Home

Parket bij de Hoge Raad, 16-08-2021, ECLI:NL:PHR:2021:757, 20/04329

Parket bij de Hoge Raad, 16-08-2021, ECLI:NL:PHR:2021:757, 20/04329

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
16 augustus 2021
Datum publicatie
16 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:757
Formele relaties
Zaaknummer
20/04329

Inhoudsindicatie

Ambtshalve toetsing door de rechter van de informatieplichten van afd. 6.5.2B BW.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 20/04329

Zitting 16 augustus 2021

CONCLUSIE

M.H. Wissink

In de zaak

Intrum Nederland B.V.

(hierna: Intrum)

tegen

[verweerster]

(hierna: [verweerster] )

Inhoudsopgave

1. Inleiding

2. Feiten en procesverloop

3. De door de kantonrechter gestelde vragen

4. De informatieplichten in de Richtlijn Consumentenrechten en afd. 6.5.2B BW

5. Mogelijke remedies bij schending van de informatieplichten

Uitgangspunten (5.2.1)

Specifieke remedies (5.8)

Algemene remedies in de sfeer van nakoming/tekortkoming (5.19)

Algemene remedies in de sfeer van vernietiging (5.24.1)

Beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (5.29.1)

Tussenstand (5.30)

6 Gronden voor ambtshalve toetsing

Nederlands recht (6.4)

Unierecht (6.9)

Combinatie van Unierecht en Nederlands recht (6.13)

7 Ambtshalve toepassing van remedies bij schending van de informatieplichten

De stel- en substantiëringsplicht (7.2)

De specifieke remedies (7.6)

Algemene remedie: vernietiging op voet van art. 3:40 lid 2 BW (7.12)

- Essentiële informatieplichten (7.13)

- Toetsing van de geboden informatie; algemene voorwaarden (7.15)

- Is vernietiging passend en evenredig? (7.24)

- Gedeeltelijke vernietiging (7.36)

- Art. 6:193j lid 3 BW en art. 6:2/6:248 lid 2 BW (7.52)

8 Beantwoording van de vragen over stelplicht en sanctionering

9 Ambtshalve toetsing van art. 6:230u BW?10 Verwijzing naar het HvJEU?

11 Conclusie

1 Inleiding

1.1

De kantonrechter te Leeuwarden1 heeft prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad over de in art. 6:230m en 6:230v BW opgesomde (pre)contractuele informatieplichten van handelaren die met consumenten overeenkomsten sluiten op afstand (in dit geval de koop van een douchepaneel in een webwinkel). De kantonrechter te Amsterdam2 heeft prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad over de in art. 6:230m en 6:230t BW opgesomde (pre)contractuele informatieplichten van handelaren die met consumenten overeenkomsten sluiten buiten de verkoopruimte (in dit geval een energiecontract).

De vragen stellen grotendeels dezelfde problematiek aan de orde. Zij betreffen, kort gezegd, de taak van de rechter om in zaken waarin betaling wordt gevorderd van de consument en waarin de consument veelal niet verschijnt om verweer te voeren, (i) te beoordelen of voldoende is gesteld over de nakoming van de wettelijke informatieplichten, (ii) ambtshalve te toetsen of de wettelijk vereiste informatie is verschaft en (iii) indien niet is gebleken dat voldoende informatie is verschaft, daaraan een sanctie te verbinden zoals de gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering tot betaling. Voorts wordt gevraagd (iv) of bepaalde wettelijk vereiste informatie kan worden verschaft in algemene voorwaarden.

De vragen van de kantonrechter te Amsterdam stellen ook aan de orde (v) of in geval van een buiten de verkoopruimte gesloten overeenkomst de rechter ambtshalve moet nagaan of het bedrijf conform art. 6:230u BW de draagkracht van de consument heeft getoetst.

1.2

De gestelde vragen zijn van aanzienlijk belang voor de rechtspraktijk, omdat jaarlijks een groot aantal incassovorderingen wordt aangebracht bij de Nederlandse kantonrechters. Ik concludeer vandaag in beide zaken. De conclusies vermelden onder 2 de feiten en het procesverloop van de betreffende zaak. Onder 3 worden de in de desbetreffende zaak gestelde vragen verkend.

