Home

Rechtbank Breda, 26-01-2006, AV0387, 02/800077-05

Rechtbank Breda, 26-01-2006, AV0387, 02/800077-05

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
26 januari 2006
Datum publicatie
26 januari 2006
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2006:AV0387
Formele relaties
Zaaknummer
02/800077-05

Inhoudsindicatie

De Rechtbank Breda heeft een 21-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren voor doodslag. De man heeft het slachtoffer in haar woning met een mes 71 keer gestoken. De raadsman heeft ter terechtzitting een verweer gevoerd. De rechtbank is in haar vonnis uitgebreid op dit verweer ingegaan.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Parketnummer: 02/800077-05

1 Partijen. Onderzoek van de zaak.

In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:

[naam verdachte],

geboren op [geboortedatum en -plaats],

wonende te [woonplaats],

thans gedetineerd in de PI Vught, Nieuwe Vosseveld 1 GEV, Lunettenlaan 501 te Vught,

heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.

De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam.

2 De tenlastelegging.

De verdachte staat terecht, terzake dat

hij op of omstreeks 17 januari 2005 te Breda opzettelijk en met voorbedachten

rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet

en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans

met een scherp en/of puntig voorwerp in haar lichaam gestoken en/of gesneden,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

art 289 Wetboek van Strafrecht

3 De geldigheid van de dagvaarding.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.

4 De bevoegdheid van de rechtbank.

Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.

5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen.

6 Schorsing der vervolging.

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

7 De bewezenverklaring.

7.1 Vrijspraak en de gronden daarvoor.

De rechtbank acht de ten laste gelegde voorbedachte rade niet wettig en overtuigend bewezen, nu noch uit het onderzoek ter terechtzitting, noch uit het dossier is gebleken dat er een moment is geweest van kalm beraad of rustig overleg. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van de ten laste gelegde moord.

7.2 Hetgeen bewezen is.

Door het onderzoek ter terechtzitting is evenwel naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte

op 17 januari 2005 te Breda opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes, in haar lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

8 Het bewijs.

De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.

8.1 De bewijsmiddelen.

8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer om het leven is gekomen als gevolg van een groot aantal messteken. De politie heeft het slachtoffer om ongeveer 16.00 uur aangetroffen in haar woning. De verdachte is tussen ongeveer half drie en drie uur in de middag in de woning van het slachtoffer geweest. Zo heeft getuige [naam getuige 1] verklaard dat zij verdachte om ongeveer 14.22 uur voor de deur van haar buurvrouw, het slachtoffer, heeft zien staan. Een andere getuige, [naam getuige 2], heeft verklaard verdachte gezien te hebben in de straat van het slachtoffer toen hij richting het huis ging van het slachtoffer. Dat was volgens deze getuige om ongeveer 14.30 uur.

Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat ze enige tijd later geschreeuw heeft gehoord en vervolgens gestommel. Weer enige tijd later heeft getuige [naam getuige 1] de verdachte zien weglopen.

Getuige [naam getuige 1] heeft niemand anders de woning van het slachtoffer zien betreden noch verlaten.

Verdachte heeft ter terechtzitting van 12 januari 2006 verklaard dat de toedracht die de raadsman ter terechtzitting van 19 juli 2005 heeft geschetst de juiste is. De raadsman, en daarmee dus ook de verdachte, heeft verklaard dat verdachte in de woning van het slachtoffer was toen zij werd gedood.

Naast de hier genoemde bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte verwondingen heeft aan zijn rechterhand. Het zijn snijwonden die loodrecht op de lengteas van de vingers staan. Deze wonden kunnen worden verklaard doordat verdachte bij het steken van het slachtoffer over het heft van het mes is geschoten en zichzelf daardoor heeft verwond aan het lemmet. Verdachte heeft bloedend door het huis van het slachtoffer gelopen en kennelijk iets gezocht. Op diverse plekken is er bloed van de verdachte gevonden. Verdachte heeft over zijn verwondingen wisselend verklaard. Zo heeft hij verklaard dat hij zich had verwond door van zijn fiets te vallen. Ook heeft hij verklaard dat hij zich had verwond tijdens het snijden van groenten.

