Home

Rechtbank Breda, 10-05-2011, BQ3900, 02-800586-10

Rechtbank Breda, 10-05-2011, BQ3900, 02-800586-10

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
10 mei 2011
Datum publicatie
10 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ3900
Formele relaties
Zaaknummer
02-800586-10

Inhoudsindicatie

Moord. Officier van justitie eist levenslange gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van voorbedachten rade, omdat verdachte achter het slachtoffer is gaan staan terwijl het slachtoffer in een lagere positie zat, waarna hij de keel van het slachtoffer doorsneed. Op dat, weliswaar korte, moment bestond er voor verdachte de gelegenheid om na te denken over zijn voorgenomen daad.

In uitzonderlijke gevallen kan moord aanleiding geven om een levenslange gevangenisstraf op te leggen. Bij enkelvoudige moord en een blanco strafblad hanteert de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van 12 jaar. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat verdachte heeft gehandeld vanuit zijn geloofsovertuiging. Hiernaast heeft het Pieter Baan Centrum niet kunnen vaststellen dat verdachte ten tijde van de moord leed aan een psychische stoornis. Ook is niet gebleken dat er een grote kans op herhaling bestaat. Er is geen sprake van een uitzonderlijke situatie die een levenslange gevangenisstraf zou rechtvaardigen. Wel is er aanleiding om een hogere straf dan 12 jaar op te leggen, omdat het slachtoffer op gruwelijke is vermoord en de verdachte geen berouw heeft getoond. De rechtbank legt een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar op.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector strafrecht

parketnummer: 800586-10 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 mei 2011

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]

thans gedetineerd in de P.I. te Vught

raadsvrouw mr. Vliegenberg, advocaat te Tilburg

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 april 2011, waarbij de officier van justitie, mr. Van Delft, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

[slachtoffer] heeft vermoord dan wel opzettelijk heeft gedood.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft vermoord en baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte d.d. 31 mei 2010.

In deze verklaring bekent verdachte dat hij het hoofd van [slachtoffer] heeft vastgepakt en de keel van [slachtoffer] heeft doorgesneden. Deze verklaring vindt ook steun in andere bewijsmiddelen. Zo strookt de verklaring met de bevindingen van de patholoog anatoom, die stelt dat [slachtoffer] is overleden door scherprandig klievend geweld in de hals (doorgesneden keel) en met de bevindingen van het technisch sporenonderzoek waaruit blijkt dat verdachte ten tijde van het snijden achter [slachtoffer] stond waarbij [slachtoffer] zich in een lagere positie bevond dan verdachte. Bij doorzoeking van de woning is verder vastgesteld dat de deur van de kamer van [slachtoffer] was geforceerd. Ook verdachte stelt in voornoemde verklaring dat hij de deur heeft geforceerd. Voorts zijn op de broek van verdachte en een vest dat is aangetroffen in de container op de achterplaats van de [adres] bloedsporen aangetroffen van [slachtoffer]. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het vest van hem is. De verklaring van verdachte van 31 mei 2010 komt derhalve overeen met de conclusies uit het onderzoek, zodat van deze verklaring kan worden uitgegaan.

De officier van justitie is van mening dat sprake is van voorbedachten rade. Verdachte heeft voldoende gelegenheid gehad om zich te beraden op de betekenis of de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte zat op zijn eigen kamer de Koran te lezen en ergerde zich aan harde muziek van [slachtoffer]. Hij kreeg een opdracht van Allah, is naar de kamer van [slachtoffer] gegaan en heeft geprobeerd hem te bekeren. Toen [slachtoffer] Allah beledigde heeft verdachte de keel van [slachtoffer] doorgesneden. De officier van justitie vindt nog steun voor zijn stelling dat sprake is van moord in de wijze waarop verdachte [slachtoffer] heeft gedood, namelijk staande achter hem waarbij [slachtoffer] zich in een lagere positie bevond dan verdachte. Dit voedt het beeld van een doelbewuste en weloverwogen actie tot het doden van [slachtoffer].

In tweede instantie stelt de officier van justitie dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte ten tijde van het afleggen van de verklaring d.d. 31 mei 2010 al stemmen in zijn hoofd hoorde. Voorts stelt de officier van justitie dat ook niet blijkt van een noodweersituatie en er dus geen geslaagd beroep op noodweer-exces kan worden gedaan. Ook van psychische overmacht blijkt niet.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst er daarbij op dat niet is komen vast te staan dat het bloed op de kleding van verdachte het bloed is van het fatale letsel. Hiernaast wijst de verdediging er op dat het tijdstip van overlijden door de forensisch arts is geschat tussen 13.16 uur en 18.52 uur. Daar verdachte rond 14.53 uur op straat is gezien, vastgelegd op camerabeelden, is het mogelijk dat een ander dan verdachte het fatale letsel heeft veroorzaakt.

