Home

Rechtbank Alkmaar, 12-09-2005, ECLI:NL:RBALK:2005:AU9872 ECLI:NL:RBALK:2005:15 AY7894, AWB 05/775

Rechtbank Alkmaar, 12-09-2005, ECLI:NL:RBALK:2005:AU9872 ECLI:NL:RBALK:2005:15 AY7894, AWB 05/775

Gegevens

Instantie
Rechtbank Alkmaar
Datum uitspraak
12 september 2005
Datum publicatie
8 september 2006
ECLI
ECLI:NL:RBALK:2005:AY7894
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 05/775

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft in de tweede helft van het jaar 2003 niet gewerkt, waardoor van het verrichten van reele en daadwerkelijke arbeid niet langer sprake was, zodat eiseres in het licht van de aangehaald jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG in die maanden niet als werknemer kan worden beschouwd. Dat zij in de eerste helft van 2003 het dubbele aantal vereiste uren heeft gewerkt, doet hier niet aan af. Van het vaststellen van het gemiddelde aantal gewerkte uren kan immers slecht dan sprake zijn, indien over de gehele controleperiode sprake is van werknemerschap in de zin van het EG-recht.

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar

Sector Bestuursrecht

Enkelvoudige kamer

UITSPRAAK

op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht

Reg.nr: WSFBSF 05/775

Inzake: [eiseres], wonende te [plaatsnaam], eiseres,

tegen: De hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster.

1. Aanduiding bestreden besluit

Het besluit van verweerster van 3 maart 2005.

2. Zitting

Datum: 4 augustus 2005.

Eiseres is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen, bijgestaan door mr.ing [X] te [plaatsnaam].

Verweerster is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde [X].

3. Ontstaan en loop van het geding

Eiseres heeft studiefinanciering krachtens de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) ontvangen voor haar opleiding pedagogische academie basisonderwijs (pabo) aan de Hogeschool van Amsterdam (HvA).

Bij besluit van 9 december 2004 heeft verweerster de studiefinanciering voor het jaar 2003 ingetrokken, omdat eiseres niet (volledig) heeft gereageerd op een controle studiefinancieringrecht voor het jaar 2003.

Dit besluit is uitgewerkt in het besluit van 11 december 2004 (Bericht 2003 no.5).

Tegen dit besluit heeft eiseres bij bief van 12 december 2004, door verweerster ontvangen op 14 december 2004, bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 9 januari 2005 heeft verweerster vastgesteld dat eiseres haar diploma heeft gehaald en hiermee voldoet aan de norm voor een prestatiebeurs. Voorts heeft verweerster vastgesteld dat eiseres haar prestatiebeurs voor de maanden september 2001 tot en met augustus 2004 niet terug hoeft te betalen.

Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft verweerster eiseres bij brief van 24 januari 2005 om nadere gegevens verzocht. Bij brieven van 15 februari 2005 en 27 februari 2005 heeft eiseres gereageerd.

Bij besluit van 5 februari 2005 heeft verweerster de schuld van eiseres omgezet in een lening.

Bij besluit van 3 maart 2005 heeft verweerster het bezwaar voor zover het betreft de maanden januari 2003 tot en met juni 2003 gegrond verklaard en voor het overige ongegrond. Dit besluit is nader uitgewerkt in de besluiten van 11 maart 2005.

Tegen deze besluiten is namens eiseres door mr. ing. [X] bij brief van 6 april 2005, door de rechtbank ontvangen op 7 april 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 21 april 2005 heeft gemachtigde het beroep aangevuld.

Bij brief van 25 april 2005 heeft verweerster de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is de zaak op 4 augustus 2005 ter zitting behandeld.

4. Motivering

4.1 In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Voor de beantwoording van deze vraag is de volgende regelgeving met name van belang.

4.2 Ingevolge artikel 2.2, onder b, van de Wsf 2000 kan een studerende voor studiefinanciering in aanmerking komen indien hij niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel in Nederland woont en ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld.

Ingevolge artikel 39 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG) heeft een studerende, die tevens migrerend werknemer is, in Nederland een verblijfsrecht.

Ingevolge artikel 7, tweede lid, van EG Verordening 1612/68 heeft een migrerend werknemer het recht om met betrekking tot studiefinanciering op dezelfde wijze te worden behandeld als de werknemer met de Nederlandse nationaliteit.

Op grond van deze twee bepalingen kent verweerster aan studerenden, die zij als werknemer beschouwt, studiefinanciering toe op grond van de Wsf 2000.

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.2, eerste lid, sub d van de Wsf 2000 in samenhang met de artikelen 3.6, tweede lid, en 3.7, eerste lid, onder a, kan aan een studerende aan wie studiefinanciering is toegekend een OV-kaart wordt verstrekt. In het geval van eiseres is van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.

In artikel 3.27, eerste lid, onder a, van de Wsf 2000 is bepaald dat de studerende verplicht is zijn kaart in te leveren uiterlijk op de vijfde werkdag nadat zijn recht op studiefinanciering is beëindigd.