De onderdelen 1, 4-8 en 10 van de conclusies in de zaken 20/03877 en 20//04329 zijn gelijkluidend3 en behandelen de hiervoor onder (i)-(iv) bedoelde kwesties. Eerst worden de relevante informatieplichten geïntroduceerd (onderdeel 4) en de door de Europese Richtlijn Consumentenrechten dan wel het Nederlandse recht voorziene specifieke en algemene remedies bij schending van deze plichten geïnventariseerd (onderdeel 5). Specifieke remedies betreffen specifiek in de wet genoemde rechtsgevolgen bij schending van een bepaalde informatieplicht, terwijl algemene remedies rechtsgevolgen als vernietigbaarheid wegens strijd met de wet of schadevergoeding wegens tekortschieten betreffen. Dit resulteert in een opsomming van een aantal remedies waarvan denkbaar is dat de rechter deze in een verstekzaak ambtshalve zou kunnen toepassen. Vervolgens wordt ingegaan op de juridische gronden in het Unierecht en in het Nederlandse recht waarop een eventuele ambtshalve toepassing van deze remedies gebaseerd kan worden (onderdeel 6). Aan de hand daarvan wordt vervolgens besproken welke informatieplichten en daarbij behorende remedies de rechter ambtshalve dient te toetsen (onderdeel 7). Tegen die achtergrond worden de vragen over ambtshalve toepassing en sanctionering beantwoord (onderdeel 8). Ik kom daarbij, kort gezegd, tot de slotsom dat de ambtshalve toetsing beperkt is tot de specifieke remedies die de wet aan schending van bepaalde informatieplichten verbindt en, wat de algemene remedies betreft, tot vernietiging van de overeenkomst op grond van art. 3:40 lid 2 BW indien een beperkt aantal essentiële informatieplichten niet of onvoldoende in acht is genomen. Deze vernietiging kan eventueel een gedeeltelijke zijn. Afdoening op de stelplicht dient naar mijn mening beperkt te blijven tot hetgeen vereist is om ambtshalve toetsing mogelijk te maken.

Ten slotte komt de hiervoor onder (v) bedoelde vraag aan bod (onderdeel 9). Afrondend bespreek ik of de Hoge Raad prejudiciële vragen aan het HvJEU dient te stellen over de uitleg van het Unierecht (onderdeel 10).

1.3

Ter inleiding op de problematiek merk ik het volgende op. De wet bevat voor veel4 gevallen waarin een ‘handelaar’ – kort gezegd: elk bedrijf en elke (web)winkel5 − een overeenkomst sluit met een consument6 informatieplichten. Indien in een fysieke winkel een product wordt aangeschaft, blijkt veel van de vereiste informatie al uit de context.7 Dit laatste kan minder het geval zijn wanneer de overeenkomst wordt gesloten ‘op afstand’8 of ‘buiten de verkoopruimte’.9 Voor die gevallen bevat de wet meer en vaak ook scherper geformuleerde informatieplichten. Zoals bekend, schaffen consumenten in toenemende mate via webwinkels producten en diensten aan.10 Voor financiële producten en diensten (zoals bankieren en verzekeren op afstand) gelden afzonderlijke regels.11 Indien uitstel van betaling wordt verleend, kan verder sprake zijn van een kredietovereenkomst in de zin van titel 7.2A e.v. BW. Omdat de prejudiciële vragen geen betrekking hebben op deze onderwerpen, worden de regels over financiële producten en diensten dan wel krediet in deze conclusie niet behandeld.

1.4

De informatieplichten die in deze zaken aan de orde zijn, staan al vanaf 2014 in afdeling 6.5.2B BW, ter omzetting van de Europese Richtlijn Consumentenrechten (hierna: ‘Richtlijn CR’).12 De aandacht voor deze plichten is de laatste jaren in een stroomversnelling gekomen. Om te kunnen beoordelen of in consumentenzaken de eiser zijn vordering voldoende heeft gespecificeerd en onderbouwd, zijn kantonrechters sinds 2019 een informatieformulier gaan gebruiken dat eisers (in het bijzonder repeat players in de incassopraktijk) moeten overleggen. Hierin dient de eisende partij onder meer aan te geven en met documenten te onderbouwen dat en hoe zij aan de informatieplichten heeft voldaan. Het formulier helpt de rechter verder ook om te kunnen toetsen aan onder meer de regels over oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en over consumentenkredietovereenkomsten. Aan dit formulier ligt mede de veronderstelling ten grondslag, dat de rechter ambtshalve dient te toetsen of de informatieplichten zijn nagekomen.13 Na een gewenningsperiode wordt van eisers verwacht dat zij deze informatie zelfstandig aandragen zodat de rechter daar niet meer om hoeft te vragen.14

1.5

Kantonrechters gaan verschillend om met situaties waarin niet is gebleken dat de wettelijk vereiste informatie is verschaft dan wel is gebleken dat deze informatie niet of niet volledig is verschaft. De rechtspraak laat, kort gezegd, vier reacties zien.

(i) Vorderingen tot betaling van de prijs worden soms afgewezen omdat onvoldoende onderbouwd is gesteld dat de informatieplichten zijn nagekomen,15 waarbij lijkt te worden vereist dat moet blijken dat alle informatieplichten zijn nagekomen.16 In een enkel geval is de vordering om deze reden afgewezen, ook al heeft de consument, die in de procedure is verschenen, de vordering erkend.17 Afwijzing van de vordering berust in deze gevallen veelal op de stel- en substantiëringsplicht.

(ii) Indien naar het oordeel van de rechter onvoldoende is gesteld om te concluderen dat aan de (alle) informatieplichten is voldaan, wordt de vordering soms geheel afgewezen met het argument dat de overeenkomst vernietigbaar is.18 Dit berust in zaken waarin de consument niet is verschenen (verstekzaken), kennelijk, mede op toepassing van de regel dat de rechter in een verstekzaak een vordering moet afwijzen die hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (art. 139 Rv).

(iii) Soms wordt een vordering gedeeltelijk afgewezen. Dit wordt gebaseerd op het argument dat de sanctie op schending van de informatieplichten niet alleen doeltreffend en afschrikwekkend, maar ook evenredig dient te zijn. De juridische grondslag hiervoor zou kunnen zijn de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (waarop de kantonrechter te Amsterdam wijst in zijn prejudiciële vragen aan de Hoge Raad)19 dan wel gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst, in combinatie met art. 139 Rv.

(iv) Soms wordt, ondanks schending van de informatieplichten, de vordering volledig toegewezen, eventueel met de aankondiging dat in de toekomst vorderingen wel zullen worden afgewezen. Aan dit laatste ligt ten grondslag dat thans nog onduidelijkheid bestaat over de sanctionering van de informatieplichten en voorts dat de consument de levering zonder protest heeft behouden.20

1.6

Het moge duidelijk zijn, dat er uit een oogpunt van rechtseenheid behoefte is aan antwoorden van de Hoge Raad op de gestelde prejudiciële vragen.

2 Feiten en procesverloop

2.1

In deze procedure vordert Intrum [verweerster] te veroordelen tot betaling van € 360,- aan hoofdsom, € 38,64 aan rente, € 65,34 aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Intrum stelt dat [verweerster] in de hoedanigheid van consument een overeenkomst voor onbepaalde tijd heeft gesloten met Essent Retail Energie B.V. (hierna: Essent) voor de levering van gas en/of elektriciteit, dat Essent de energie heeft geleverd en dat [verweerster] bij het aangaan van de overeenkomst bekend is geraakt en akkoord is gegaan met de algemene voorwaarden van Essent waarvan een kopie bij de bevestiging van de overeenkomst is meegezonden en die te allen tijde beschikbaar is via de website van Essent.

2.2

[verweerster] diende ingevolge artikel 12.4 van de algemene voorwaarden de aan haar gestuurde facturen binnen de periode als vermeld op de facturen te voldoen. [verweerster] heeft volgens Intrum de termijn van tenminste één factuur laten verstrijken en ondanks aanmaningen niet betaald en is derhalve in verzuim geraakt. Essent heeft op basis van artikel 7.1 van de algemene voorwaarden de overeenkomst eenzijdig ontbonden en is gestopt met de levering van energie. Intrum stelt dat Essent omstreeks 21 februari 2017 de vordering op [verweerster] aan haar heeft verkocht en gecedeerd, waarvan [verweerster] op de hoogte is gebracht en zo niet dan moet de dagvaarding als mededeling van de cessie worden beschouwd.

