Home

Rechtbank Almelo, 09-06-2006, AX8779, 03/968, 04/1106 en 05/380

Rechtbank Almelo, 09-06-2006, AX8779, 03/968, 04/1106 en 05/380

Gegevens

Instantie
Rechtbank Almelo
Datum uitspraak
9 juni 2006
Datum publicatie
16 juni 2006
ECLI
ECLI:NL:RBALM:2006:AX8779
Formele relaties
Zaaknummer
03/968, 04/1106 en 05/380

Inhoudsindicatie

Herziening aanspraak op studiefinanciering voor meerdere jaren, aangezien niet voldaan is aan de in een beleidsregel van de IBG neergelegde eis van werk meer voor dan 32 uur per maand. De betreffende eis is in strijd met de jurisprudentie van het HvJ EG. Nu de IBG de student onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om gegevens te verstrekken over de aard en omvang van zijn arbeidsverhoudingen, voldoen de bestreden besluiten niet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. Het met feiten en omstandigheden onderbouwde standpunt van de student dat hij al in 2001 (toen hij nog geen vijf jaar in Nederland verbleef) in voldoende mate geintegreerd was in de Nederlandse samenleving, is onvoldoende weerlegd met de enkele verwijzing naar de na het arrest Bidar van het HvJ EG vastgestelde beleidsregel van 9 mei 2005.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO

Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

Reg.nrs.: 03/968, 04/1106 en 05/380

UITSPRAAK

in de gevoegde gedingen tussen:

[eiser], wonende te [plaats], eiser,

en

de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, gevestigd te Groningen, verweerster.

1. Aanduiding bestreden besluiten

Besluiten van verweerster van 3 juni 2003 (besluit I), 12 juni 2004 (besluit II) en 9 februari 2005 (besluit III).

2. Feiten

2.1 Eiser is geboren op [geboortedatum]. Hij heeft de Italiaanse nationaliteit. In april 1999 is hij begonnen met een studie elektrotechniek aan de Universiteit Twente. In verband daarmee heeft hij studiefinanciering aangevraagd. Bij zijn aanvraag heeft hij een verklaring gevoegd van Randstad Uitzendbureau te Zwolle van 18 september 1998 inhoudende dat hij sedert 25 augustus 1998 minstens 8 uur per week werkzaam is bij een verhuisbedrijf. Op deze aanvraag is positief beslist.

2.2 Bij brief van 22 oktober 2002 heeft verweerster eiser in het kader van een controle van zijn recht op studiefinanciering verzocht stukken in te zenden waaruit blijkt hoeveel uur hij in 2001 maandelijks heeft gewerkt. Ter toelichting daarop is eiser voorgehouden dat studenten uit een EU-lidstaat minimaal 32 uur per maand arbeid moeten verrichten om als migrerend werknemer aanspraak te kunnen maken op studiefinanciering. In reactie daarop heeft eiser verweerster laten weten dat hij in 1999 full-time had gewerkt en in 2000 16 uur per week en wel bij Piper Impact Europe (hierna: Piper) te Zwolle, maar in 2001 onregelmatig en niet gedurende een vast aantal uren per week. Dat was volgens eiser voldoende, omdat hij begrepen had dat hij niet alleen aanspraak had als hij werk had voor meer dan 32 uur per maand, maar ook als hij in die omvang werk had gehad. Verweerster heeft eiser vervolgens bij brief van 19 december 2002 verzocht om aan te tonen hoeveel uur hij maandelijks in 2001 had gewerkt. Eiser heeft daarop niet gereageerd. Daarna heeft verweerster bij besluiten van 14 februari 2003 eiser alsnog aanspraak op studiefinanciering over 2001 ontzegd en de over dat jaar uitbetaalde studiefinanciering van hem teruggevorderd.

Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en ter onderbouwing daarvan herhaald hetgeen hij eerder had aangevoerd. Naar aanleiding van zijn bezwaar is aan hem verzocht gegevens over te leggen met betrekking tot de wijze waarop er een einde was gekomen aan het werk bij Piper. Naar aanleiding daarvan heeft eiser verweerster laten weten dat hij bij Piper had gewerkt op basis van een overeenkomst die volgens de toepasselijke CAO voor Uitzendkrachten om welke reden dan ook door de inlener beëindigd kon worden. Een verklaring van Piper dat hij geen gebruik meer wenste te maken van uitzendkrachten kon hij niet overleggen omdat het bedrijf onlangs was gesloten. Uit het feit dat het niet meer bestond kon volgens eiser worden afgeleid dat het bedrijf geen werkkrachten meer nodig had. Daarop is eisers bezwaar bij besluit I ongegrond verklaard.