In het tweede lid is bepaald dat de studerende die een kaart die ten onrechte aan hem is toegekend afhaalt, verplicht is deze kaart in te leveren voor de eerste dag waarop de kaart ten onrechte voor hem geldig is geworden.

Ingevolge het derde lid van dit artikel is bij het niet tijdig inleveren van de kaart degene aan wie een kaart is verstrekt aan de verstrekker van de kaart voor het nog resterende deel van de geldigheidsduur ervan, een bedrag van € 68,00 per halve kalendermaand of een deel van een halve kalendermaand verschuldigd, ongeacht of gebruik is gemaakt van de kaart.

Ingevolge het vierde lid van dit artikel is het bovenstaande niet van toepassing met betrekking tot een periode ten aanzien waarvan degene aan wie de kaart is toegekend, aantoont dat het niet tijdig inleveren van de kaart hem op geen enkele wijze kan worden toegerekend.

Ingevolge artikel 7.1 van de Wsf 2000 kan verweerster een beschikking waarbij te veel studiefinanciering is toegekend op grond van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens herzien, mits de herziening plaatsvindt binnen 18 maanden na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak.

In artikel 7.4 van de Wsf 2000 is, voor zover relevant, bepaald dat het bedrag van de basisbeurs dan wel aanvullende beurs dat teveel is uitbetaald, door de betrokkene terugbetaald dient te worden. Tevens vindt verrekening plaats van het bedrag, bedoeld in de artikelen 3.27, derde lid van de Wsf 2000.

4.3 Het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt van verweerster dat om voor studiefinanciering in aanmerking te komen een minimumeis geldt van 32 gewerkte uren per maand en dat daarbij tevens de aard van het dienstverband bepalend is. Eiseres heeft in de maanden juli tot en met december 2003 niet gewerkt. Verweerster is van mening dat hiermee dus geen sprake was van reële en daadwerkelijke arbeid en eiseres in deze periode geen recht had op studiefinanciering en de daarbij behorende OV-kaart. Zij dient daarom € 1.324,68 aan teveel ontvangen studiefinanciering terug te betalen. Tevens is vanwege het onterechte kaartbezit een OV-schuld van € 806,00 ontstaan. Volgens verweerster doet de brief van 9 januari 2005 hieraan niet af, nu deze brief betrekking heeft op de norm voor de prestatiebeurs.

4.4 Namens eiseres is primair gesteld dat verweerster ten onrechte heeft getoetst of eiseres is aan te duiden als een migrerend werknemer. Sedert het arrest inzake [X-arrest] dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op 15 maart 2005 heeft gewezen (hierna: het [X-arrest]), behoort dit naar mening van eiseres niet langer het criterium te zijn. Verweerster had gelet op de overwegingen in het arrest dienen te toetsen of bij eiseres bij de aanvraag van haar studiefinanciering over 2003 sprake was van een zekere mate van integratie in de Nederlandse samenleving, een criterium waar eiseres naar haar mening aan voldoet. Nu verweerster deze toets destijds achterwege heeft gelaten kan verweerster niet achteraf de verleende studiefinanciering terugvorderen, dat is in strijd met de rechtszekerheid. Voorts gaat de uitleg die de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan het arrest heeft gegeven niet ver genoeg. Blijkens zijn antwoord op kamervragen die naar aanleiding van het arrest zijn gesteld kunnen voortaan studenten uit andere landen van de EU voor volledige studiefinanciering in aanmerking komen wanneer zij voorafgaand aan hun studie vijf jaar legaal in Nederland verblijven. Dit terwijl er in het [X-arrest] niet sprake was van vijf, maar slechts drie jaar legaal verblijf voorafgaande aan de studie, aldus de gemachtigde van eiseres. Subsidiair is namens eiseres naar voren gebracht dat de terugvordering niet rechtvaardig en niet proportioneel is. Eiseres heeft immers als afwijking op de regels haar verplichte uren in het eerste half jaar gewerkt, zodat zij zich het tweede half jaar op haar afstuderen kon concentreren. Verweerster houdt naar mening van eiseres te strikt vast aan haar interne beleidsregel dat tenminste 32 uur per maand moet zijn gewerkt. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar een uitspraak van deze rechtbank van 23 augustus 2004, die ruimte schept voor een ander benadering. Voorts heeft eiseres gesteld dat verweerster bij brief van 9 januari 2005 aan eiseres heeft medegedeeld dat zij over het jaar 2003 niets meer hoeft terug te betalen nu zij haar diploma heeft behaald. Verweerster kan volgens eiseres nu dan ook niet meer terugvorderen.

