen die ten behoeve van de gezamenlijke maaltijden worden gedaan worden onderling verrekend. Ook betaalt ieder haar eigen lasten. De constatering dat de woonkamer is ingericht met attributen van eiseres betekent niet dat van een gezamenlijke huishouding kan worden gesproken. Verder zijn er afspraken gemaakt over de kosten van het elektragebruik. Dat zij op voorhand het gebruik van de gemeenschappelijke ruimtes of witgoed niet hebben vastgelegd, betekent niet dat geen sprake kan zijn van een commerciële relatie. Verder wijst eiseres erop dat zij slechts een enkele keer samen op vakantie zijn geweest. Volgens eiseres voldoet zij aan de voorwaarden als gesteld in de beleidsregels van verweerder (LJN SB1237) om van een commerciële relatie te kunnen spreken. Uit het totaalbeeld kan niet tot een gezamenlijke huishouding worden geconcludeerd, aldus eiseres. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres afschriften van diverse verzekeringen overgelegd

Voorts voert eiseres aan dat het haar redelijkerwijs niet duidelijk was dat zij verplicht was om aan verweerder door te geven dat haar woonsituatie was veranderd. Ten slotte stelt eiseres dat de flinke achteruitgang in inkomen een dringende reden oplevert om van terugvordering af te zien.

4.1

Artikel 9 van de AOW onderscheidt - voor zover hier van belang - een ouderdomspensioen voor de ongehuwde pensioengerechtigde en de gehuwde pensioengerechtigde.

4.2

Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de AOW is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

4.3

Ingevolge artikel 49 van de AOW - voor zover van belang - is de pensioengerechtigde verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.

4.4

Ingevolge artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a., van de AOW herziet de Svb onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en ter zake van weigering van ouderdoms-pensioen, een dergelijk besluit of trekt zij dat in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de Svb, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.

4.5

Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de AOW wordt het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door de Sociale verzekeringsbank van de pensioengerechtigde, of zijn wettelijke vertegenwoordiger teruggevorderd.

Ingevolge het vijfde lid van dit artikel kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

5.1

Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding beantwoord te worden aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.

5.2

Het eerste criterium waaraan, gelet op artikel 1, vierde lid, van de AOW, moet zijn voldaan, is dat betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.

5.3

Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank gaat daarvan uit, dat eiseres en [persoon] ten tijde in geding beiden hun hoofdverblijf hadden op het adres [adres] te [woonplaats] (Z-H), zodat aan het eerste criterium is voldaan.

5.4

Het tweede criterium waaraan, gelet op artikel 1, vierde lid, van de AOW, moet zijn voldaan, is dat sprake is van wederzijdse verzorging. Deze kan volgens vaste jurisprudentie van de CRvB blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling die verder gaat dan het uitsluitend delen van woonlasten en daarmee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars verzorging voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal dan ook bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of in een concreet geval aan het verzorgingscriterium is voldaan.

5.5

In beleidsregel SB1237, waarop eiseres zich beroept, is vermeld dat van een commerciële relatie sprake is indien twee personen zowel ten aanzien van hun huisvesting als ten aanzien van onderlinge zorg hun relatie op zakelijke wijze hebben vormgegeven. Het hebben van een commerciële relatie is uitsluitend relevant als er elementen van wederzijdse zorg aanwezig zijn. Zijn dergelijke elementen niet aanwezig, dan kan reeds uit dien hoofde niet tot een gezamenlijke huishouding worden geconcludeerd. Van een commerciële relatie is sprake indien zowel ten aanzien van de huisvesting als ten aanzien van de zorg geen financiële verstrengeling optreedt, aangezien aan het gebruik van de woonruimte en het voeren van de huishouding een zakelijke relatie ten grondslag ligt, in die zin dat voor de te leveren prestaties een prijs is bedongen en wordt betaald. De prijs moet in verhouding staan tot de geleverde prestaties en datgene wat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Dit laatste veronderstelt tevens de periodieke aanpassing van de prijs. De SVB leidt voorts uit de jurisprudentie af dat alleen sprake kan zijn van een commerciële relatie als de kostganger of huurder kan beschikken over een ruimte die zich leent voor afzonderlijke, zelfstandige bewoning (CRvB 18 februari 2003 (ECLI:NL:CRVB:2003:AF5524) en CRvB 22 augustus 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AY8406).

