Home

Rechtbank Breda, 28-06-2011, BQ9501, 234948 KGZA 11-269

Rechtbank Breda, 28-06-2011, BQ9501, 234948 KGZA 11-269

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
28 juni 2011
Datum publicatie
28 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ9501
Formele relaties
Zaaknummer
234948 KGZA 11-269

Inhoudsindicatie

Lijfsdwang

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK BREDA

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 234948 / KG ZA 11-269

Vonnis in kort geding van 28 juni 2011

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

GREENPOL UITZENDBURO BV,

gevestigd te Etten-Leur,

eiseres,

advocaat mr. S. Lammers,

tegen

[gedaagde],

wonende te [Woonplaats], België,

gedaagde,

advocaat mr. F.C.M. Maat-Oldenhof.

Partijen zullen hierna Greenpol en [gedaagde] genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding met producties, genummerd 1 t/m 17,

- de bij brief van 9 juni 2011 van de zijde van [gedaagde] in het geding gebrachte producties, genummerd 1 t/m 7,

- de bij brieven van 10 juni 2011 van de zijde van Greenpol in het geding gebrachte producties, genummerd 18 t/m 31,

- de mondelinge behandeling gehouden op 14 juni 2011,

- de pleitnota van de zijde van Greenpol.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. Het geschil

2.1. Greenpol vordert bij vonnis, uitvoer bij voorraad:

1. Greenpol verlof te verlenen om de in het arrest van het Hof te ’s-Hertogenbosch van 5 oktober 2010 onder nummer HD 200.068.609 gegeven veroordeling ten aanzien van het concurrentiebeding ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en deswege [gedaagde] in gijzeling te doen stellen voor de duur van 12 maanden dan wel voor de duur als de voorzieningenrechter in goede justitie bepaalt;

2. Greenpol verlof te verlenen om de in het arrest van het Hof te ’s-Hertogenbosch van 5 oktober 2010 onder nummer HD 200.068.609 gegeven veroordeling ten aanzien van het relatiebeding ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en deswege [gedaagde] in gijzeling te doen stellen, totdat [gedaagde] naar waarheid en volledig schriftelijk een lijst heeft verschaft van namen van klanten als bedoeld in artikel 16 van de arbeidsovereenkomst, waarmee [gedaagde] ten behoeve van Daxxa sinds 18 maart 2009 contact heeft gehad;

3. [gedaagde] op straffe van lijfsdwang te gebieden zich onvoorwaardelijk ervan te onthouden om, in welke hoedanigheid dan ook, relaties van Greenpol te benaderen of daarmee zaken te doen, waarbij onder relaties tevens moeten worden begrepen alle personen, bedrijven of instellingen, waarvan [gedaagde] weet of redelijkerwijs moet weten dat deze een relatie van Greenpol zijn;

4. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten die verband zullen houden met de tenuitvoerlegging van de lijfsdwang;

5. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.

2.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3. De beoordeling

3.1. Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:

- Greenpol exploiteert een uitzendbureau en leent in zowel Nederland als in België uitzendkrachten van Poolse komaf uit in diverse bedrijfstakken. [gedaagde] heeft in maart 2009 zijn dienstverband met Greenpol opgezegd.

- [gedaagde] heeft na zijn ontslagname werkzaamheden verricht voor Daxxa uitzendbureau te Roosendaal.

- Bij arrest van het Hof te ’s-Hertogenbosch van 5 oktober 2010 is, voor zover hier van belang, onder meer het navolgende bepaald:

“(…)

in conventie

ten aanzien van het concurrentiebeding:

verbiedt [gedaagde] om voor de duur van het concurrentiebeding werkzaamheden voor Daxxa te verrichten, gelijksoortig aan de activiteiten van Greenpol BV of aan haar gelieerde ondernemingen, zulks op verbeurte van de overeengekomen boete van

Euro 10.000,= per overtreding, een en ander totdat in een bodemprocedure anders wordt beslist;

veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Greenpol BV te betalen een voorschot ad Euro 5.000,= ter zake van door [gedaagde] verbeurde boetes;

ten aanzien van het relatiebeding:

gebiedt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit arrest aan Greenpol BV een lijst te verschaffen van namen van klanten als bedoeld in artikel 16, vermeld in rechtsoverweging 4.1. sub b., waarmee [gedaagde] ten behoeve van Daxxa sinds

18 maart 2009 contact heeft gehad.(…)”

- Voormeld arrest is op 18 november 2010 aan [gedaagde] betekend.