4.5 De rechtbank overweegt het volgende. Ter terechtzitting heeft eiseres desgevraagd medegedeeld dat zij voorafgaand aan haar studie niet in Nederland woonachtig was. Evenmin heeft zij een Nederlandse middelbare school bezocht of had zij anderszins banden met Nederland waaruit valt af te leiden dat zij al op enigerlei wijze in de Nederlandse samenleving was geïntegreerd. De omstandigheid dat eiseres al voor zij in Nederland woonde haar vakanties in Nederland doorbracht en daardoor vriendschappen in Nederland heeft opgedaan, acht de rechtbank onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van een gelijksoortige situatie als aan de orde in het [X-arrest]. Evenmin kan de stelling van eiseres dat zij reeds voorafgaande aan haar studie doende was met het leren van de Nederlandse taal, tot die conclusie leiden. Reeds gelet op het voorgaande kan het beroep van eiseres op het [X-arrest] niet slagen, zodat in het midden kan blijven of de staatssecretaris een juiste uitleg aan het arrest heeft gegeven.

4.6 Nu eiseres aan het [X-arrest] geen aanspraak op studiefinanciering kan ontlenen, zal de rechtbank beoordelen of zij gelijkgesteld kan worden met een migrerend werknemer en uit dien hoofde aanspraak op studiefinanciering kan maken. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft de EG-onderdaan de hoedanigheid van werknemer in de zin van artikel 39 van het verdrag indien deze reële en daadwerkelijke arbeid verricht, die niet van zo geringe omvang is dat het om louter marginale en bijkomstige werkzaamheden gaat (zie bijvoorbeeld het arrest van 6 november 2003, C-413/01, LJN: AO 4067 ([X])). Verweerster stelde op grond van deze jurisprudentie aanvankelijk als voorwaarde dat een studerende slechts dan als migrerend werknemer in de zin van de EG-regelgeving kon worden beschouwd, en dus ingevolge artikel 2.2, onder b, van de Wsf 2000 recht op studiefinanciering had, indien hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 32 uur per maand kon overleggen én ook daadwerkelijk iedere maand 32 uur werkte. Naar aanleiding van een uitspraak van deze rechtbank van 23 augustus 2004, gepubliceerd onder nummer LJN AQ7624, waarin werd overwogen dat het stellen van een strikte minimumeis ten aanzien van het aantal per maand te werken uren zich niet verdraagt met de EG-jurisprudentie, heeft verweerster haar beleid aangepast. Thans is niet langer noodzakelijk dat een studerende in de controleperiode iedere maand 32 uur heeft gewerkt, maar dat de studerende 32 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt. Eiseres is van mening dat zij aan dit criterium voldoet, nu zij in de eerste helft van 2003 zoveel heeft gewerkt dat zij over het hele jaar 2003 bezien op gemiddeld 32 gewerkte uren per maand uitkomt.

4.7 De rechtbank kan eiseres in het bovenstaande niet volgen. Immers, door in de tweede helft van 2003 in het geheel niet te werken, was van het verrichten van reële en daadwerkelijke arbeid niet langer sprake, zodat eiseres in het licht van de aangehaalde jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG in die maanden niet als werknemer kan worden beschouwd. Dat zij in de eerste helft van 2003 het dubbele aantal vereiste uren heeft gewerkt, doet hier niet aan af. Van het vaststellen van het gemiddelde aantal gewerkte uren kan immers slechts dan sprake zijn, indien over de gehele controleperiode sprake is van werknemerschap in de zin van het EG-recht. Verweerster is derhalve terecht en op goede gronden tot de conclusie gekomen dat eiseres over de maanden juli tot en met december 2003 niet kan worden beschouwd als migrerend werknemer, zodat zij in die periode geen recht had op studiefinanciering en derhalve ook niet op de OV-studentenkaart.

4.8 Nu achteraf is gebleken dat verweerster op grond van vermeend werknemerschap ten onrechte studiefinanciering heeft toegekend mocht verweerster gebruik maken van de haar in artikel 7.1 van de Wsf 2000 gegeven herzieningsbevoegdheid. Daarbij is verweerster bovendien gebleven binnen de in het derde lid van dit artikel voorgeschreven termijn. Voor het overige is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat verweerster in redelijkheid niet van haar herzieningsbevoegdheid gebruik had mogen maken. Ook het feit dat eiseres bij bericht van 9 januari 2005 is medegedeeld dat zij de norm voor de prestatiebeurs heeft gehaald zodat deze wordt omgezet in een gift is niet als een zodanige omstandigheid aan te merken. Blijkens dit bericht is immers slechts dat gedeelte van de prestatiebeurs in een gift omgezet dat niet reeds bij het primaire besluit van 11 december 2004 was herzien en omgezet in een kortlopende schuld. Aan het bericht van 9 januari 2005 heeft eiseres dan ook niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat het reeds herziene gedeelte van haar prestatiebeurs eveneens was omgezet in een gift.

4.9 Voorts kan als vaststaand worden aangenomen dat eiseres de OV-studentenkaart niet volgens de in artikel 3.27 van de Wsf 2000 opgenomen voorschriften heeft ingeleverd. Gelet hierop heeft verweerster terecht vastgesteld dat eiseres voor de maanden juli tot en met december 2003 een bedrag van € 816,00 is verschuldigd wegens onterecht bezit van de OV-studentenkaart.

4.10 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.

Beslist is als volgt.

5. Beslissing

De rechtbank,

- verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. E.M. Devis, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van H. Zonneveld, als griffier.

Uitgesproken in het openbaar op:

door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.

De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.