Mocht de rechtbank tot een andere conclusie komen, dan is de verdediging in ieder geval van mening dat de impliciet primair ten laste gelegde moord niet bewezen verklaard kan worden. De verdediging stelt dat er aan de verklaring van verdachte d.d. 31 mei 2010 geen waarde gehecht kan worden en deze dan ook niet als bewijs kan worden meegenomen, nu verdachte op dat moment psychotische problemen had. Blijkens de beelden van het verhoor maakte verdachte ook een verwarde en afwezige indruk. Hiernaast heeft verdachte ter zitting afstand genomen van die verklaring.

Aan de hand van eerdere verklaringen van verdachte, zou volgens de verdediging dan ook beoordeeld moeten worden of er sprake is geweest van voorbedachten rade. Uit deze verklaringen volgt dat verdachte [slachtoffer] achterna is gegaan naar zijn kamer, nadat deze verdachte had bedreigd met een mes, alwaar zij hebben gevochten tot verdachte bloed zag. Uit de aangetroffen situatie ter plaatse blijkt volgens de verdediging ook dat er een vechtpartij heeft plaats gevonden. Nu verdachte vanuit het toilet, gelegen naast de kamer van [slachtoffer], direct achter [slachtoffer] aan is gelopen en er in de kamer een vechtpartij heeft plaatsgevonden, kan volgens de verdediging geen sprake zijn geweest van een moment van kalm beraad en rustig overleg, waardoor er onvoldoende bewijs is en verdachte van moord dient te worden vrijgesproken. Het enkele feit dat de deur van de kamer van [slachtoffer] is opengebroken, is niet voldoende om aan te nemen dat er een moment van bezinning heeft bestaan. Hiernaast wijst de bende in de kamer van [slachtoffer] er op dat een vechtpartij heeft plaatsgevonden.

Uit de verklaring van verdachte blijkt verder dat sprake was van een hevige gemoedsbeweging hetgeen uitsluit dat sprake is geweest van kalm en rustig beraad. Indien de rechtbank het vrijspraak verweer verwerpt, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde doodslag.

Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte niet strafbaar is, nu verdachte een geslaagd beroep kan doen op noodweer-exces en psychische overmacht.

Uit de verklaringen van verdachte volgt volgens de verdediging dat er sprake was van een noodweer situatie, nu [slachtoffer] verdachte met een mes heeft bedreigd toen deze laatste zich op het toilet bevond. Deze bedreiging heeft bij verdachte tot een hevige gemoedsbeweging geleid, waardoor door verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Er is derhalve sprake van noodweer-exces, zodat verdachte niet strafbaar kan worden geacht en hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte heeft gehandeld uit psychische overmacht. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] hem maandenlang lastig viel en bedreigde. In de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde werd dit steeds ernstiger en frequenter. Deze bedreigingen culmineerden in het handelen van verdachte op 19 mei 2010. Verdachte heeft toen gehandeld vanuit een kennelijke innerlijke drang, waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. Verdachte is volgens de verdediging dan ook niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Tot slot is de verdediging van mening dat het niet aan verdachte zelf te wijten is dat hij in de situatie is terecht gekomen, zoals hierboven beschreven. Verdachte kan niet worden verweten dat hij de kamer van [slachtoffer] is binnen gegaan, nu deze handeling al het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging en psychische drang waaraan verdachte geen weerstand kon bieden.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

De feiten

Op 19 mei 2010 rond 17.00/17.15 uur kwam er bij medewerkers van de ambulancedienst, [namen], een melding binnen van een reanimatie aan de [adres]. Daar aangekomen, troffen zij [getuige 1] en [getuige 2] en het reeds dode lichaam van een man aan. De politie, die kort daarop arriveerde, trof ter plaatse een forse beschadiging op de deur en aan de slotzijde van de deur ter hoogte van het slot aan. In de kamer lag een man die deels tegen een bed aan lag. De man had hevig uitwendig letsel en op diverse plekken lag veel bloed in de kamer.