- Greenpol heeft ter zake het in meergenoemd arrest toegewezen voorschot van Euro 5.000,-- executoriaal beslag in België ten laste van [gedaagde] doen leggen. Tegen de executoriale verkoop van bij [gedaagde] in beslag genomen roerende zaken heeft [gedaagde] verzet aangetekend, als gevolg waarvan de openbare verkoop is uitgesteld.

- [gedaagde] heeft dit voorschot niet betaald; evenmin heeft hij een lijst vervaardigd en afgegeven zoals bevolen door het hof.

3.2. [gedaagde] is woonachtig in België, zodat de voorzieningenrechter vooreerst zal beoordelen of hij bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil en zo ja, welk recht hierop van toepassing is. Uit het bepaalde in artikel 586 Rv vloeit voort dat de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang wordt ingesteld en behandeld als een voorlopige voorziening, zodat de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in artikel 31 EEX-Vo bevoegd is de door Greenpol gevorderde voorzieningen te treffen. Op grond van artikel 6 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: EVO) is het Nederlands recht van toepassing op het onderhavige geschil nu de gevorderde lijfsdwang voortvloeit uit een geschil tussen partijen uit hoofde van een tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst, ter zake waarvan werkzaamheden voornamelijk in Nederland zijn verricht.

3.3. Greenpol legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] de veroordelingen ter zake het concurrentie- en relatiebeding zoals is bepaald door het Hof te ’s-Hertogenbosch op 5 oktober 2010 niet nakomt. Greenpol stelt dat [gedaagde] stelselmatig het concurrentiebeding schendt en dat hij ter zake het relatiebeding nog steeds geen lijst van relaties en klanten heeft aangeleverd. Greenpol stelt door de handelwijze van [gedaagde] schade te lijden. Volgens Greenpol is de toepassing van lijfsdwang het enig werkende middel om te bewerkstelligen dat [gedaagde] zich houdt aan voormelde veroordelingen.

3.4. [gedaagde] betwist - kort gezegd - dat hij het concurrentie- en relatiebeding schendt. [gedaagde] stelt dat lijfsdwang een te zwaar middel is en dat hierbij terughoudend dient te worden betracht. [gedaagde] stelt dat een belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. Bij een toewijzend vonnis verzoekt [gedaagde] een maximale termijn voor de lijfsdwang te bepalen.

3.5. De spoedeisendheid van de gevorderde voorzieningen vloeit voort uit de door Greenpol gestelde inbreuken van [gedaagde] op het concurrentie- en relatiebeding en is overigens niet betwist. Daarom is Greenpol ontvankelijk in haar vorderingen.

3.6. Vooropgesteld dient te worden dat rechterlijke uitspraken nagekomen dienen te worden. Ingevolge artikel 587 Rv geldt dat lijfsdwang een ultimum remedium is dat de voorzieningenrechter slechts kan toewijzen indien aannemelijk is dat de toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt. Aldus wordt met lijfsdwang beoogd te bewerkstelligen dat degene die de verboden handelingen verricht, deze handelingen in het vervolg zal nalaten, alsmede gehoor zal geven aan een uitgesproken gebod.

