Home

Rechtbank Amsterdam, 25-10-2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:9313, 13/728008-15, 16/3827 en 16/3828

Rechtbank Amsterdam, 25-10-2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:9313, 13/728008-15, 16/3827 en 16/3828

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
25 oktober 2016
Datum publicatie
20 januari 2017
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2016:9313
Zaaknummer
13/728008-15, 16/3827 en 16/3828

Inhoudsindicatie

Verzoek 89/591a Sv toegewezen. Schatting kosten raadsman door rechtbank.

Uitspraak

Parketnummer: 13/728008-15

RK: 16/3827 en 16/3828

BESCHIKKING

op het verzoek ex artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,

wonend op het adres [adres 1] , [woonplaats] ,

te dezen woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,

mr. R. van Leusden, [adres 2] , [plaats] ,

verzoeker.

1 Procesgang

Het verzoek is op 7 juni 2016 ter griffie van deze rechtbank ingekomen.

De rechtbank heeft op 25 oktober 2016 de raadsman van verzoeker en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2 Inhoud van het verzoekschrift en standpunt verzoeker

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 105,00 voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering stelt te hebben geleden.

Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 2.571,62 voor de kosten van de raadsman en € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.

In raadkamer heeft de raadsman naar aanleiding van vragen – kort samengevat – aangevoerd dat mr. R. el Heissani niet meer werkzaam is bij het kantoor Cleerdin en Hamer en dat mr. S.L.J. Janssen zich niet veel meer van de strafzaak en de daarin verleende rechtsbijstand kan herinneren. De in de urenspecificatie genoemd mr. Raap is werkzaam als civilist bij Cleerdin & Hamer en is geraadpleegd in verband met de alimentatieverplichting van verzoeker. Het is onduidelijk (gebleven) waarom mr. El Hessaini meer tijd in rekening heeft gebracht voor het bijwonen van de verhoren van verdachten dan de verhoren hebben geduurd. Aangezien het een ernstige zaak leek te worden, heeft zowel mr. El Hessaini als mr. Janssen van meet af aan deze zaak gewerkt, maar onduidelijk is gebleven waarom zij beiden slechts werkzaamheden van eenvoudige aard hebben verricht.

3 Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – onder verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de standaardschadevergoeding en een vergoeding voor kosten van de raadslieden vanwege verzoekers proceshouding en subsidiair matiging van de vergoeding voor de kosten van de raadsman gevorderd. Het schriftelijk standpunt houdt ten aanzien van de kosten raadsman kort samengevat het volgende in.

1. Onderzoek 13Sherlock betrof een onderzoek naar [persoon 1] , lid van [naam motorclub] . [persoon 1] werd verdacht van brandstichting, hennepteelt en witwassen. Hij is op 9 maart 2016 door de Rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk voor de afpersing van [persoon 2] en voor brandstichting. Verzoeker werd ervan verdacht [persoon 1] de opdracht te hebben gegeven om [persoon 2] af te persen. De zaak tegen verzoeker is geseponeerd in verband met onvoldoende bewijs, nu onvoldoende duidelijk is geworden in hoeverre verzoeker wetenschap had van de exacte incassomethoden die [persoon 1] gebruikte.

2. Verzoeker heeft tijdens zijn verhoren bij de politie geen opening van zaken gegeven. Het betrof een eenvoudige zaak, waarvoor slechts geringe bijstand van een advocaat vereist was: verzoeker is aangehouden voor het medeplegen van afpersing (waarbij zijn rol zeer beperkt was) en hij is, nadat hij hierover een paar keer gehoord is, de volgende dag door de officier van justitie heengezonden. Aan de advocaat van verzoeker zijn geen processtukken verstrekt. Het door de advocaten van verzoeker gedeclareerde aantal uren wordt daarom bovenmatig hoog geacht.

3. Onduidelijk is waarom twee advocaten (met een dermate hoog uurtarief en een dermate hoog aantal gewerkte uren) verzoeker hebben moeten bijstaan. Het betrof geen complexe zaak, verzoeker werd verdacht van afpersing en was in casu niet de hoofdverdachte. De noodzaak tot gelijktijdige bijstand dient wel aangetoond te worden (Hof ’s-Gravenhage 18 december 1997, ECLI:NL:GHSGR:1997:AD2812, NJ 1998/141 en Rechtbank Breda 23 januari 2008, ECLI:NL:RBBRE:2008:BC2556). Tevens is niet duidelijk wat de precieze verdeling tussen de twee advocaten was. Beide advocaten brengen kosten in rekening voor telefonisch contact met de politie, bespreking met cliënt en telefonisch contact met cliënt. Het is onredelijk om dergelijke dubbele kosten die onnodig gemaakt zijn voor rekening van de Staat te laten komen. Ook de kosten voor overleg tussen beide advocaten zouden niet voor vergoeding in aanmerking moeten komen (door mr. S.L.J. Janssen wordt er 12 minuten in rekening gebracht voor een overleg tussen beide advocaten op 11 juni 2015 en daarnaast een onbekend aantal minuten voor telefonisch contact met ‘ [naam] ’ – aangenomen wordt dat hiermee mr. R. el Hessaini bedoeld wordt – op 8 juni 2015). Daarnaast is op 22 juni 2015 een e-mail uitgestuurd naar mr. G. Raap, partner bij het advocatenkantoor Cleerdin & Hamer. De Raad voor Rechtsbijstand vergoedt aan toegevoegde advocaten deze kosten voor intercollegiaal overleg ook niet. Van advocaten wordt door de Raad verwacht dat zij een zaak kunnen behandelen zonder overleg. Niet valt in te zien waarom hier onderscheid gemaakt zou moeten worden tussen een toegevoegde en een betaalde advocaat.

4. Mr. S.L.J. Janssen declareert een half uur voor “bespreking met cliënt hier” op 8 juni 2015, terwijl verdachte die dag om 7.10 uur is aangehouden en naar het politiebureau is overgebracht. Het was voor verzoeker daarom onmogelijk om een bespreking op het kantoor van de advocaat te voeren (tenzij deze bespreking vóór 7 uur heeft plaatsgevonden, echter op dat moment was verzoeker nog niet bekend met het feit dat hij verdachte was). Deze kosten zouden dan ook niet voor vergoeding in aanmerking moeten komen.

5. Mr. R. el Hessaini declareert 1:36 uur voor het bijwonen van een verdachtenverhoor op 8 juni 2015, terwijl uit het proces-verbaal van het eerste verhoor van verdachte blijkt dat de advocaat het verhoor heeft bijgewoond van 14.05 uur tot 15.03 uur (= 58 minuten). Zij brengt daarnaast 1:42 uur in rekening voor het bijwonen van verdachtenverhoor op 9 juni 2015, terwijl uit het proces-verbaal van het derde verhoor van verdachte blijkt dat het verhoor slechts 1 uur en 15 minuten heeft geduurd, namelijk van 13.30 uur tot 14.45 uur.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beslissing