2.3 Bij besluit van 18 juni 2004 is eisers studiefinanciering over 2002 ingetrokken. Daaraan voorafgaand had verweerster eiser verzocht om gegevens over (de omvang van) zijn werkzaamheden in dat jaar. Eiser heeft op dat verzoek niet gereageerd. Wel heeft hij bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 juni 2004 en daartoe aangevoerd dat verweerster niet van hem mocht verlangen dat hij aantoonde dat hij ten minste 32 uur per maand had gewerkt. Dit bezwaar is bij besluit II ongegrond verklaard.

2.4 Nadat eiser in het kader van een controle op zijn aanspraak op studiefinanciering over 2003 aan verweerster inkomensspecificaties over de maanden maart tot en met juli 2003 en over december 2003 had doen toekomen heeft verweerster de over dat jaar aan eiser toegekende studiefinanciering bij besluit van 7 december 2004 ingetrokken op de grond dat eiser niet (genoegzaam) had gereageerd op haar verzoek. Als uitvloeisel van deze intrekking is aan eiser bij besluiten van 11 december 2004 ook (alsnog) aanspraak op studiefinanciering over 2004 en 2005 ontzegd. Eisers tegen al deze besluiten gerichte bezwaren zijn bij besluit III ongegrond verklaard.

3. Procesverloop

Tegen alle bestreden besluiten is beroep ingesteld op de gronden uiteengezet in de – door eiser dan wel door mr. M.P. Smit, advocaat te Almelo - ingediende (aanvullende) beroepschriften. Verweerster heeft de op de bestreden besluiten betrekking hebbende stukken ingezonden alsmede verweerschriften.

De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 23 maart 2006, waar eiser, daartoe opgeroepen, in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Smit voornoemd, en waar verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. drs. K. Meijer, werkzaam bij de Informatie Beheer Groep.

4. Motivering

4.1 Verweerster heeft haar eerdere besluiten over eisers aanspraken op studiefinanciering over 2001, 2002 en 2003 herzien en heeft daartoe overwogen dat niet is komen vast te staan dat hij in de jaren 2001 en 2002 en evenmin in het eerste kwartaal van 2003 ten minste 32 uur per maand (op basis van een vast of een tijdelijk dienstverband) als werknemer werkzaam was. In die jaren en in die drie maanden kon hij dan ook, gelet op de beleidsregels van verweerster, niet worden aangemerkt als migrerend werknemer in de zin van de toepasselijke (in de bestreden besluiten uiteengezette) EG-regelgeving. In het bestreden besluit met betrekking tot 2001 is daaraan nog toegevoegd dat eiser ook niet heeft aangetoond dat hij onvrijwillig werkloos is geworden dan wel, als hij zelf ontslag heeft genomen, dat er een inhoudelijk verband bestond tussen de betrekking die hij heeft vervuld en de opleiding die hij is gaan volgen. De besluiten betreffende 2002 en 2003 steunen mede op de overweging dat de student die een oproepcontract heeft voor ten minste 32 uur per maand onder bepaalde voorwaarden ook als migrerend werknemer kan worden aangemerkt mits is gebleken dat hij “gedurende drie maanden direct voorafgaande aan de periode van toekenning ten minste drie maanden heeft gewerkt”. De herziening van het recht op studiefinanciering over januari 2003 heeft tot gevolg dat aan eiser niet vanaf zijn dertigste verjaardag (30 januari 1973) onafgebroken studiefinanciering is toegekend en daaruit volgt dat hij ook over 2004 en 2005 daarvoor niet in aanmerking komt.