De man bleek te zijn overleden als gevolg van scherprandig klievend geweld in de hals (doorgesneden keel). Bij sectie is gebleken dat het letsel van de man past bij meerdere heen en weer gaande snijbewegingen met een scherprandig voorwerp zoals een mes. Het tijdstip van overlijden ligt tussen 13.16 uur en 18.52 uur op 19 mei 2010. Het dode lichaam werd door [getuige 3] en [getuige 4], onafhankelijk van elkaar, herkend als zijnde het lichaam van [slachtoffer].

[getuige 1] verklaarde vanaf 16.30 uur in het pand te zijn geweest en kort daarop kwam [getuige 2] (hij noemt hem [naam]). [naam] riep hem. Hij ging kijken en zag dat “[slachtoffer]” in een plas bloed op de grond lag. Hij verklaarde 112 te hebben gebeld. [getuige 2] verklaarde dat hij thuiskwam op de [adres] en dat [getuige 1] in de keuken was. Hij is vervolgens naar zijn vriend “[slachtoffer]” gegaan en zag dat de kamerdeur kapot was en dat “[slachtoffer]”op de grond lag in een plas bloed. Hij verklaarde dat (verdachte) vaak ruzie had met “[slachtoffer]”. Hij heeft hem gebeld. Verdachte heeft hem toen gezegd dat hij die dag een probleem met “[slachtoffer]” had gehad en de kamerdeur had ingetrapt. Toen hij tegen verdachte zei dat “[slachtoffer]” dood was had verdachte gezegd “Het maakt me niet uit of hij dood is of niet”.

Op donderdag 20 mei 2010 is verdachte vervolgens op de [adres] in Tilburg aangetroffen en aangehouden. Op 31 mei 2010 heeft verdachte bekend dat hij de deur van de kamer van [slachtoffer] kapot heeft gemaakt, dat hij met [slachtoffer] heeft gevochten, dat hij het hoofd van [slachtoffer] heeft gepakt en zijn keel heeft doorgesneden.

Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte in zoverre als bewijs kan dienen. Niet is komen vast te staan dat verdachte de verklaring heeft afgelegd onder invloed van psychische problemen dan wel stemmen in zijn hoofd. Wel dient de verklaring van verdachte naar het oordeel van de rechtbank met de nodige voorzichtigheid te worden benaderd nu uit het dossier wel volgt dat de psychische ontregeling van verdachte rond deze datum is ingezet. De rechtbank zal de verklaring van verdachte dan ook met name gebruiken voor zover deze steun vindt in ander (technisch) bewijsmateriaal.

Zo is vastgesteld dat de deur van de kamer van [slachtoffer] met kracht, vanuit de gang is opengebroken. Het sectierapport wijst uit dat de keel van [slachtoffer] met meerdere snijbewegingen is doorgesneden. Voorts zijn er op het vest, welke verdachte ter zitting herkende als het zijne aan de hand van foto’s uit het dossier , bloedsporen aangetroffen van [slachtoffer] waarbij de kans kleiner dan één op één miljard is dat het DNA-profiel dat is gegenereerd uit deze bloedsporen niet afkomstig is van [slachtoffer] maar van een andere persoon. Met betrekking tot de broek, welke verdachte aan had ten tijde van zijn aanhouding, kan gesteld worden dat hierop celmateriaal is aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer].

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Verdachte heeft de deur van de kamer van [slachtoffer] kapot gemaakt en is de kamer binnengegaan. Daar heeft verdachte op enig moment het hoofd van [slachtoffer] vast gepakt en de keel met meerdere snijbewegingen doorgesneden. Het betoog van de raadsvrouw dat niet uitgesloten is dat een ander het fatale letsel heeft toegebracht wordt gelet op de bekennende verklaring van verdachte, die steunt vindt in andere hiervoor genoemde bewijsmiddelen, verworpen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat niet is aangevoerd op welke andere wijze bloed van [slachtoffer] op de kleding van verdachte is gekomen en het dossier voor de door de raadsvrouw gestelde mogelijkheid geen enkel aanknopingspunt biedt.