3.7. In het onderhavige geval is - naar het oordeel van de voorzieningenrechter - voldoende aanleiding om aan de tenuitvoerlegging van de bewuste veroordelingen uit meergenoemde uitspraak van het hof van 5 oktober 2010 het dwangmiddel van lijfsdwang te verbinden. Het hof heeft in voormelde uitspraak specifiek en gemotiveerd overwogen dat en waarom [gedaagde] het concurrentie- en relatiebeding schendt. Met betrekking tot het concurrentiebeding heeft het hof [gedaagde] verboden om voor de duur hiervan werkzaamheden voor Daxxa te verrichten, gelijksoortig aan de activiteiten van Greenpol of aan haar gelieerde ondernemingen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is uit de door Greenpol overgelegde producties voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] verboden werkzaamheden en activiteiten continueert. Uit diverse verklaringen blijkt immers dat [gedaagde] werkzaamheden voor Daxxa verricht en ten behoeve van Daxxa bemiddelt bij het plaatsen van uitzendkrachten en dat hij uitzendkrachten van Greenpol benadert om over te stappen naar Daxxa. Hiertegen heeft [gedaagde] geen, althans onvoldoende, gemotiveerd verweer gevoerd. Desgevraagd heeft [gedaagde] bovendien ter terechtzitting verklaard dat hij af en toe als tolk voor Daxxa optreedt, maar dat dit op zichzelf geen verboden en gelijksoortige activiteit betreft in de zin van het concurrentiebeding. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter miskent [gedaagde] hiermee dat wel degelijk sprake is van verboden gelijksoortige activiteiten als bedoeld in het concurrentiebeding. Immers, desgevraagd heeft [gedaagde] ter terechtzitting verklaard dat hij tijdens zijn dienstverband met Greenpol voor laatstgenoemde eveneens werkzaamheden als tolk heeft verricht. Reeds daarom is sprake van gelijksoortige en daarmee van verboden activiteiten in voormelde zin.

3.8. Ten aanzien van het relatiebeding heeft het hof aan de hand van de in het geding gebrachte verklaringen geoordeeld dat [gedaagde] in strijd met het relatiebeding relaties of klanten van Greenpol heeft benaderd. Hierin heeft het hof voldoende aanleiding gezien om [gedaagde] te gebieden om aan Greenpol een lijst te verstrekken van namen van klanten van Greenpol en aan haar gelieerde ondernemingen waarmee [gedaagde] ten behoeve van Daxxa sinds 18 maart 2009 contact heeft gehad. Vast staat dat [gedaagde] aan voormeld gebod geen gehoor heeft gegeven. Desgevraagd heeft [gedaagde] ter terechtzitting verklaard dat hij geen lijst aan Greenpol heeft verstrekt omdat hij geen klanten van Greenpol zakelijk heeft benaderd, alsmede omdat hij bang is dat een lijst problemen zal opleveren. Wat de beweegredenen van [gedaagde] ook moge zijn, zulks ontslaat hem niet van zijn verplichting om gehoor te geven aan het door het hof uitgesproken gebod.

3.9. Uit het vorenstaande volgt dat Greenpol voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] de veroordelingen niet nakomt en dat zij hierdoor (nog steeds) schade lijdt. Greenpol heeft onweersproken aangevoerd dat zij vele sommatiebrieven aan [gedaagde] heeft gestuurd om het arrest van het hof vrijwillig na te komen, doch dat daaraan geen gehoor is gegeven. Daarnaast heeft Greenpol voor de verkrijging van het toegewezen voorschot van Euro 5.000,-- executoriaal beslag gelegd in België, waartegen [gedaagde] verzet heeft aangetekend; ook ten aanzien van deze veroordeling blijkt dat [gedaagde] niet vrijwillig gehoor geeft aan de rechterlijke uitspraak. Voormelde maatregelen hebben [gedaagde] er niet toe gebracht af te zien van het plegen van de verboden handelingen en gehoor te geven aan het gebod. Het opleggen van een dwangsom is in het onderhavige geval geen doeltreffend drukmiddel nu Greenpol ter verkrijging van alle reeds verbeurde dwangsommen en ter zake de nakoming van het concurrentie- relatiebeding in België een bodemprocedure is gestart. Aldus is voldoende aannemelijk geworden dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden.

