Home

Rechtbank Den Haag, 28-08-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:11070, NL17.1476

Rechtbank Den Haag, 28-08-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:11070, NL17.1476

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
28 augustus 2017
Datum publicatie
4 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:11070
Formele relaties
Zaaknummer
NL17.1476

Inhoudsindicatie

- Afghanistan

- vestigingsalternatief Kabul

- humanitaire noodsituatie

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummers: NL17.1476, NL.1477, NL17.1478, NL17.1479

[eiser 1] , eiser 1,

[eiser 2] , eiser 2 en

[eiseres 2] , eiseres 2,

gezamenlijk te noemen eisers

(gemachtigde: mr. J.M. Walls),

en

(gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop Bij vier onderscheiden besluiten van 31 mei 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Azimi. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Beroepen tegen het uitblijven van een beslissing en dwangsommen

1. De rechtbank constateert dat partijen het eens zijn over het feit dat de beslistermijn op de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voor verweerder op 23 januari 2017 is verstreken.

2. Vanwege het uitblijven van een beslissing op de aanvragen van eisers hebben zij

verweerder bij brief van 16 maart 2017 in gebreke gesteld. Bij brief van 4 april 2017 heeft de gemachtigde verweerder een termijn van twee weken gegund om een beslissing te nemen, bij gebreke waarvan aanspraak zal worden gemaakt op verbeurte van dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen.

3. Op 2 april 2017 hebben eisers een beroepschrift ingediend tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen.

4. Verweerder heeft in vier afzonderlijke op 28 juli 2017 genomen besluiten erkend dat hij aan ieder van eisers op grond van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wegens overschrijding van de beslistermijn, die eindigde op 23 januari 2017, een dwangsom verschuldigd is van € 1260.

5. Ter zitting hebben eisers desgevraagd de beroepen tegen het niet-tijdig beslissen op hun aanvragen ingetrokken.

De inhoudelijke beslissingen op de asielaanvragen van eisers

6. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder bij de bestreden besluiten een inhoudelijke beslissing heeft genomen op de asielaanvragen van eisers. De beroepen van eisers tegen het niet-tijdig beslissen moeten op grond van artikel 6:20 van de Awb worden geacht mede te zijn gericht tegen de alsnog genomen reële besluiten.

7. Eisers hebben de Afghaanse nationaliteit. Eiseres 1 is geboren op [geboortedatum] en de overige eisers, haar kinderen, op [geboortedatum] respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum] . Eisers woonden in het stadje Pol-e Khomre in Afghanistan. Eiseres 1 heeft verklaard dat haar echtgenoot, haar dochter [dochter] en haar jongste zoon [jongste zoon] door mannen van commandant [commandant] , een lokale krijgsheer, zijn vermoord. [dochter] werd lastig gevallen door de commandant, die met haar wilde trouwen. [dochter] was al verloofd met haar neef [neef] . De moorden vonden plaats nadat de echtgenoot van eiseres 1 en haar zwager, de vader van [neef] , aangifte hadden gedaan tegen voornoemde commandant vanwege de verdwijning van [neef] . Acht dagen na de begrafenis heeft de zwager van eiseres 1 besloten dat zij en haar kinderen met hem naar Kabul moesten gaan. In Kabul heeft deze zwager van zijn broer, de vader van [neef] , vernomen dat de commandant hun huis in Pol-e Khomre was binnengegaan en dat zij in de buurt hadden rondgevraagd waar ze waren. De zwager vond daarom ook in Kabul niet meer veilig voor eisers.

Eiseres 2 en eiser 1 en 2 hebben een van eiseres 1 afhankelijk relaas.

8. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit van eisers geloofwaardig geacht. Verweerder acht de verklaringen van eisers over de moord op de echtgenoot van eiseres 1, [dochter] en [jongste zoon] door mannen van commandant [commandant] vanwege diens afgewezen huwelijksaanzoek aan [dochter] geloofwaardig. Ook acht verweerder geloofwaardig dat eisers bij de zwager in Kabul hebben verbleven. Verweerder acht de vrees van eisers voor commandant [commandant] en hun stelling dat zij hun leven niet zeker zijn in Kabul omdat de commandant hen zoekt, niet aannemelijk. Eisers hebben in hun land van herkomst een beschermingsalternatief in Kabul, aldus verweerder. Verweerder verwijst daartoe ook naar zijn beleid, zoals neergelegd in WBV 2017/2. Verder is er in Afghanistan geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2011/95/EU (de Definitierichtlijn).

9. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder hen ten onrechte een vestigingsalternatief in Kabul tegenwerpt. Commandant [commandant] kan hen daar makkelijk achterhalen omdat eisers familiebanden hebben in Kabul. Bovendien is de veiligheidssituatie aldaar verslechterd. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijzen ze onder meer naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 12 augustus 2016 (AWB 16/15841), een artikel van Al Jazeera van maart 2016, de UNHCR Eligibility Guidelines van 19 april 2016 en een rapport van UNHCR-Duitsland van december 2016. Verder wijzen eisers erop dat uit de FMMU-adviezen blijkt dat eiseres 1 ernstig visueel gehandicapt is (zij is blind aan één oog en slechtziend met het andere oog) en dat eiseres 2 zware psychische problemen heeft.

De rechtbank overweegt als volgt.

10. In geschil is uitsluitend de vraag of Kabul voor eisers als vestigingsalternatief kan gelden.

11. Ingevolge artikel 3.37d, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) geldt bij de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Wet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet, dat een vreemdeling geen behoefte heeft aan bescherming, indien hij in een deel van het land van herkomst:

a. geen gegronde vrees heeft voor vervolging of geen reëel risico op ernstige schade loopt; of

b. toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c tegen vervolging of tegen ernstige schade, en hij op een veilige en wettige manier kan reizen naar en zich toegang verschaffen tot dat deel van het land, en redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij er zich vestigt.

Ingevolge artikel 3.37d, tweede lid, van het VV wordt bij de beoordeling of de vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade loopt, of toegang heeft tot bescherming tegen vervolging of tegen ernstige schade in een deel van het land van herkomst overeenkomstig het eerste lid, rekening gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling in overeenstemming met artikel 31 van de Wet. Daartoe wordt ervoor gezorgd dat wordt beschikt over nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen, zoals de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken.

Volgens paragraaf C 2/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neemt verweerder aan dat een ander gebied in het land van herkomst op grond van artikel 3.37d van het VV voldoet als vlucht- of vestigingsalternatief als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a. het gaat om een gebied in het land van herkomst waar de vreemdeling geen risico loopt op vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of voor daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw óf toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c van het VV;

b. de vreemdeling kan op veilige en wettige wijze reizen naar en toegang verkrijgen tot dat gebied in het land van herkomst; en

c. van de vreemdeling kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij zich in dat deel van het land vestigt.

(…)

Ad c.

De bescherming die de vreemdeling in het gebied krijgt, hoeft niet dezelfde te zijn als de bescherming die de vreemdeling in Nederland zou hebben gekregen.

De vreemdeling moet zich in het gebied kunnen vestigen en een leven kunnen leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal zijn aan te merken. De vreemdeling mag in het betreffende gebied niet achtergesteld worden in de uitoefening van essentiële rechten ten opzichte van de overige bevolking. Daarnaast mogen de levensomstandigheden in het betreffende gebied in zijn algemeenheid niet zodanig zijn dat dit op zichzelf al kan leiden tot een humanitaire noodsituatie.

(…).

Volgens het landgebonden asielbeleid van verweerder over Afghanistan, laatstelijk gewijzigd bij WBV 2017/2, neergelegd in hoofdstuk C7/2.5.1, wordt een vlucht- of vestigingsalternatief in Kabul aangenomen. De IND beoordeelt individueel of dit vlucht- of vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen.

De IND neemt in ieder geval aan dat geen vlucht- of vestigingsalternatief in Kaboel aanwezig is voor de volgende categorieën:

a. a) (…);

b) (…); en

c) vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor:

• geweldpleging op grond van huiselijk geweld, of

• geweld in de directe sociale omgeving, of

• specifiek op hen als vrouw gericht eer-gerelateerd geweld.