4.2 Eiser heeft primair (samengevat) naar voren gebracht dat hij gedurende zijn verblijf in Nederland bijna voortdurend in een meer dan marginale omvang tegen beloning daadwerkelijk arbeid heeft verricht en reeds om die reden als migrerend werknemer moet worden beschouwd. In afwijking van wat eiser eerder (zie onder 2.1) aan verweerster heeft meegedeeld is ter zitting (onder verwijzing naar het aldaar getoonde origineel van gedingstuk B 11.4) verklaard dat hij al in september 1999 bij Piper is gaan werken op basis van een uitzendovereenkomst, die ongeveer een jaar nadien is geëindigd omdat Piper failliet is gegaan. Dus is eiser onvrijwillig werkloos geworden en heeft hij de status van migrerend werknemer behouden. Als die werkloosheid toch als vrijwillig moet worden gekenschetst dan is hij migrerend werknemer gebleven omdat hij een studie volgde die aansloot bij het werk bij Piper en bij het project waarvoor hij in 1997, toen hij nog in Genua elektrotechniek studeerde, in het kader van een uitwisseling heeft gewerkt bij de Universiteit Twente. In de resterende maanden van 2000, in 2001 en in 2002 heeft hij onregelmatig (al dan niet via uitzendbureau’s) gewerkt. In 2003 en 2004 heeft hij een gedeelte van het jaar full-time en dus gemiddeld meer dan 32 uur per maand gewerkt in het kader van zijn afstudeerstage (bij Philips Elektronics Nederland B.V.). Daarbij komt nog dat eiser niet kon weten dat verweerster als eis stelde dat hij elke maand ten minste 32 uur diende te blijven werken als werknemer (in een vast dienstverband) gelet op de informatie in het stroomschema in een folder van de IBG uit 1999. Hij is er ook nooit op gewezen dat verlies van zijn arbeid(suren) tot gevolg zou (kunnen) hebben dat hij geen recht meer had op studiefinanciering.

Voorts is namens hem onder verwijzing naar het arrest van 15 maart 2005 in de zaak Bidar van het Hof van Justitie EG (hierna: het Hof) betoogd dat hij aanspraak kan maken op studiefinanciering vanaf het moment waarop hij in Nederland in voldoende mate was ingeburgerd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij al vanaf 1997 legaal in Nederland verblijft en vanaf 5 januari 1999 in de GBA staat ingeschreven. Kort voor het einde van het hiervoor genoemde uitwisselingsproject heeft hij een relatie gekregen met een Nederlander en besloten zijn studie in Genua te beëindigen en in Nederland te blijven. Al in 1998 is eiser begonnen met een spoedcursus Nederlands. Om de studie elektrotechniek te kunnen volgen moest eiser in voldoende mate Nederlands kunnen spreken en lezen. In de zaak Bidar was er al na 3 jaar sprake van voldoende ingeburgerd zijn. In aansluiting daarop kan worden gezegd dat eiser in ieder geval in 2001 voldoende ingeburgerd was. Verweerster heeft naar aanleiding van genoemd arrest een beleidsregel vastgesteld gedateerd 9 mei 2005 en (voor zover hier van belang) inhoudend dat aan een student die de nationaliteit heeft van een van de andere EU-lidstaten studiefinanciering wordt toegekend als hij voorafgaand aan zijn aanvraag aantoonbaar ten minste vijf jaar ononderbroken verblijf in Nederland heeft gehad. Deze beleidsregel is in strijd met het arrest Bidar, aldus eiser.

4.3 De rechtbank roept in herinnering dat zij al eerder – bij haar uitspraak van 8 november 2004 in het geding geregistreerd onder nummer 03/1436 – heeft geoordeeld dat de in de beleidsregels van verweerster gestelde voorwaarde om als migrerend werknemer in de zin van de EG-regelgeving te worden aangemerkt - aantoonbaar elke maand minimaal 32 uur per week arbeid verrichten – in strijd is met de jurisprudentie van het Hof. Gelet op deze jurisprudentie had verweerster eiser, nadat hij had aangegeven dat hij vanaf het moment dat hij niet meer bij Piper werkte, slechts onregelmatig had gewerkt, dan ook in de gelegenheid moeten stellen om gegevens te verstrekken over de aard en de omvang van de arbeidsverhoudingen die hij na dat tijdstip heeft gehad.

Verweerster heeft dat bij brief van 19 december 2002 eenmaal gedaan zonder evenwel uitdrukkelijk afstand te doen van de door haar gehanteerde voorwaarde. In het kader van de controle op eisers aanspraken over 2002 en 2003 is kennelijk uitsluitend gevraagd naar stukken waaruit blijkt dat eiser in die jaren ten minste 32 uur per maand heeft gewerkt. Onder deze omstandigheden komen de bestreden besluiten wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.

4.4 Daarbij komt nog dat besluit I ontoereikend is gemotiveerd nu verweerster ook in beroep niet heeft gerespondeerd op de stelling van eiser dat hij niet wist en niet kon weten dat hij nadat aan hem studiefinanciering was toegekend maandelijks ten minste 32 uur moest blijven werken. Die stelling is niet weerlegd met een verwijzing naar de gehanteerde grond voor de herziening over 2001: toekenning is geschied op basis van onjuiste gegevens. Aannemelijk is dat verweerster daarbij het oog heeft op het verliezen van de status van migrerend werknemer. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen staat thans nog niet vast dat eiser die status in 2001 heeft verloren. Besluit I kan daarom ook om deze reden niet in stand blijven.

4.5 Verweerster zal, nadat eiser nogmaals de gelegenheid heeft gekregen de onder 4.3 bedoelde gegevens aan haar over te leggen, zich opnieuw moeten beraden over eisers aanspraken op studiefinanciering. De rechtbank acht het niet aangewezen thans al volledig op de uitkomsten daarvan vooruit te lopen. Niettemin hecht zij er aan op te merken dat niet op voorhand valt in te zien op grond waarvan het verrichten van arbeid uit hoofde van een uitzendovereenkomst meebrengt dat er geen sprake is van werknemerschap als bedoeld in de EG-regelgeving. Als er een einde komt aan een zodanige overeenkomst omdat de inlener failliet is gegaan is evenmin zonder meer begrijpelijk waarom de werknemer dan niet, zoals verweerster lijkt te menen, onvrijwillig werkloos zou worden. Zou daarover al anders geoordeeld worden dan is van belang om te weten wat voor soort werk eiser bij Piper heeft verricht teneinde te kunnen toetsen of er verband bestond tussen dat werk en de studie elektrotechniek. Eiser zal ook aan verweerster opheldering moeten verschaffen over zijn vele malen herhaalde stelling dat hij in 1999 met zijn aanvraag om studiefinanciering een stuk heeft meegestuurd ten bewijze dat hij full-time werkte. Die stelling valt immers niet zonder meer te rijmen met de onder 2.1 vermelde verklaring van uitzendbureau Randstad.

4.6 Mocht verweerster opnieuw tot het oordeel komen dat eiser op enig moment het werknemerschap heeft verloren dan zal zij vervolgens moeten bezien of eiser, zoals hij meent, met ingang van deze datum, uit hoofde van zijn EU-burgerschap aanspraak kan maken op studiefinanciering. Verweerster heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat zijn onder 4.2 genoemde beleidsregel daaraan in de weg staat. De rechtbank wijst er (ten overvloede) op dat hij daarmee niet kan volstaan. In de eerste plaats niet omdat eiser zijn standpunt heeft onderbouwd met feiten en omstandigheden waaruit volgens hem blijkt dat hij al in 2001 (toen hij nog geen vijf jaar in Nederland verbleef) in voldoende mate geïntegreerd was in Nederland en dat brengt mee dat verweerster is gehouden om zich af te vragen of die feiten en omstandigheden grond opleveren om van zijn beleidsregel ten gunste van eiser af te wijken. Voorts niet omdat verweerster kennelijk al bij de vaststelling van haar beleidsregel uit het oog is verloren dat, waar het Hof in het arrest Bidar heeft aanvaard dat regelgeving die steun voor kosten van levensonderhoud ontzegt aan studenten uit andere EU-lidstaten die economisch niet actief zijn, in strijd komt met artikel 12 van het EG-Verdrag in het geval deze studenten een reële band hebben opgebouwd met de samenleving van de lidstaat waarin zij willen gaan studeren, niet zonder meer valt in te zien waarom die band in alle gevallen eerst na vijf jaar ononderbroken verblijf ontstaat.

4.7 Gezien het vorenstaande zijn er ook termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb. Beslist moet worden zoals hierna is aangegeven.

5. Beslissing

De rechtbank,

recht doende:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de bestreden besluiten;

- bepaalt dat verweerster opnieuw op de bezwaarschriften beslist met inachtneming van deze uitspraak;

- gelast de Informatie Beheer Groep het in beroep betaalde griffierecht van in totaal € 105,- aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiser tot een bedrag van in totaal € 1.288,-, ter zake van verleende rechtsbijstand, te betalen door de Informatie Beheer Groep.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Aldus gegeven door mr. M.J. van Lee en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.