Home

Rechtbank Alkmaar, 01-10-2008, BF7995, 07/1800 WAO

Rechtbank Alkmaar, 01-10-2008, BF7995, 07/1800 WAO

Gegevens

Instantie
Rechtbank Alkmaar
Datum uitspraak
1 oktober 2008
Datum publicatie
13 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:RBALK:2008:BF7995
Zaaknummer
07/1800 WAO

Inhoudsindicatie

WAO, verlies procesbelang; Praktische schatting is verplicht als dat leidt tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid dan een op medisch en arbeidskundig onderzoek gebaseerde schatting met toepassing van artikel 9, onder a, en artikel 10 van het Schattingsbesluit. Eiseres kan het resultaat dat zij met het instellen van beroep nastreeft dus niet bereiken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Bestuursrecht

Zaaknummer: 07/1800 WAO

Uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak van:

[naam],

wonende te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde mr. M. Vetkamp,

tegen

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Amsterdam), verweerder.

Ontstaan en loop van de zaak

Verweerder heeft aan eiseres een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 14 februari 2006 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres nader vastgesteld op 65 tot 80% en de WAO-uitkering op die grond herzien met ingang van 11 april 2006.

Bij besluit van 4 juni 2007 heeft verweerder het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 12 juli 2007 beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep behandeld ter zitting van 4 september 2008. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door

[naam].

Motivering

1. Ter zitting is door verweerder aan de orde gesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij het onderhavige beroep in verband met het besluit van 11 april 2006. Met dat besluit is per 1 maart 2006 de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op 65 tot 80% gesteld. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 april 2006, zodat het onherroepelijk is geworden. De rechtbank moet dus eerst de vraag beantwoorden of eiseres nog belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van verweerders besluit van 4 juni 2007.

2. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dat slechts sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Zie hierover onder meer de uitspraken van 8 augustus 2006, gepubliceerd op rechtspraak.nl met LJ-nummer LJN AY6077, en van 13 april 2007, met LJ-nummer LJN BA3681.

3. Bij deze beoordeling is artikel 9 (Vaststelling in aanmerking te nemen arbeid) van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) relevant.

Dat artikel, voor zover thans van belang, luidde van 1 oktober 2004 tot 1 maart 2007 als volgt:

Bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen worden de volgende regels in acht genomen:

a. in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden worden ten minste verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen. De gegevens met betrekking tot de in aanmerking genomen functies, met alle daaraan verbonden specifieke aspecten inzake belasting, beloning en opleidingseisen mogen op het moment van de datum waarop de ter gelegenheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gegeven beschikking betrekking heeft, niet ouder zijn dan 24 maanden;

b. bij het bepalen van de urenomvang van de onder a bedoelde functies mogen ook functies in aanmerking worden genomen met een omvang groter dan de urenomvang van de door de in artikel 6 bedoelde gezonde persoon uitgeoefende arbeid, tenzij betrokkene voor een geringer aantal uren belastbaar is, in welk geval de urenomvang van de onder a bedoelde functies niet meer bedraagt dan dat aantal uren. Indien de urenomvang van de door de in artikel 6 bedoelde gezonde persoon uitgeoefende arbeid per week gemiddeld groter is dan de voor een voltijdse aanstelling gebruikelijke 38 uur, wordt voor de vaststelling van de urenomvang van de in aanmerking te nemen arbeid evenwel de omvang van 38 uur per week in aanmerking genomen;

(…)

h. in afwijking van de onderdelen b en f wordt uitgegaan van de arbeid die feitelijk wordt verricht, mits dit leidt tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid dan de met toepassing van onderdeel a en artikel 10 vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid;

i. voor de toepassing van onderdeel h wordt onder arbeid die feitelijk wordt verricht mede verstaan arbeid die na het intreden van de arbeidsongeschiktheid feitelijk is verricht en waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

4. In de onderhavige procedure gaat het om het na bezwaar gehandhaafde besluit van 14 februari 2006, waarbij per 11 april 2006 de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op 65 tot 80% is gesteld. Aan dat besluit is, na een medisch onderzoek, een arbeidskundige beoordeling zoals bedoeld in artikel 9, aanhef en onder a, en artikel 10 van het Schattingsbesluit ten grondslag gelegd.

Het onherroepelijk geworden primaire besluit van 11 april 2006 behelst een beoordeling van de praktische mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres, waarbij het maatmanloon is vergeleken met het loon dat eiseres verdient met haar werkzaamheden als doktersassistente voor 13 uur per week. Dit blijkt niet zozeer uit het besluit van 11 april 2006, maar wel uit de bijhorende arbeidskundige rapportage en de aan eiseres gezonden brief, beide van

16 maart 2006. Het besluit van 11 april 2006 is dus gebaseerd op artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit.

5. Eiseres beoogt met het instellen van het beroep te bereiken dat haar mate van arbeidsongeschiktheid per 11 april 2006 wordt vastgesteld op 80 tot 100%.

Indien de rechtbank in deze procedure zou concluderen dat de op medisch en arbeidskundig onderzoek gebaseerde schatting per 11 april 2006 geen stand kan houden omdat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van eiseres, kan eiseres daarmee echter nooit bereiken dat haar mate van arbeidsongeschiktheid per 11 april 2006 wordt vastgesteld op 80 tot 100%. Ingevolge artikel 9, aanhef en onder h en i, van het Schattingsbesluit zou in dat geval immers de praktische mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres moeten worden vastgesteld op basis van een vergelijking van het maatmanloon met het loon dat eiseres verdient met haar (ten tijde in geding en nog steeds verrichte) werkzaamheden als doktersassistente. Zo’n praktische schatting is verplicht als dat leidt tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid dan een op medisch en arbeidskundig onderzoek gebaseerde schatting met toepassing van artikel 9, onder a, en artikel 10 van het Schattingsbesluit. Eiseres kan het resultaat dat zij met het instellen van beroep nastreeft dus niet bereiken.

6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen procesbelang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 4 juni 2007, waarin het besluit van 14 februari 2006 is gehandhaafd. Dat voor eiseres in het kader van civiele schadeprocedures de medische beoordeling van haar mate van arbeidsongeschiktheid van belang zou kunnen zijn, is in deze procedure niet als een voldoende procesbelang aan te merken.

7. Het beroep moet dus wegens het ontbreken van procesbelang, niet-ontvankelijk worden verklaard.

8. Nu verweerder eerst bij de behandeling ter zitting het procesbelang aan de orde heeft gesteld, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep ter zitting redelijkerwijs heeft moeten maken. Indien verweerder in een eerder stadium van de procedure, uiterlijk bij verweerschrift, de betekenis van het besluit van 11 april 2006 aan de orde had gesteld, had een zitting wellicht achterwege kunnen blijven of had van verschijning ter zitting afgezien kunnen worden. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322,00.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten van € 322,00;

- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;

- bepaalt dat de betaling van € 322,00 moet worden gedaan aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2008 door mr. drs. W.P. van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van C.H. Kuiper, griffier.

griffier rechter