2.3

Intrum heeft de volgende stukken overgelegd:

(a) een ongedateerde e-mail waarin Essent de aanmelding voor Media Markt Groene Stroom Zeker en Media Markt Gas Zeker aan [verweerster] bevestigt met als ingangsdatum 9 maart 2016 en waarin onderaan is opgenomen dat [verweerster] de overeenkomst binnen 14 dagen na ontvangst van de e-mail (gratis) telefonisch of schriftelijk kan annuleren. Ook is bepaald dat de Productvoorwaarden Zekerheidsgarantie en de Algemene Voorwaarden voor levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers (verder: de algemene voorwaarden) van toepassing zijn en dat de actievoorwaarden zijn op te vragen bij de klantenservice;

(b) een overeenkomst (bij e-mail gevoegd als bijlage) ter zake van de levering van stroom en gas, gedateerd op 23 februari 2016, met daarin onder meer de ingangsdatum (9 maart 2016), de einddatum (8 maart 2019), het voorschotbedrag, de wijze van betaling (automatische incasso) en de opzegtermijn;

(c) een tarievenoverzicht voor gas en een tarievenoverzicht voor stroom, gedateerd op 23 februari 2016, bij de e-mail gevoegd als bijlagen;

(d) algemene voorwaarden van Essent (Versie 2013);

(e) termijnfacturen voor september, oktober en november 2016;

(f) een zogenaamde veertiendagen-brief en aanmaningen en (standaard)brieven over een betalingsregeling.

2.4.1

Blijkens het tussenvonnis van 21 december 2020 wordt [verweerster] , die in de procedure niet is verschenen (rov. 7), aangemerkt als consument zodat ambtshalve getoetst dient te worden of Essent aan de precontractuele en contractuele informatieverplichtingen heeft voldaan, zich niet heeft schuldig gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken en of Intrum een beroep doet op een oneerlijk beding in de algemene voorwaarden (rov. 8). Er is sprake van een buiten de verkoopruimte gesloten overeenkomst (rov. 9).

2.4.2

De informatieplichten van art. 6:230t in verbinding met art. 6:230m lid 1 BW zijn van toepassing (rov. 10-11). De meest essentiële informatieplichten uit art. 6:230m lid 1 BW zijn de onderdelen a, b, e, h, o, p, r en s (rov. 13). Intrum heeft geen bewijs overgelegd van haar stelling dat aan de precontractuele informatieplichten is voldaan. Uit de overgelegde stukken volgt dat in precontractuele fase in het geheel niet aan de verplichtingen van artikel 6:230m lid 1 jo. 6:230t BW is voldaan en dat na het sluiten van de overeenkomst wel de meest essentiële informatie is verstrekt, maar niet dat ook de minder essentiële informatie is versterkt (rov. 14-17). Vernietiging of ontbinding van de overeenkomst als sanctie is niet mogelijk in geval van cessie omdat deze tegen de oorspronkelijke contractspartij moeten worden ingeroepen, en zijn als sanctie bij duurovereenkomsten ook niet wenselijk omdat de oorspronkelijke contractant na vernietiging of ontbinding van de overeenkomst in de praktijk op grond van diezelfde overeenkomst zal blijven leveren aan de consument (rov. 18). Het kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn dat een handelaar of cessionaris aanspraak maakt op volledige betaling uit hoofde van een overeenkomst waarbij bij de totstandkoming de informatieplichten zijn geschonden. Een terugbetalingsverplichting voor de handelaar voor het verleden wordt dan vermeden (terwijl niet wordt uitgesloten dat de handelaar of cessionaris in de toekomst kan bewijzen wel aan de informatieplichten te hebben voldaan) en de betalingsverplichting van de consument wordt gematigd aan de hand van een door de Amsterdamse kantonrechters opgestelde staffel,21 wat in dit geval zou neerkomen op een vermindering van de hoofdsom met 10% (rov. 19-20).

2.4.5

De kantonrechter overweegt voorts dat Intrum niet heeft toegelicht dat zij heeft voldaan aan het in art. 6:230u BW bedoelde verbod om een aanbod tot het sluiten van een overeenkomst buiten de verkoopruimte te doen indien de handelaar weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de verplichtingen die daaruit voor de consument kunnen voortvloeien, niet in overeenstemming zijn met zijn draagkracht (rov. 12 en 22).