Voorbedachten rade

De rechtbank stelt in dit verband voorop dat uit vaste jurisprudentie volgt dat voor bewezenverklaring van voorbedachten raad voldoende is dat komt vast te staan dat verdachte tijd had zich te beraden op het nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid had na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Verdachte heeft op 31 mei 2010 wisselend verklaard over de vraag hoe hij aan een mes is gekomen. Hij heeft enerzijds verklaard dat hij een mes uit de keukenlade heeft gepakt. Toen hem werd gevraagd op welk moment hij het mes heeft gepakt, heeft verdachte anderzijds gezegd dat “[n[slachtoffer]” het mes bij zich had en hij het mes voor het eerst op “[slachtoffer]’s” kamer zag. Ook heeft verdachte wisselend verklaard over de reden waarom hij boven naar de kamer van “[slachtoffer]”is gegaan. Bij zijn voorgeleiding verklaart verdachte “I went crazy about the music”. Op 31 mei 2010 verklaart verdachte dat hetgeen hij gedaan heeft, gezien kan worden als een “Jihad” reden. Hij zat de Koran te lezen en de Koran heeft hem gezegd wat hij moest doen. Hij zou dat bevel hebben gevolgd. Gelet op deze wisselende verklaringen kan niet met voldoende zekerheid vastgesteld worden dat verdachte uit geloofsovertuiging met een mes naar de kamer van “[slachtoffer]” is gegaan om hem uit naam van Allah te doden. Dit geldt te meer nu de twee (islam)deskundigen hierover niet eenduidig verklaren en de verklaring van de verdachte van 31 mei 2010 -zoals hiervoor al is uiteen gezet- voorzichtig moet worden benaderd. De rechtbank zal dan ook de reden waarom verdachte naar de kamer van het slachtoffer is gegaan in het midden laten, nu wel vastgesteld kan worden dat verdachte, nadat hij de kamer van [slachtoffer] was binnen gegaan, op enig moment een mes in handen heeft gekregen. Zo er al sprake van een dreiging was, hetgeen de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen nu daarvoor in het dossier alleen een wisselende verklaring van verdachte aanwezig is, heeft verdachte een bewuste keuze gemaakt om niet weg te gaan. Hij is gebleven en heeft zich vervolgens achter [slachtoffer] gepositioneerd, terwijl [slachtoffer] zich in een lagere positie bevond dan verdachte. Dit leidt (de forensisch coördinator van de ) Unit Forensisch Technisch Onderzoek af uit het aangetroffen bloedbeeld in de kamer van [slachtoffer], het bloedbeeld op diens broek, het bloedbeeld op het vest van verdachte, het bloedbeeld op de bank in de kamer van [slachtoffer] en de verwondingen van [slachtoffer]. Hierop heeft verdachte [slachtoffer] meerdere keren in de keel gesneden.

Nu verdachte [slachtoffer] en zichzelf in een bepaalde positie heeft moeten manoeuvreren ten einde de keel van [slachtoffer] op de hiervoor beschreven wijze te kunnen doorsnijden, moet verdachte de tijd hebben gehad zich te beraden op zijn voorgenomen daad. Dit moment is weliswaar kort geweest, maar de rechtbank acht dit moment voldoende voor verdachte om na te kunnen denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht.

Noodweer-exces en psychische overmacht

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld in reactie op een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Hierbij baseert de verdediging zich op de verklaringen van verdachte, zoals afgelegd vóór het verhoor van 31 mei 2010 en de verklaring van verdachte ter zitting.

Nu de rechtbank niet uitgaat van de gang van zaken, zoals voorgesteld door de verdediging, maar uitgaat van de verklaring van verdachte d.d. 31 mei 2010, is niet komen vast te staan dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Er heeft zich met andere woorden geen situatie voorgedaan waarin verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen. Nu er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan een beroep op noodweer-exces niet slagen.

Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte heeft gehandeld uit een innerlijke drang, waartegen verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. Ter ondersteuning van deze stelling voert de verdediging aan dat verdachte reeds enkele maanden werd bedreigd door [slachtoffer]. Een en ander zou tot een hoogtepunt zijn gekomen op 19 mei 2010. Zoals reeds vermeld, gaat de rechtbank niet uit van de feiten zoals voorgesteld door de verdediging. Niet is vast komen te staan dat verdachte al enkele maanden werd bedreigd door [slachtoffer], noch dat dit op 19 mei 2010 het geval was. Zodoende kan niet gesteld worden dat er sprake was van een innerlijke drang, waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. Het beroep op psychische overmacht slaagt dan ook niet.

Nu het beroep op noodweer-exces en psychische overmacht niet kan slagen, behoeft de vraag of het verdachte te verwijten is dat hij in een dergelijke situatie is geraakt, geen verdere beantwoording meer.

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

op 19 mei 2010 te Tilburg opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,

immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, met een mes, in de hals van voornoemde [slachtoffer] gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

Zoals hiervoor is gemotiveerd, volgt de rechtbank het beroep van verdachte op noodweerexces en psychische overmacht niet.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een levenslange gevangenisstraf. Allereerst heeft hij in ogenschouw genomen dat verdachte geen blijk van mededogen heeft getoond en dat er sprake is van een zeer ernstig feit.