Tenslotte heeft verdachte omstreeks 11 februari 2005 aan zijn vader en aan zijn biologische moeder een brief geschreven met daarin een bekentenis en een motief. Verdachte heeft tevens een schriftelijke bekentenis van gelijke strekking geschreven en heeft getracht die te vernietigen. De doordruk van die bekentenis is gedeeltelijk bewaard gebleven en lijkt de inhoud van de hiervoor genoemde brieven te bevestigen.

Het voorgaande bevat voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de doodslag heeft gepleegd. De raadsman van verdachte heeft echter een alternatief scenario geschetst waarbij hij stelt dat er een derde persoon, de NN-persoon, in de woning van het slachtoffer is geweest die de doodslag heeft gepleegd terwijl de verdachte op de bovenverdieping van de woning was. Hiermee heeft de raadsman van verdachte een zogenaamd Meer en Vaart verweer gevoerd.

Dit verweer is niet zo onwaarschijnlijk dat het aanstonds verworpen dient te worden. Het verweer heeft geleid tot nader onderzoek.

8.2.1 De persoon van de verdachte.

De raadsman heeft zijn betoog onderbouwd door te wijzen op de persoon van de verdachte. Hij acht het hoogst onwaarschijnlijk dat zijn cliënt in een plotselinge woede ontsteekt en dan zo’n gruwelijke daad begaat.

Datgene wat de raadsman stelt over de persoon van verdachte, sluit echter niet uit dat verdachte in staat zou kunnen zijn een feit zoals het onderhavige te plegen. Bovendien blijkt uit getuigenverklaringen een ander beeld over de persoon van de verdachte dan geschetst door de raadsman. Getuige [naam getuige 3], een oude vriend van verdachte heeft de verdachte omschreven als iemand die bazig is en best agressief. Bovendien heeft de getuige verklaard dat verdachte geobsedeerd was door vechtsporten. Getuige [naam getuige 4], een voormalige vriend van verdachte, heeft de verdachte omschreven als iemand die altijd de stoerste wil zijn, de baas wil spelen en snel vocht. De zus van verdachte, getuige [naam getuige 5], heeft verklaard dat verdachte normaal gesproken rustig en kalm is en van kleine kinderen houdt en vooral [naam neefje], hun neefje, erg lief vindt. Ze heeft tevens verklaard dat je verdachte boos kunt maken als je slecht over zijn familie praat en dat haar nicht, het slachtoffer, heel kattig en dominant is en [naam neefje] niet goed behandelt.

Tenslotte blijkt uit de documentatie van verdachte dat hij reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.

8.2.2 Het motief van de verdachte.

De tweede pijler van het verweer van de raadsman is het gebrek aan een motief bij verdachte, terwijl anderen wel een motief lijken te hebben.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte een motief had. In de brief aan zijn vader, de brief aan zijn moeder en de brief die hij heeft getracht te vernietigen, meldt verdachte dat hij boos en verdrietig werd toen het slachtoffer negatieve dingen over [naam neefje] zei. Dit motief is naar het oordeel van de rechtbank, zeker ook gelet op de verklaring van de zus van verdachte, niet, zoals de raadsman betoogd heeft, een ‘knullig’ motief.

Er zijn wellicht ook anderen die motieven hebben gehad om het slachtoffer te doden. Dat impliceert volgens de rechtbank echter niet dat een ander die een motief had, ook de dader is geweest. Het motief dat de raadsman aan anderen heeft toegedicht, het motief geld, kan bovendien ook voor verdachte gelden.

De raadsman heeft op basis van verklaringen van derden geïnsinueerd dat [naam vader], de vader van verdachte, de NN-persoon geweest zou kunnen zijn. Het motief zou in overwegende mate geld zijn. Hetgeen de raadsman daarnaast heeft aangevoerd wordt uitsluitend ondersteund door verklaringen van horen zeggen, die overigens een andere toedracht beschrijven dan de toedracht die de raadsman heeft gegeven. De rechtbank ziet de opmerkingen van de raadsman met betrekking tot het motief niet als een ondersteuning voor de aannemelijkheid van de door de raadsman geschetste toedracht.

8.2.3 Het technische verweer.

Het betoog van de raadsman steunt in de belangrijkste mate op de resultaten van het technisch onderzoek.

De raadsman heeft de aanwezigheid van de NN-persoon gebaseerd op schoensporen die in de woning van het slachtoffer zijn aangetroffen. Technisch onderzoek heeft uitgewezen dat de aangetroffen schoensporen afkomstig zijn van schoenen van het merk diesel. Verdachte heeft echter maar één paar schoenen, en die zijn niet van het merk Diesel. Bovendien zou verdachte bij het betreden van de woning zijn schoenen hebben uitgedaan en liep hij dus op sokken. De schoensporen moeten daarom door een ander zijn veroorzaakt, de echte dader aldus de raadsman.

De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is vast komen te staan dat verdachte meer dan één paar schoenen heeft. De rechtbank wijst hierbij op de verklaring van de vader van verdachte, die heeft verklaard dat verdachte een paar schoenen heeft dat hij nooit meer draagt. Daarnaast wijst de rechtbank op de brief van de verdachte aan zijn vader en die aan zijn moeder, waarin verdachte heeft geschreven dat hij zijn nette schoenen wilde ophalen bij het slachtoffer. Daarnaast verklaren sommige getuigen dat verdachte schoenen heeft die overwegend wit van kleur zijn. Het enige paar schoenen dat de verdachte volgens de raadsman bezit, is geel-blauw van kleur.

Op basis van het voorgaande verbindt de rechtbank, anders dan de raadsman, aan het feit dat er schoensporen zijn aangetroffen van het merk Diesel, niet de conclusie dat er naast verdachte nog een ander in de woning van het slachtoffer moet zijn geweest.

De raadsman heeft geconcludeerd dat verdachte op sokken heeft gelopen op grond van veegsporen die zijn aangetroffen van mogelijk met bloed doordrenkt textiel. Bovendien zijn er geen schoensporen gevonden in slaapkamer 1 op de plek waar wel bloed van verdachte is gevonden, namelijk rechts van het bed en achter het bed. Er zijn op andere plaatsen in die kamer wel schoensporen aangetroffen. Hieruit volgt, zo heeft de raadsman betoogd, dat verdachte geen schoenen heeft gedragen en er dus, behalve verdachte, ook een ander in die kamer heeft gelopen.

De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De contactsporen met textielstructuur zijn merkwaardigerwijs alleen op de zolderverdieping aangetroffen. Niet is vast te stellen of deze sporen afkomstig zijn van sokken, laat staan van sokken van verdachte. Er kan derhalve niet onomstotelijk worden vastgesteld dat er iemand op sokken in de woning heeft gelopen. In slaapkamer 1 zijn schoensporen aangetroffen bij een kast waar ook bloed van verdachte is aangetroffen. Daarnaast zijn er in deze kamer schoensporen aangetroffen links van het bed in de looprichting van de deur. Dit wijst, mede gelet op de inrichting van de kamer, de doorgang om het bed werd door een kastje versperd, naar het oordeel van de rechtbank eerder op een situatie waarbij verdachte lopende op schoenen, op het bed is gekropen om achter en naast het bed te zoeken, waarbij hij met zijn gewonde hand(en) is geweest boven de plekken waar valbloed is aangetroffen. Het wijst in ieder geval niet op de aanwezigheid in deze kamer van meerdere personen nu slechts een spoor en het bloed van verdachte is aangetroffen en hier ook een logische verklaring voor is.

De raadsman van de verdachte heeft erop gewezen dat er geen bloed van de verdachte is aangetroffen op de benedenverdieping. Hij heeft betoogd dat dit een nadere aanwijzing bevat voor het door hem voorgestelde scenario. Verdachte werd, toen de rust was wedergekeerd na een handgemeen van de NN-persoon met het latere slachtoffer, waarbij verdachte gewond is geraakt omdat hij het slachtoffer verdedigde, snel naar boven gestuurd om iets te zoeken.

De rechtbank overweegt het volgende. Los van het feit dat er blijkens het nadere onderzoek niet naar bloed van verdachte is gezocht op de benedenverdieping, waar veel bloed van het slachtoffer lag, waardoor daaromtrent weinig concrete uitlatingen gedaan kunnen worden, is niet aannemelijk geworden dat verdachte langere tijd beneden moet hebben doorgebracht in het door de officier van justitie geschetste scenario, dan in het scenario dat de raadsman heeft geschetst. Derhalve kunnen uit de door de raadsman aangevoerde omstandigheden geen conclusies worden getrokken over het bloedverlies van verdachte op de benedenverdieping.

Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat, anders dan de raadsman heeft betoogd, uit het technisch bewijs niet volgt dat een derde op de plaats van het misdrijf aanwezig is geweest.

8.2.4 De overige argumenten van de raadsman.

De raadsman heeft ter ondersteuning van zijn betoog aangevoerd dat het, gelet op het korte tijdsbestek waarbinnen alles heeft plaatsgevonden, lastig zou zijn geweest voor verdachte om naar Rotterdam te reizen, als hij het feit zou hebben gepleegd.

De rechtbank is van oordeel dat die gang van zaken niet zo onwaarschijnlijk is als de raadsman heeft betoogd. Verdachte is immers omstreeks 15.00 uur vertrokken uit het huis van het slachtoffer en, volgens de verklaring van de zus van verdachte, zijn verdachte en zijn vader pas om 16.00 uur naar Rotterdam vertrokken. Bovendien blijkt dat de verdachte de wasmachine heeft aangezet voor zijn vertrek naar Rotterdam, hetgeen geen blijk geeft van enig gebrek aan tijd. Tenslotte merkt de rechtbank op dat de vader van verdachte thuis zat te werken op het moment dat verdachte thuis komt. Als het onwaarschijnlijk is dat verdachte het feit heeft gepleegd vanwege het korte tijdsbestek, dan zou dat zeker moeten gelden voor de vader van verdachte, waarvan de raadsman nu juist heeft geïnsinueerd dat deze de NN-persoon is.

Tenslotte heeft de raadsman betoogd dat de brieven die verdachte heeft gestuurd aan zijn vader en aan zijn moeder niet gezien moeten worden als bekentenis en derhalve niet gezien kunnen worden als bewijsmiddel waarmee het door de raadsman voorgestelde scenario strijdig is. De verdachte heeft, zo heeft de raadsman betoogd, de brieven slechts geschreven om aan zijn familie duidelijk te maken dat hij de schuld op zich zou nemen.

De rechtbank overweegt hieromtrent dat, zo dit al de werkelijke reden geweest zou zijn voor de verdachte om de brieven te schrijven, dit argument evenwel niet geldt voor de brief die verdachte heeft getracht te vernietigen. Wat de raadsman daarnaast heeft aangevoerd met betrekking tot de brieven, acht de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk.

8.2.5 Conclusie.

De rechtbank dient tot een beoordeling te komen van de aannemelijkheid van het door de raadsman geschetste alternatieve scenario, wat niet gesteund wordt door andere bewijsmiddelen, maar wat niet bij voorbaat hoogst onwaarschijnlijk is.

Door de houding van verdachte ter terechtzitting zijn tal van vragen onbeantwoord gebleven, zoals maar niet beperkt tot:

- hoe is verdachte aangekomen bij het huis en hoe is hij vertrokken? Deze vraag ziet zowel op het vervoersmiddel van verdachte als op de door hem gevolgde route;

- hoe is de NN-persoon aangekomen en vertrokken? Ook deze vraag ziet zowel op het vervoermiddel als op de gevolgde route;

- hoe kan worden verklaard dat op de bebloede sokken, die in de wasmachine van verdachte zijn aangetroffen, zeer waarschijnlijk is buiten gelopen?