5.6

De gegevens zoals die naar voren komen uit de gedingstukken, onder andere uit de handhavingsrapportage van 25 november 2015 en de door eiseres ondertekende checklist, bieden naar het oordeel van de rechtbank voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van verweerder dat sprake is van wederzijdse zorg, die hetgeen in een commerciële relatie gebruikelijk is te boven gaat. Hierbij acht de rechtbank in het bijzonder van belang dat eiseres voor beiden de boodschappen doet, dat eiseres voor [persoon] kookt, dat de maaltijden 5 keer per week gezamenlijk worden genuttigd, dat zij samen huishoudelijke werkzaamheden doen, dat de woonkamer en de keuken zijn ingericht met attributen van beiden en dat zij samen 2 keer per jaar op vakantie gaan, zoals eiseres heeft aangegeven op de door haar op 4 november 2015 ondertekende checklist. Voorts acht de rechtbank van belang dat de intentie van eiseres en [persoon] om bij elkaar te gaan wonen, en recentelijk samen zijn verhuisd, niet is ingegeven door een commerciële relatie.

Het in beroep door eiseres ingenomen standpunt dat eiseres en [persoon] slechts een enkele keer samen op vakantie zijn geweest acht de rechtbank niet geloofwaardig in het licht van de eerder afgelegde verklaring. De stelling van eiseres dat ieder zijn eigen boodschappen doet acht de rechtbank evenmin geloofwaardig, nu eiseres op de checklist heeft vermeld dat zij voor het doen van boodschappen zorgdraagt. Ook hecht de rechtbank betekenis aan het feit dat in de modelovereenkomst huur van 16 juni 2015 is vermeld dat zij toegang heeft tot de woonkamer en van de (vaste) telefoon gebruik maakt.

5.7

Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de relatie tussen eiseres en [persoon] verder gaat dan in een strikt zakelijke relatie gebruikelijk is en dat sprake is van wederzijdse zorg. Dat sprake is van een huurovereenkomst en een reële huurprijs doet naar het oordeel van de rechtbank hieraan niet af. Daarnaast kan worden betwijfeld of de woning die eiseres ten tijde hier van belang huurde zich leent voor afzonderlijke zelfstandige bewoning als bedoeld in beleidsregel LJN SB1237, nu die woning niet over 2 keukens, badkamers en toiletten beschikt. Hiermee is ook aan het tweede wettelijke criterium voor de aanwezigheid van een gezamenlijke huishouding, de wederzijdse verzorging, voldaan.

5.8

Nu aan beide criteria wordt voldaan heeft verweerder mogen uitgaan van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de AOW tussen eiseres en [persoon] met ingang van oktober 2013.

5.9

Aangezien eiseres bij de toekenningsbeslissing op haar inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 49 van de AOW is gewezen, had het haar redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de wijziging in haar woonsituatie van invloed was op de hoogte van haar AOW-pensioen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht geen dringende reden aanwezig geacht op grond waarvan de periode van terugvordering zou moeten worden beperkt.

6. Dit betekent dat verweerder, gelet op artikel 17a, eerste lid, van de AOW, terecht heeft besloten het naar de norm voor een ongehuwde aan eiseres toegekende ouderdomspensioen vanaf oktober 2013 te herzien in pensioen naar de norm voor een gehuwde.

7.1

Gelet op artikel 24, eerste lid, van de AOW is verweerder terecht overgegaan tot terugvordering van het ouderdomspensioen dat als gevolg van het besluit als bedoeld in artikel 17 van de AOW onverschuldigd is betaald, zijnde een bruto bedrag € 9.683,54.

7.2

In hetgeen eiseres heeft gesteld heeft verweerder terecht geen dringende reden in de zin van artikel 24, vijfde lid van de AOW aangenomen, nu gebleken is dat met eiseres een betalingsregeling is afgesproken.

8. Het beroep is dan ook ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.D. de Jong, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2017.

Rechtsmiddel