Voorts stelt de officier van justitie dat er een reële kans op recidive bestaat, daar verdachte op basis van zijn geloofsovertuiging heeft gehandeld, blijkens zijn eigen verklaring, en hij geen afstand heeft genomen van deze overtuiging. Een tbs met dwangverpleging behoort niet tot de mogelijkheden, daar niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Een gevangenisstraf voor bepaalde tijd zou met zich mee brengen dat verdachte op enig moment weer onbehandeld dient terug te keren in de maatschappij. Volgens de officier van justitie brengt dit maatschappelijk onaanvaardbare risico’s op herhaling met zich mee.

Dat de verdachte nog jong is en hij een blanco strafblad heeft, is volgens de officier van justitie niet voldoende zwaarwegend om het risico te nemen verdachte ooit terug te laten keren in de maatschappij, nu de kans op herhaling te groot is.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van een eventuele straf rekening te houden met de volgende omstandigheden: verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging, [slachtoffer] heeft zich zelf niet onbetuigd gelaten, verdachte heeft een blanco strafblad en verdachte heeft volledige medewerking verleend bij het onderzoek in het Pieter Baan Centrum. Daarnaast heeft de verdediging gewezen op de mogelijkheid die er binnen het kader van de VI-regeling bestaat om verdachte psychische hulp te bieden. Verdachte is zelf op zoek naar hulp, zodat het risico dat niets gebeurt, niet bestaat.

Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat een levenslange gevangenisstraf, gelet op de omstandigheden van het geval en de persoon van verdachte, geen passende straf is.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft [slachtoffer] in zijn eigen kamer vermoord. Verdachte heeft hiermee [slachtoffer] het meest fundamentele recht ontnomen: het recht op leven. Verdachte heeft [slachtoffer] op weerzinwekkende wijze om het leven gebracht. Met meerdere snijbewegingen is de hals van [slachtoffer] op brute wijze toegetakeld. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] hevig bloedend achtergelaten in zijn kamer. Het moet voor [slachtoffer] afschuwelijk zijn geweest om op deze manier aan zijn einde te komen. Ook het feit dat [slachtoffer] in zijn eigen kamer is gedood, een plek waar hij veilig zou moeten zijn en zich veilig zou moeten voelen, neemt de rechtbank in haar strafoverweging mee. Voor de nabestaanden van [slachtoffer] moet zijn dood onherstelbaar leed en verdriet met zich hebben meegebracht.

Ook voor de samenleving is het een schokkend en zeer ernstig feit. Verdachte heeft op geen enkel moment spijt betuigd of anderszins kenbaar gemaakt zich bewust te zijn van de ernst van het door hem gepleegde feit.

Verdachte is op 21 mei 2010 geconsulteerd door justitieel forensisch psychiater Kingsale. Deze heeft geen aanwijzingen gevonden voor een psychische stoornis. Wel werd geadviseerd verdachte te onderwerpen aan een enkelvoudig psychologisch onderzoek.

Verdachte is vervolgens in het Pieter Baan Centrum geweest ter observatie. Vastgesteld werd dat verdachte vanaf bijna twee weken na het bewezenverklaarde, gedocumenteerde gedragsproblemen vertoonde met psychotische kenmerken. Dergelijke gegevens ontbreken over zijn gedrag rond en tijdens het bewezenverklaarde. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum kunnen dan ook geen uitspraak doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het plegen van de moord. Nu deze gegevens ontbreken kan het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het bewezenverklaarde niet worden vastgesteld en gaat de rechtbank er van uit dat de feiten verdachte volledig kunnen worden toegerekend.

De rechtbank heeft in aanmerking genomen het blanco strafblad van verdachte.

Alles overwegend, acht de rechtbank een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf een noodzakelijke strafrechtelijke sanctie. De rechtbank houdt hierbij rekening met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, waarbij als uitgangspunt wel wordt genoemd een gevangenisstraf van 12 jaar. De rechtbank acht in dit geval strafverzwarende omstandigheden aanwezig en noemt met name de brute wijze waarop het feit is gepleegd.

Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank echter van mening dat een levenslange gevangenisstraf, hoe gruwelijke verdachte ook heeft gehandeld, in dit geval een te zware sanctie is. De rechtbank stelt voorop dat een levenslange gevangenisstraf slechts in zeer uitzonderlijke gevallen opgelegd dient te worden. In dit geval is er sprake van een enkelvoudige moord en heeft verdachte een blanco strafblad. Er zullen dan ook andere zwaarwegende feiten en omstandigheden moeten zijn, welke een levenslange gevangenisstraf rechtvaardigen.

Naar het oordeel van de rechtbank kunnen dergelijke omstandigheden op basis van de beschikbare stukken in onvoldoende mate worden vastgesteld. Zo kan de rechtbank niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op herhaling bestaat. Dit is niet uit het dossier naar voren gekomen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte tot zijn daad is gekomen door een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Derhalve kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden geconcludeerd dat behandeling van verdachte het risico op herhaling zal verminderen. Voor de rechtbank is in ieder geval niet komen vast te staan dat verdachte heeft gehandeld vanuit zijn geloofsovertuiging. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen zij reeds heeft overwegen onder het kopje “voorbedachten rade” en naar de mening van professor dr. W. Shadid, die in het rapport van het Pieter Baan Centrum stelt dat van een religieus motief geen sprake is. Verdachte heeft overigens ook ter zitting verklaard dat wat er gebeurd is geen relatie heeft met zijn geloofsovertuiging.

De noodzaak van een behandeling om een dergelijk gruwelijk feit te voorkomen is voor de rechtbank derhalve niet vast komen te staan. De omstandigheid dat bij oplegging van een tijdelijke gevangenisstraf verdachte op enig moment weer “onbehandeld” op straat komt te staan kan dan ook geen rede zijn om verdachte een levenslange gevangenisstraf op te leggen. Daarbij merkt de rechtbank op dat verdachte nu een (klassiek) anti-psychoticum gebruikt en daarvan zelf ook de noodzaak lijkt in te zien. Verdachte geeft zelf aan dat hij hulp wil voor zijn huidige psychische problemen. In het kader van de voorwaarden voor de vervroegde invrijheidsstelling, kan het Openbaar Ministerie er op toezien dat verdachte behandeld wordt voor zijn psychische problemen. Het hoeft dan ook niet zo te zijn dat verdachte, na afloop van de detentie, zonder enige vorm van behandeling terugkeert in de samenleving.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 jaar.

7 Het beslag

7.1 De teruggave aan verdachte

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

7.2 De teruggave

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de aldaar genoemde rechthebbenden, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt.

7.3 De bewaring ten behoeve van de rechthebbende

De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, aangezien thans niemand als rechthebbende(n) kan worden aangemerkt.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

9 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Moord;

- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 jaar;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Beslag

- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst onder bijlage II zijn genummerd 300124, 300126, 303711, 303714, 303769, 303798, 303846, 303885, 303891, 303893, 303911, 303924, 303942, 303950, 303988, 304002, 304059, 304874 en 304878;

- gelast de teruggave aan [naam] van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst onder bijlage II zijn genummerd 300123, 300129, 300132, 300135, 300138, 304063, 304066, 304069, 304070, 304072, 304073, 304074, 304077, 304084, 304087 en 304425;

- gelast de teruggave aan [naam] van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst onder bijlage II zijn genummerd 300137, 300144, 300145, 300146, 300147, 300148, 300149, 300151, 303728, 303745 en 303794;

- gelast de teruggave aan [naam] van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst onder bijlage II zijn genummerd 304574 en 304586;

- gelast de teruggave aan [naam] van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst onder bijlage II zijn genummerd 304575 en 304580;

- gelast de teruggave aan [naam] van het voorwerp die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst onder bijlage II is genummerd 315893;

- gelast de bewaring van de voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende(n) die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst onder bijlage II zijn genummerd 300136, 303771, 303775, 303805, 303814, 303829, 303834, 303838, 303873, 303906, 304061, 304307, 304315, 304333, 304337, 304341, 304357, 304364, 304387, 304443, 304466, 304477, 304485, 304488, 304493, 304547, 304550, 304552 en 304566.

Dit vonnis is gewezen door mr. Kok, voorzitter, mr. Volkers en mr. Zuurmond, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Schnitzler, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op

10 mei 2011.

Mr. Zuurmond is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

BIJLAGE I: De tenlastelegging

hij op of omstreeks 19 mei 2010 te Tilburg opzettelijk en met voorbedachten

rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,

immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,

althans met dat opzet, meermalen, althans eenmaal met een mes, altans een

scherp voorwerp in de hals van voornoemde [slachtoffer] gesneden en/of

gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

art 289 Wetboek van Strafrecht