12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze zaken onvoldoende heeft gemotiveerd dat Kabul een veilig vestigingsalternatief is waar eisers een leven kunnen leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal zijn aan te merken. Verweerder heeft bij de beoordeling van het vestigingsalternatief in Kabul weliswaar het algemeen ambtsbericht Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van november 2016 (ambtsbericht) bij zijn beoordeling betrokken, maar daarbij verwezen naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), uitspraak van 5 juli 2016, A.M. v. Nederland (Application no. 29094/09) en de uitspraak van 16 mei 2017, M.M. against the Netherlands (Application no. 15993/09), waarin is geoordeeld dat in Afghanistan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. De vraag of Kabul een veilig vestigingsalternatief is, is echter een andere dan de vraag of deze plaats als een 15c-gebied dient te gelden. Gelet op artikel 3.37d, tweede lid, van het VV dient verweerder niet alleen rekening te houden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land (Kabul), maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdelingen.

13. Uit de relazen van eisers, die verweerder geloofwaardig heeft geacht, blijkt dat de zwager in Kabul, die eisers een week heeft opgevangen, hen heeft aangeraden te vluchten omdat hij de situatie in Kabul niet langer veilig achtte voor eisers nadat hij van zijn in Pol-e Khomre wonende broer gehoord had dat commandant [commandant] het huis van eisers na hun vertrek doorzocht had en in de buurt naar hun verblijfplaats had gevraagd (rapport nader gehoor eiseres 1, p. 11). Naar het oordeel van de rechtbank kan niet uitgesloten worden dat eisers te traceren zijn voor de commandant. Verder is niet in geschil dat deze zwager eisers bij terugkeer niet in huis kan nemen of beschermen vanwege zijn hoge leeftijd en het feit dat zijn vrouw niet langer wil dat eisers bij hen in huis verblijven. Eiseres 1 heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zij niet is geboren in en afkomstig is uit Kabul, maar uit de regio Parwan ten noorden van Kabul.

Uit het ambtsbericht blijkt met betrekking tot de veiligheid in Kabul (p. 37) dat gedurende de verslagperiode het aantal incidenten in Kabul sterk toenam. In een aantal periodes waren er pieken in het geweld. Tussen 1 januari en 13 september 2015 vonden in Kabul meer dan tweehonderd veiligheidsincidenten plaats, waaronder 68 explosies.

14. Gelet op de bovengenoemde passage in het ambtsbericht en het gegeven dat de asielrelazen van eisers door verweerder geloofwaardig zijn geacht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom Kabul voor eisers een veilig vestigingsalternatief zou zijn.

15. De rechtbank overweegt verder dat uit het ambtsbericht (p. 92) blijkt dat 55.000 ontheemden (Internally Displaced Persons (IDP’s)) in Kabul in grote informele nederzettingen, ook beschreven als 52 sloppenwijken, wonen. Het grootste deel van de IDP’s leeft onder zeer slechte omstandigheden, die alleen maar verder zijn verslechterd omdat het aantal IDP’s sterk is toegenomen, de economische situatie is verslechterd en (internationale) humanitaire assistentie is afgenomen. Er is een groot gebrek aan adequate huisvesting, bescherming tegen de winterkou en basisbehoeften als eten en water. Ook ontbreekt het meestal aan gezondheidszorgvoorzieningen. De rechtbank acht in dit verband van belang dat eiseres 1 en eiseres 2 met ernstige fysieke respectievelijke psychische problemen te maken hebben en eisers een kwetsbaar en verminderd weerbaar gezin vormen. IDP’s kunnen daarnaast nauwelijks in een inkomen voorzien. Werk is schaars en veel IDP’s zijn ongeletterd. Vaak is een familie afhankelijk van een baantje van één van de gezinsleden. De situatie van IDP’s is over het algemeen slechter dan die van arme stadsbewoners. Deze omstandigheid is relevant, gelet op het hiervoor weergegeven beleid van verweerder dat is neergelegd in hoofdstuk C2/3.4, onder c, van de Vc.

16. De rechtbank is gelet op bovengenoemde passage in het ambtsbericht van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eisers in Kabul een leven kunnen leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal zijn aan te merken.

17. De aanvragen zijn ten onrechte afgewezen als ongegrond. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten wegens schending van het in artikel 3:46 van de Awb neergelegde motiveringsvereiste.

18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.237,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van nadere stukken met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;- vernietigt de bestreden besluiten;

- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.237,50 (twaalfhonderdzevenendertig euro en vijftig cent), te betalen aan eisers.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2017.

griffier

rechter

Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op: