Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2006, AZ8029, 20-000559-06

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-12-2006, AZ8029, 20-000559-06

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 december 2006
Datum publicatie
7 februari 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ8029
Formele relaties
Zaaknummer
20-000559-06
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 287

Inhoudsindicatie

Het hof spreekt de verdachte vrij van de impliciet primair tenlastegelegde moord en veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest terzake van de impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag.

Uitspraak

Parketnummer: 20-000559-06

Uitspraak : 21 december 2006

TEGENSPRAAK

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 26 januari 2006 in de strafzaak met parketnummer 02-800077-05 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,

thans verblijvende in Penitentaire Inrichting Achterhoek - Gev. Ooyerhoekseweg te Zutphen.

Hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 17 januari 2005 te Breda opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in haar lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken, immers is niet komen vast te staan dat verdachte zijn handelingen heeft verricht na kalm beraad en rustig overleg.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 17 januari 2005 te Breda opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in haar lichaam gestoken en gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de

feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Verdachte heeft zich in de verhoren bij de politie, bij de rechter-commissaris, op de terechtzittingen bij de rechtbank en bij het hof steeds beroepen op zijn zwijgrecht en geen verklaring omtrent het ten laste gelegde afgelegd.

Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende.

Verdachte is op 17 januari 2005 om omstreeks 14.22 uur binnengelaten in de woning van het slachtoffer. Ongeveer 5 à 10 minuten later hoorde de buurvrouw geschreeuw en gestommel in de woning van het slachtoffer. Weer 10 à 15 minuten later werd verdachte buiten de woning van het slachtoffer gezien.

Omstreeks 16.00 uur trof de politie, gealarmeerd door buren, het levenloze lichaam van het slachtoffer aan in de woonkamer van de woning. Bij sectie bleken in het lichaam van het slachtoffer 71 steek- en snijwonden aanwezig.

In de woning van het slachtoffer is op verschillende plaatsen bloed van verdachte aangetroffen. Verdachte had bij zijn aanhouding op 17 januari 2005 omstreeks 17.45 uur verwondingen aan zijn handen. De verwondingen aan de rechterhand waren zeer recent en ontstaan door een scherp voorwerp, in een richting vrijwel loodrecht op de lengteas van de vingers. Verdachte heeft voor die verwondingen verschillende verklaringen gegeven.

In brieven aan zijn vader en aan zijn moeder van omstreeks 11 februari 2005 heeft verdachte geschreven dat hij op 17 januari 2005 naar het slachtoffer is toegegaan en dat hij toen heel erg boos is geworden en zichzelf niet meer onder controle had. Ook in een op 11 februari 2005 in de cel van verdachte aangetroffen doordrukschrift afkomstig van verdachte valt te lezen dat verdachte op 17 januari 2005 naar het slachtoffer is gegaan en dat er toen van alles door zijn hoofd ging, hij erg verdrietig en in de war en boos was, een mes greep en het slachtoffer meerdere malen stak.

Op grond van deze feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer op 17 januari 2005 van het leven heeft beroofd.

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de, uit verklaringen van getuigen naar voren komende, aard en persoonlijkheid van verdachte het onwaarschijnlijk maken dat hij in een plotselinge woede ontsteekt en een dergelijke gruwelijke daad begaat.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

Daargelaten dat in het dossier ook verklaringen aanwezig zijn van getuigen die een minder zachtaardige beschrijving van verdachtes persoonlijkheid geven, berust de stelling van de raadsman slechts op diens persoonlijke inschatting aangaande hetgeen waartoe verdachte op grond van zijn persoonlijkheid wel of niet in staat zou zijn.

Voorts heeft de raadsman nog aangevoerd dat verdachte geen enkel motief had om het slachtoffer van het leven te beroven en dat een ander, te weten verdachtes vader, wel een motief had.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

Wat daar feitelijk ook van zij, het ontbreken van een motief bij degene die als verdachte wordt aangemerkt en het wel aanwezig zijn van een motief bij een ander, sluit op zich daderschap van iemand zonder aanwijsbaar motief niet uit.

Tenslotte heeft de raadsman aangevoerd dat weliswaar niet aannemelijk is geworden dat er een derde in de woning is geweest die iets met het ombrengen van het slachtoffer te maken had, maar dat het het meest aannemelijk is dat verdachtes vader aan verdachte opdracht heeft gegeven om het slachtoffer te doden.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

Wat er ook zij van de relevantie daarvan voor een bewezenverklaring ten aanzien van verdachte, de veronderstelling van de verdediging vindt in de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen onderbouwing en is dan ook niet aannemelijk geworden.

Indien en voor zover de raadsman heeft willen betogen dat hetgeen door hem is aangevoerd aan een veroordeling van verdachte in de weg staat, wordt dit verweer verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een beroep gedaan op strafvermindering, op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Er is, aldus de raadsman, in het onderzoek sprake geweest van ondeskundige leiding en nalatigheid. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de officier van justitie niet is ingegaan op een bij brief van 18 oktober 2005 gedaan voorstel van drs. ing. T.J.P. de Blaeij, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, om een gesprek te laten plaatsvinden tussen het NFI, de politie, de officier van justitie en de rechters over o.a. de mogelijkheden voor technisch onderzoek door het NFI aan andere dan biologische sporen. De rechtbank heeft door middel van haar tussenvonnis van 2 augustus 2005 dit verzuim nog recht proberen te trekken door nader onderzoek te gelasten. Echter is niet alles geprobeerd wat mogelijk is in deze zaak. Als dit wel was gebeurd dan had het dossier in deze zaak er thans wellicht anders uitgezien.

Het hof verwerpt dit verweer nu er geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.

De rechtbank heeft de verdachte terzake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.

De raadsman heeft betoogd dat deze straf te hoog is, nu het volgens de raadsman aannemelijk is dat verdachte niet uit zichzelf tot het doden van het slachtoffer is gekomen, maar daartoe opdracht heeft gekregen van zijn vader.

Zoals het hof hiervoor heeft overwogen is er voor deze veronderstelling van de verdediging geen onderbouwing te vinden in de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.

Verdachte heeft zonder enige aanwijsbare reden [slachtoffer] - zijn tante, een jonge vrouw en moeder van drie jonge kinderen - op een gruwelijke wijze van het leven beroofd.

Doodslag is een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en door het handelen van verdachte is groot leed toegebracht aan de familie en naaste omgeving van het slachtoffer.

Gewelddadige feiten als dit schokken de rechtsorde ernstig en brengen gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.

Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.

Bij de bepaling van de strafduur heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde feit, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Voorts heeft het hof rekening gehouden met de nog jeugdige leeftijd van de verdachte.

Verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een onderzoek van de geestvermogens in het Pieter Baan centrum. Met betrekking tot de vraag of het bewezen verklaarde verdachte kan worden toegerekend is dan ook geen deskundig advies voorhanden. Nu ook overigens uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt van het tegendeel, gaat het hof uit van volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte.

Alle omstandigheden in aanmerking nemend, acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur passend.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 27 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.

Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde (moord) heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij

Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:

Doodslag.

Verklaart verdachte deswege strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.

Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Aldus gewezen door

mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,

mr. J.A. van Zon en mr. S.B.M. Voorhoeve,

in tegenwoordigheid van A.J.H.M. van Baast, griffier,

en op 21 december 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. S.B.M. Voorhoeve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.