2.4.6

De kantonrechter acht het gezien de onzekerheid in de rechtspraktijk over de manier waarop de sanctionering gestalte moet krijgen noodzakelijk prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad (rov. 23). De kantonrechter heeft de vragen op voorhand aan de Hoge Raad gesteld opdat deze zou kunnen worden behandeld ook indien de zaak door eiser zou worden ingetrokken (art. 393 lid 9 Rv), met het verzoek de vragen pas in behandeling te nemen nadat eiser zich over de vragen heeft kunnen uitlaten. Blijkens een nadien ontvangen bericht van de kantonrechter kunnen de vragen ongewijzigd in behandeling worden genomen,

2.5

Namens Intrum zijn door mr. M.E. Bruning schriftelijke opmerkingen ingediend op 6 mei 2021. Voorts zijn schriftelijke opmerkingen van derden ingediend op 4 mei 2021 door mr. M.A.J.G. Janssen namens de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (hierna: KBvG) en op 25 juni 2021 door mr. J. den Hoed namens de Nederlandse Belangenvereniging Gerechtsdeurwaarders (hierna: NBG). Intrum heeft afgezien van een reactie op de schriftelijke opmerkingen van KBVG en NBG. Deze schriftelijke opmerkingen stellen in de kern aan de orde dat thans in de praktijk (in bepaalde gevallen) te veel informatieplichten ambtshalve worden getoetst en te zware eisen worden gesteld aan de stellingen van de eiser en de gedocumenteerde onderbouwing daarvan, zodat onvoldoende rekening wordt gehouden met de belangen van de schuldeiser die een onbetaald gebleven vordering wil incasseren.

3 De te beantwoorden vragen

3.1

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 21 december 2020 de volgende vragen gesteld:

(i) (pre)contractuele fase

a. De kantonrechter gaat ervan uit dat hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in het kader van de Richtlijn oneerlijke bedingen22 van overeenkomstige toepassing is op andere verplichtingen die voortvloeien uit Europees consumentenrecht, waaronder de precontractuele en contractuele informatieverplichtingen zoals die in deze zaak aan de orde zijn. Is dat juist?

b. Kan de kantonrechter afgaan op de stelling van eisende partij dat Essent voldaan heeft aan de toepasselijke precontractuele en contractuele informatieverplichtingen of dient de eisende partij ook te stellen welke informatieverplichtingen van toepassing waren en op welke wijze Essent daaraan heeft voldaan? Zo ja, dient zij dat dan ook met bewijsstukken te onderbouwen?

c. Moet de kantonrechter ook zonder dat daarnaar in de stellingen is verwezen in bijgevoegde stukken actief op zoek gaan naar het antwoord op de vraag welke informatieverplichtingen van toepassing zijn en of (inderdaad) aan alle verplichtingen is voldaan?

d. Welke controle moet de kantonrechter verrichten op de naleving van informatieverplichtingen die in de wet voorwaardelijk zijn geformuleerd?

e. Is het voldoende als eisende partij een algemene omschrijving geeft en algemene stukken overlegt van het gebruikelijke bestelproces (op de website) en daaruit concludeert dat nu de consument dat bestelproces heeft doorlopen ook in zijn geval is voldaan aan de (pre)contractuele verplichtingen of moeten er op de zaak van gedaagde toegespitste stukken worden overgelegd?

f. Welke instructiemaatregelen dient de kantonrechter te nemen indien hij vaststelt of het vermoeden heeft dat er in het gegeven geval wettelijke precontractuele en contractuele informatieverplichtingen van toepassing zijn op grond van Europees consumentenrecht en niet reeds op grond van de dagvaarding vaststaat dat daaraan is voldaan?

g. Als niet of slechts ten dele is voldaan aan de (van toepassing zijnde) precontractuele en contractuele informatieverplichtingen, moet daaraan dan een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie worden verbonden? Dient daarbij onderscheid gemaakt te worden tussen “niet” en “ten dele” voldaan?

