Home

Rechtbank Den Haag, 03-02-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:3821, AWB 15/1426, 15/1423

Rechtbank Den Haag, 03-02-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:3821, AWB 15/1426, 15/1423

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
3 februari 2015
Datum publicatie
7 april 2015
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2015:3821
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 15/1426, 15/1423
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027]

Inhoudsindicatie

terugkeerbesluit, interpretatie artikel 6.1 Vb, bewaring.

‘De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn interpretatie van artikel 6.1 Vb (artikel 6.1 Vb dient zo gelezen te worden dat meerdere lichte gronden kunnen worden gebruikt). Door het gebruik van het woord ‘en’ in de verwijzing naar artikel 5.1b Vb (“tenminste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid”) moet deze bepaling aldus worden gelezen, dat ten minste twee gronden van toepassing moeten zijn en dat dit gronden moet betreffen genoemd in zowel het derde als het vierde lid van artikel 5.1b Vb. Derhalve ten minste één zware en één lichte grond. Indien was bedoeld het gebruik van ten minste twee lichte gronden mogelijk te maken, zou het in de rede hebben gelegen om bij de redactie van artikel 6.1 Vb in plaats van het woord “en” het woord “of” te gebruiken, hetgeen niet is gebeurd. Dat de wetgever, zoals verweerder stelt, in artikel 5.1b, tweede lid, Vb heeft gekozen voor een andere redactionele weergave en dat artikel 6.1 Vb daarom niet op deze wijze geïnterpreteerd zou kunnen worden, kan aan de voorgaande grammaticale uitleg zoals voorgestaan door de rechtbank niet afdoen.’

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 15 / 1426 (terugkeerbesluit)

AWB 15 / 1423 (bewaring)

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 3 februari 2015 in de zaken tussen

geboren op [geboortedatum], van Albanese nationaliteit, verblijvende in het [verblijfplaats],

eiser,

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat te Haarlem),

en

verweerder,

(gemachtigde: mr. J.M. Hollebrandse, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Op 22 januari 2015 is aan eiser de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Eveneens is op 22 januari 2015 aan eiser een terugkeerbesluit uitgereikt.

Eiser heeft tegen de maatregel op 25 januari 2015 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen. Eiser heeft op die datum eveneens tegen het terugkeerbesluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd en bepaald dat hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Op grond van onderstaande gronden is verweerder van mening dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, (te weten) omdat hij:

- zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0011825/Hoofdstuk4/geldigheidsdatum_27-01-2015) heeft gehouden;

- geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;

- verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.

2. Eiser voert primair aan dat hij in het bezit was van een Italiaanse verblijfsvergunning en dat verweerder in het bezit is van een kopie van het paspoort van eiser. Het had daarom voor verweerder duidelijk moeten zijn dat op grond van artikel 62a, derde lid, Vw eiser een bevel had dienen te krijgen om zich te begeven naar het grondgebied van de lidstaat waarvan eiser de verblijfsvergunning heeft. Er had geen terugkeerbesluit uitgevaardigd mogen worden, maar eiser had een bevel tot vertrek naar Italië dienen te krijgen op het moment dat hij in de strafrechtelijke procedure werd vrijgesproken en op 22 januari 2015 in vrijheid werd gesteld. Zeker gezien het feit dat eiser lange tijd in voorlopige hechtenis heeft verbleven en hij daardoor niet in staat was om de Italiaanse autoriteiten te verzoeken zijn verlopen verblijfsvergunning te verlengen.

2.1

De rechtbank overweegt als volgt. Zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, heeft eiser reeds tijdens een verhoor op 10 juni 2014 verklaard dat hij rechtmatig verblijf in Italië heeft, maar dat zijn verblijfsvergunning is verlopen. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij niet weet op welke datum de geldigheid van zijn verblijfsvergunning is verlopen. De stelling van eiser dat verweerder onderzoek had dienen te doen, omdat artikel

62a, derde lid, Vw had moeten worden toegepast, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Eiser was immers op het moment dat het terugkeerbesluit werd uitgevaardigd niet in het bezit van een door een ander lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning zoals artikel 62a, eerste lid, onder b, Vw voorschrijft. Voorts geldt, gezien de door verweerder genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:518), dat artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder b, Vw gelezen in samenhang met het derde lid, niet van toepassing is in geval van twijfel aan het door de vreemdeling gestelde verblijfsrecht in een andere lidstaat. Uit hetgeen verweerder ter zitting heeft betoogd, volgt dat hij twijfelt aan het door eiser gestelde rechtmatig verblijf in Italië. Gelet hierop behoefde verweerder eiser niet op te dragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat, in dit geval Spanje, te begeven en was er evenmin aanleiding om een onderzoek in te stellen. Dat eiser lange tijd in strafrechtelijke voorlopige hechtenis heeft moeten verblijven, leidt niet tot een ander oordeel nu niet duidelijk is wanneer de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is verlopen. De beroepsgrond slaagt niet.