3.10. Het verweer van [gedaagde] dat het belang van Greenpol bij toepassing van de gevorderde lijfsdwang niet opweegt tegen zijn persoonlijk belang omdat hij dan niet kan werken en vrij kan leven, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, gebleken is dat [gedaagde] de uitgesproken veroordelingen niet vrijwillig nakomt, terwijl aannemelijk is geworden dat Greenpol belang heeft bij het uitvoerbaar verklaren van de veroordelingen bij lijfsdwang omdat zij schade lijdt door niet nakoming hiervan door [gedaagde]. Daar komt bij dat de door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden inherent zijn aan lijfsdwang.

3.11. Gelet op het hiervoor overwogene bestaat naar het oordeel van de voorzieningen- rechter in het onderhavige geval voldoende aanleiding om aan de tenuitvoerlegging van in het meergenoemde arrest van het hof uitgesproken veroordelingen lijfsdwang te verbinden, Aldus zijn de vorderingen in zoverre toewijsbaar, met dien verstande dat hieraan een maximumtermijn zal worden verbonden. De veroordeling ter zake het concurrentieverbod acht de voorzieningenrechter op grond van de omstandigheden van dit geval passend voor de duur van maximaal één maand per overtreding van die veroordeling. De termijn gedurende welke lijfsdwang kan worden uitgevoerd zal op grond van artikel 589 lid 2 Rv worden bepaald op één jaar.

3.12. Voor wat betreft het gebod ter zake het relatiebeding, zal de lijfsdwang worden toegewezen gedurende vierentwintig uren voor elke drie dagen dat [gedaagde] niet aan die veroordeling voldoet. Hier zal ex artikel 589 lid 2 Rv de termijn gedurende welke lijfsdwang kan worden toegepast worden bepaald op één maand.

3.13. De vordering van Greenpol om [gedaagde] te gebieden om zich onvoorwaardelijk ervan te onthouden om, in welke hoedanigheid dan ook, relaties van Greenpol te benaderen of daarmee zaken te doen, zal bij gebreke aan belang worden afgewezen. Immers dit gebod vloeit reeds voort uit het tussen partijen geldende relatiebeding.

3.14. De kosten verbonden aan de tenuitvoerlegging van lijfsdwang dienen op grond van artikel 597 lid 2 Rv te worden voorgeschoten door Greenpol. Deze kosten vormen executiekosten die Greenpol van rechtswege op [gedaagde] kan verhalen, zodat Greenpol geen belang heeft bij een afzonderlijke veroordeling van [gedaagde] in de kosten die aan tenuitvoerlegging van lijfsdwang zijn verbonden. Daarom zal de vordering worden afgewezen.

3.15. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Greenpol wordt begroot op:

- dagvaarding EUR 76,31

- vast recht 263,00

- salaris advocaat 816,00

Totaal EUR 1.155,31

4. De beslissing

De voorzieningenrechter:

4.1. verleent Greenpol verlof om de in het arrest van het Hof te ’s-Hertogenbosch van 5 oktober 2010 onder nummer HD 200.068.609 gegeven veroordeling ten aanzien van het concurrentiebeding ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en deswege [gedaagde] in gijzeling te doen stellen voor de duur van maximaal één maand per overtreding van het opgelegde verbod, zulks tot een maximum van één jaar;

4.2. verleent Greenpol verlof om de in het arrest van het Hof te ’s-Hertogenbosch van 5 oktober 2010 onder nummer HD 200.068.609 gegeven veroordeling ten aanzien van het relatiebeding ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang en deswege [gedaagde] in gijzeling te doen stellen voor de duur van vierentwintig uur, voor elke drie dagen dat [gedaagde] niet aan het gebod voldoet, zulks tot een maximum van één maand;

4.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Greenpol tot op heden begroot op Euro 1.155,31;

4.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoer bij voorraad;

4.5. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Poerink en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. Ganpat op 28 juni 2011.