(ii) sanctionering

h. Als de vraag onder g. bevestigend wordt beantwoord, wat is dan een passende sanctie? Is het juist dat de grondslag daarvoor de redelijkheid en billijkheid is?

i. Als de vraag onder g. bevestigend wordt beantwoord, kan voor het bepalen van de sanctie dan de in rechtsoverweging 20 uiteengezette staffel worden gehanteerd en is de daaruit voortvloeiende sanctie passend?

j. Speelt daarbij de omstandigheid dat de vordering is gecedeerd aan eisende partij een rol?

k. Is het voor de (zwaarte van de) sanctionering nog van belang dat onderscheid wordt gemaakt tussen precontractuele en contractuele informatieverplichtingen en/of informatieverplichtingen die essentieel zijn voor (de wilsvorming van) de consument en informatieverplichtingen die minder essentieel zijn voor (de wilsvorming van) de consument?

l. Kunnen, in navolging van de vorige vraag, de in rechtsoverweging 13 opgesomde onderdelen van artikel 6:230m lid 1 BW als essentieel voor de wilsvorming van de consument worden gezien? Zo nee, welke onderdelen van artikel 6:230m lid 1 BW zijn dan wel of niet essentieel voor (de wilsvorming van) de consument?

m. Kan de voor de wilsvorming minder of niet relevante informatie worden opgenomen in algemene voorwaarden, als deze van toepassing zijn, of op de website, en zo nee, waar dan wel?

(iii) de toetsing van de draagkracht van de consument (artikel 6:230u BW)

n. Moet de kantonrechter ambtshalve toetsen of de handelaar heeft voldaan aan artikel 6:230u BW?

o. Als de vraag onder 1. bevestigend wordt beantwoord, hoe ver reikt het onderzoek dat de kantonrechter in dat kader moet uitvoeren? Kan worden afgegaan op de stellingen van eisende partij of moeten deze stellingen met stukken zijn onderbouwd en/of moet de kantonrechter ook zonder dat daarnaar in de stellingen is verwezen in bijgevoegde stukken actief op zoek gaan naar het antwoord op de vraag of (inderdaad) aan deze verplichting is voldaan?

p. Als niet kan worden vastgesteld dat is voldaan aan deze verplichting, dient de kantonrechter hieraan een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie te verbinden? Zo ja, wat is dan een passende sanctie?

3.2

De vragen zijn toegespitst op verstekzaken. Voor een deel van de beantwoording van de vragen lijkt het niet nodig een onderscheid te maken tussen verstekzaken en zaken op tegenspraak.

3.3.1

Vraag a betreft de gevallen waarin de rechter ambtshalve dient te toetsen aan, zo begrijp ik, bepalingen van Nederlands recht die uitvoering geven aan richtlijnen van de Europese Unie op het vlak van consumentenbescherming.

3.3.2

De vragen b tot en met f gaan over de omvang van het ambtshalve onderzoek van de rechter en betreffen, kort gezegd, stelplicht en bewijslast van de eiser (vraag b), de beoordeling door de rechter (vragen d en e) en de mate van diens activiteit (vragen c en f).

3.3.3

De vragen g tot en met l gaan over de gevolgen die de rechter moet verbinden aan zijn constatering dat niet (is gebleken dat) aan een of meer van de informatieplichten is voldaan.

- Moet de rechter dan ambtshalve een sanctie opleggen (vraag g) die berust op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (vraag h) of alleen indien aan nadere voorwaarden is voldaan (vragen g, k en l)?- Kan daartoe de Amsterdamse staffel worden gebruikt (vraag i)?- In dit verband speelt ook de vraag of bepaalde informatie in de vorm van algemene voorwaarden kan worden verstrekt (vraag m).

3.4

De vragen n tot en met p stellen aan de orde of de rechter ook ambtshalve dient te toetsen of is voldaan art. 6:230u BW.

4 De informatieplichten in de Richtlijn Consumentenrechten en afd. 6.5.2B BW

5 Mogelijke remedies bij schending van de informatieplichten

6 Gronden voor ambtshalve toetsing

7 Ambtshalve toepassing van remedies bij schending van de informatieplichten

8 Beantwoording van de vragen over stelplicht en sanctionering

9 Ambtshalve toetsing van art. 6:230u BW?

10 Verwijzing naar het HvJEU?

11 Conclusie