Parket bij de Hoge Raad, 28-09-2021, ECLI:NL:PHR:2021:853, 20/02297
Parket bij de Hoge Raad, 28-09-2021, ECLI:NL:PHR:2021:853, 20/02297
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 september 2021
- Datum publicatie
- 29 september 2021
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2021:853
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1552
- Zaaknummer
- 20/02297
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 14g.1 Sr. Art. 6:6:21 Sv. Hof heeft in plaats van de tul van eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, taakstraf opgelegd. Vervangende hechtenis die aan taakstraf is gekoppeld overstijgt ten onrechte de duur van de niet tenuitvoergelegde gevangenisstraf. Strekt tot partiële vernietiging.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/02297
Zitting 28 september 2021
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.
Inleiding
-
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 23 juli 2020 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2019, waarbij de verdachte wegens 1. “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” en wegens 2. en 3. “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd” is veroordeeld, bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing omtrent de vordering tenuitvoerlegging. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft het hof, in plaats van de tenuitvoerlegging van de eerder bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 maart 2016 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren, een taakstraf opgelegd voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
-
Namens de verdachte hebben mrs. R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
3. Het eerste middel klaagt over de vervangende hechtenis die bij de omzetting van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in een taakstraf aan deze taakstraf is gekoppeld, nu de duur van de vervangende hechtenis de duur van de niet ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf overstijgt.
4. De bestreden uitspraak houdt als beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf het volgende in:
“Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 maart 2016 met parketnummer 22-002684-12, te weten een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.”
5. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:383, het volgende overwogen:
“Ingevolge art. 14g, eerste lid, Sr kan de rechter gelasten dat de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden tenuitvoergelegd. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat de rechter zal gelasten dat een vrijheidsstraf zal worden tenuitvoergelegd die van langere duur is dan de niet tenuitvoergelegde straf. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat het de rechter evenmin vrij staat om, indien hij ter vervanging van een vrijheidsstraf een taakstraf gelast, een vervangende hechtenis op te leggen die de duur van de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf overstijgt.”1
6. Met de invoering op 1 januari 2020 van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) is art. 14g Sr vervallen, maar in overeenstemming met art. 14g, tweede lid, Sr voorziet ook het per diezelfde datum ingevoerde art. 6:6:21 Sv erin dat de rechter in plaats van het alsnog ten uitvoer leggen van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf of maatregel ervoor kan kiezen de tenuitvoerlegging van een taakstraf te gelasten.
7. Aan de verdachte is eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van twee weken. Het hof heeft in plaats van de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf een taakstraf opgelegd voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Dat overstijgt de duur van de niet ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf, hetgeen in strijd is met de uitleg die de Hoge Raad aan de wet heeft gegeven.
8. Hoewel naar het oordeel van de Hoge Raad het opleggen van een vervangende hechtenis die de duur van de niet ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf overstijgt een onmiddellijk kenbare fout vormt die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten en deze wijze van herstel de voorkeur verdient, omdat daardoor ondubbelzinnig duidelijkheid komt te bestaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare strafoplegging,2 is mij niet gebleken dat het hof deze fout zelf heeft hersteld.
9. Het eerste middel is daarmee terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan de zaak in zoverre zelf afdoen.