- waarom is verdachte naar het huis van het slachtoffer gegaan? En wat heeft de NN-persoon daarmee te maken?

- waarom heeft verdachte voor het vertrek naar Rotterdam de wasmachine aangezet, zonder de was te sorteren?

- hoeveel paar schoenen bezit de verdachte? Wat voor soort schoenen zijn het en van welk merk?

Hierdoor heeft de rechtbank de aannemelijkheid van het door de raadsman geschetste scenario niet verder kunnen toetsen.

Gelet op hetgeen hierboven is weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er een ander persoon, de NN-persoon, in de woning van het slachtoffer is geweest. Dat brengt met zich mee dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte de ten laste gelegde doodslag heeft gepleegd.

9 De strafbaarheid van het bewezene.

Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op:

Doodslag.

10 De strafbaarheid van verdachte.

Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.

11 De straffen en maatregelen.

11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.

Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.

11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte voor de ten laste gelegde doodslag op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.

Verdachte is in goed vertrouwen binnengelaten in het huis van zijn tante, het latere slachtoffer. Toen hij eenmaal binnen was heeft hij op een vreselijke manier zijn tante om het leven gebracht. Hij heeft haar 71 keer gestoken en haar in een plas van bloed achtergelaten. Vervolgens heeft verdachte het huis doorzocht.

Delicten als de onderhavige zijn zeer ernstig. Het slachtoffer is gedood in haar eigen huis, de plek waar een mens zich bij uitstek veilig voelt, door iemand die zij vertrouwde.

Het slachtoffer was getrouwd en moeder van twee kinderen. Een van de kinderen was thuis toen het delict plaatsvond. Voor de nabestaanden is het verlies van hun vrouw en moeder natuurlijk ongelofelijk moeilijk.

Een delict als het onderhavige is niet alleen een enorme schok voor de nabestaanden, maar de gehele maatschappij is ernstig geschokt, met name door de brute wijze waarop de vrouw om het leven is gebracht. Bovendien draagt het delict in zeer grote mate bij aan het algemene gevoelen van onveiligheid in de samenleving.

De rechtbank houdt in haar vonnis rekening met zowel de ernst van het feit als de persoon van verdachte. Verdachte heeft niet eerder een zo ernstig delict gepleegd. Verdachte heeft zich in het verleden echter wel schuldig gemaakt aan andersoortige geweldsdelicten.

Verdachte is onderzocht door een psychiater, dr. Boeykens. Hij acht de verdachte in hoge mate toerekeningsvatbaar en bovendien concludeert hij dat de verdachte detentiegeschikt is. Een kanttekening die hierbij geplaatst dient te worden is dat de onderzoeker weinig conclusies kon trekken omtrent de persoon van verdachte wegens het gebrek aan medewerking van verdachte. Verdachte is daarom tevens onderzocht in het Pieter Baan Centrum. Door het gebrek aan medewerking van de verdachte is het voor de onderzoekers lastig gebleken om uitspraken te doen over de persoon van de verdachte en met name ook over zijn gemoedstoestand ten tijde van het delict. Er wordt evenwel geconcludeerd dat er geen psychiatrisch toestandsbeeld te zien is geweest bij verdachte gedurende de gehele periode dat verdachte geobserveerd werd.

Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf de enige passende sanctie is, gezien de ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De rechtbank zal dan ook verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van na te melden duur.

12 De toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing berust op de artikelen 10, 27 en 287 van het wetboek van strafrecht.

13 De beslissing.

RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.

Zij verklaart niet bewezen de moord die de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7.2 is omschreven.

Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan onder 7.2 is omschreven en spreekt hem daarvan vrij.

Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 9 vermelde strafbare feit.

Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.

Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.

Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf.

Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel, voorzitter, mr. Pick en mr. Van der Maesen, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Kleijn Hesselink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 januari 2006, zijnde mr. Van der Maesen, voornoemd, buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.