3. Eiser voert subsidiair aan dat op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, Vw verweerder kan bepalen dat de vertrektermijn wordt verkort, dan wel dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Op grond van artikel 6.1 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan een risico als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder a, van de Wet (http://wetten.overheid.nl/BWBR0011823/Hoofdstuk6/Afdeling1/Artikel62/geldigheidsdatum_03-02-2015) worden aangenomen indien tenminste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb op de vreemdeling van toepassing zijn. De gronden die aan eiser zijn tegengeworpen zijn echter uitsluitend gronden genoemd in het vierde lid van artikel 5.1b Vw. Een zware grond, zoals genoemd in het derde lid van dit artikel, ontbreekt. Daarom kan er geen sprake zijn van een risico dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Het terugkeerbesluit is daarom ten onrechte opgelegd.

3.1

Verweerder stelt zich op het standpunt dat het mogelijk is dat uitsluitend lichte gronden aan het terugkeerbesluit ten grondslag liggen. Artikel 6.1 Vb dient zo gelezen te worden dat meerdere lichte gronden kunnen worden gebruikt. Hiervoor verwijst verweerder naar artikel 5.1b, tweede lid, Vb. In dit artikel staat uitdrukkelijk vermeld dat ‘ten minste twee van de gronden, bedoeld in het derde en vierde lid zich voordoen, waarvan ten minste één van de gronden, bedoeld in het derde lid.’ Uit de redactie van dit artikel blijkt dat de wetgever hier heeft bedoeld dat minimaal één zware grond dient te worden tegengeworpen. Nu een dergelijke woordkeuze ontbreekt in artikel 6.1 Vb, moet hieruit geconcludeerd worden dat met dit artikel is bedoeld dat het mogelijk is om uitsluitend gronden uit het vierde lid van artikel 5.1 Vb te gebruiken.

3.2

De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn interpretatie van artikel 6.1 Vb. Door het gebruik van het woord ‘en’ in de verwijzing naar artikel 5.1b Vb (“tenminste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid”) moet deze bepaling aldus worden gelezen, dat ten minste twee gronden van toepassing moeten zijn en dat dit gronden moet betreffen genoemd in zowel het derde als het vierde lid van artikel 5.1b Vb. Derhalve ten minste één zware en één lichte grond. Indien was bedoeld het gebruik van ten minste twee lichte gronden mogelijk te maken, zou het in de rede hebben gelegen om bij de redactie van artikel 6.1 Vb in plaats van het woord “en” het woord “of” te gebruiken, hetgeen niet is gebeurd. Dat de wetgever, zoals verweerder stelt, in artikel 5.1b, tweede lid, Vb heeft gekozen voor een andere redactionele weergave en dat artikel 6.1 Vb daarom niet op deze wijze geïnterpreteerd zou kunnen worden, kan aan de voorgaande grammaticale uitleg zoals voorgestaan door de rechtbank niet afdoen. In de Nota van toelichting bij het besluit van 2 juli 2014 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met aanpassing van de regels over het toezicht ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, is - anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld - geen aanknopingspunt te vinden voor de uitleg die verweerder voorstaat.

3.3

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het terugkeerbesluit in strijd met artikel 6.1 Vb is genomen en dat dit besluit moet worden vernietigd. Het beroep tegen het terugkeer-besluit is dan ook gegrond.

Maatregel van bewaring:

4. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat uit het feit dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is, voortvloeit dat de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring die op dat terugkeerbesluit is gebaseerd, vanaf aanvang onrechtmatig is.

5. De rechtbank is van oordeel dat deze grond doel treft en dat de toepassing van de maatregel van bewaring met ingang van 22 januari 2015 onrechtmatig is (uitspraak Afdeling 8 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5671). Het beroep tegen deze maatregel is dan ook gegrond en de rechtbank zal de onmiddellijke opheffing van de maatregel bevelen.

6. Nu de toepassing van de maatregel van bewaring vanaf 22 januari 2015 onrechtmatig is, zal de rechtbank aan eiser met toepassing van artikel 106 Vw een schadevergoeding toekennen. Voor het verblijf van eiser in het DTC wordt een schadevergoeding van € 80,- per dag toegekend. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden. De rechtbank begroot de schadevergoeding van eiser daarom op € 960,- (12 dagen in DTC). De griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, betaalt op grond van artikel 93 Wetboek van Strafvordering het bedrag van de vergoeding uit.

7. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste, Algemene wet bestuursrecht (Awb) verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpkb) € 980,-, gezien de samenhang van de zaken conform bijlage C2 van het Bpkb, (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiser.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen het terugkeerbesluit gegrond;

- vernietigt het terugkeerbesluit;

- verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel gegrond en beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van heden;

- wijst het verzoek om schadevergoeding toe tot een bedrag van € 960,- en veroordeelt verweerder tot vergoeding van die schade aan eiser;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 980,- te betalen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. N.O.P. Roché, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R. Mattemaker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2015.

griffier rechter

De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van deze uitspraak voor het bedrag van de schadevergoeding en draagt de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op aan eiser € 960,- uit te betalen.

Gedaan op 3 februari 2015, door mr. N.O.P. Roché, rechter.

afschrift verzonden aan partijen op:

Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak, voor zover het de maatregel van bewaring betreft, kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.