Home

Parket bij de Hoge Raad, 24-04-2020, ECLI:NL:PHR:2020:425, 19/05028

Parket bij de Hoge Raad, 24-04-2020, ECLI:NL:PHR:2020:425, 19/05028

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
24 april 2020
Datum publicatie
12 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:425
Formele relaties
Zaaknummer
19/05028

Inhoudsindicatie

Art. 81 lid 1 RO. Personen- en familierecht. Hoofdverblijfplaats minderjarige; art. 1:253a BW.

Motiveringsklachten.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 19/05028

Zitting 24 april 2020

CONCLUSIE

M.L.C.C. Lückers

In de zaak

[de moeder]

(hierna: de moeder),

verzoekster tot cassatie,

advocaat: mr. M.A.M. Wagemakers

tegen

[de vader]

(hierna: de vader),

verweerder in cassatie,

advocaat: mr. N.C. van Steijn.

1 Feiten en procesverloop

1.1

In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten1:

(i) Partijen, die de Nederlandse nationaliteit bezitten, zijn op 6 december 2016 te Voorst met elkaar gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.2

(ii) Het huwelijk van de partijen is op 17 mei 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 7 mei 2018 (zie hieronder bij 1.7) in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.

(iii) Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: de minderjarige), geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.

(iv) Bij mondelinge uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 februari 2018 is de minderjarige onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming Gelderland (hierna: de gecertificeerde instelling (GI)) van 6 februari 2018 tot 6 februari 2019.3 De ondertoezichtstelling is bij mondelinge uitspraak van 5 februari 2019 van die rechtbank verlengd tot 6 februari 2020.4 De GI is in de bestreden beschikking (zie hieronder bij 1.12) als overige belanghebbende aangemerkt.5

1.2

Bij beschikking van 19 december 2017 van de rechtbank Gelderland inzake voorlopige voorzieningen is de minderjarige toevertrouwd aan de vader en is een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld.

1.3

Bij beschikking van 13 februari 2018 heeft de rechtbank Gelderland de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wijziging van de (voorlopige) toevertrouwing van de minderjarige aan de vader. Wel heeft zij de voorlopige verdeling van zorg- en opvoedingstaken gewijzigd vastgesteld.

1.4

Bij op 8 januari 2018 ingekomen verzoekschrift heeft de vader bij de rechtbank Gelderland een verzoek tot echtscheiding ingediend. Daarbij heeft hij onder meer verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader te bepalen.

1.5

De moeder heeft zich aangesloten bij het verzoek tot echtscheiding, maar gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader om bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader en verzocht dit af te wijzen. Zij heeft voorts een zelfstandig verzoek ingediend tot (onder meer) bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder en vaststelling van een ruimere zorgregeling.

1.6

De vader heeft verzocht om het zelfstandig verzoek van de moeder af te wijzen. Hij heeft nog een eigen zelfstandig verzoek ingediend, dat in cassatie echter niet meer van belang is.

1.7

Nadat zij de zaak op 3 mei 2018 mondeling had behandeld, heeft de rechtbank bij beschikking van 7 mei 2018, voor zover hier van belang, de echtscheiding uitgesproken en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarige vastgesteld in die zin dat de minderjarige:

week 1:

- van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de moeder verblijft;

- van zondag 18.00 uur tot woensdag 9.15 uur bij de vader verblijft;

- van woensdag 9.15 uur tot vrijdag 18.00 uur bij de moeder verblijft;

week 2:

- van vrijdag 18.00 uur tot dinsdag 9.15 uur bij de vader verblijft;

- van dinsdag 9.15 uur tot woensdag 18.00 uur bij de moeder verblijft;

- van woensdag 18.00 uur tot vrijdag 18.00 uur bij de vader verblijft.

De rechtbank heeft de beslissing ten aanzien van de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige aangehouden, en de vader, de moeder en de gezinsvoogd verzocht de rechtbank en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) na afloop van de aanhouding te informeren over het verloop van de hulpverlening alsmede een nader standpunt kenbaar te maken over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige.

1.8

Nadat de zaak op 15 oktober 2018 wederom mondeling is behandeld, heeft de rechtbank bij eindbeschikking van 18 december 2018 bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zal zijn.

Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat van de situatie bij de moeder (die eind 2017 aanleiding was de minderjarige aan de vader toe te vertrouwen) thans geen sprake meer is, de moeder rust en stabiliteit in haar leven heeft aangebracht en over de situatie bij de moeder door de GI en de raad geen wezenlijke zorgen naar voren worden gebracht (rov. 2.10). Met betrekking tot de situatie bij de vader bestaan bij zowel de GI als de raad zorgen over zijn leerbaarheid en wordt een reëel risico gezien dat de vader aan de minderjarige emotioneel gezien onvoldoende ruimte kan en zal geven om net zoveel van de moeder te houden als van de vader (rov. 2.11). Dat risico acht de rechtbank niet aanwezig waar het de opstelling van de moeder richting de vader betreft (rov. 2.12). Voorts maakt de rechtbank de inschatting dat de moeder, indien de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar wordt bepaald, met meer soepelheid met gemaakte en te maken afspraken zal weten om te gaan dan de vader, indien het hoofdverblijf bij hem wordt bepaald (rov. 2.13). Op grond daarvan wordt de hoofdverblijfplaats bij de moeder bepaald, waarmee de minderjarige dezelfde hoofdverblijfplaats zal hebben als zijn halfbroertje (rov. 2.14).

1.9

Bij op 15 maart 2019 ingekomen appelschrift heeft de vader hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tegen deze eindbeschikking. Hij verzoekt daarbij deze beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zal zijn.

1.10

De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht het hoger beroep van de vader als ongegrond af te wijzen.

1.11

Bij beschikking van 26 juni 2019 van de rechtbank Gelderland zijn verzoeken van de moeder tot wijziging van de zorgregeling en kinderalimentatie en een zelfstandig tegenverzoek van de vader tot wijziging van de zorgregeling afgewezen.6 Daarbij is overwogen dat de huidige situatie voorlopig in stand moet blijven, tot er uit de behandeling van het hoger beroep meer duidelijkheid komt omtrent de hoofdverblijfplaats van de minderjarige.7

1.12

Nadat het hof de zaak ter zitting van 13 augustus 2019 mondeling had behandeld, heeft het bij beschikking van 26 september 20198 de bestreden eindbeschikking van 18 december 2018 vernietigd en bepaald dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft.

1.13

De moeder heeft tegen deze beschikking – tijdig9 – cassatieberoep ingesteld. De vader heeft een verweerschrift ingediend.

2 Bespreking van het cassatiemiddel

2.1

De moeder heeft één middel van cassatie voorgesteld, dat onderverdeeld is in vijf onderdelen (I-V).

2.2

De onderdelen richten zich in hoofdzaak tegen de overwegingen van het hof in rov. 5.5, 5.6 en 6 van de bestreden beschikking. Die luiden als volgt – waarbij ik eerst nog (enkele gedeeltes uit) de voorafgaande rov. 4.1-4.2, 5.1 en 5.3-5.4 citeer –:

4. De omvang van het geschil

4.1

Tussen partijen is in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige].

4.2

De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van

18 december 2018. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. (…)

(…)

5 De motivering van de beslissing

5.1

De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:

(…)

b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;

(…)

5.3

De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.

5.4

De vader stelt dat op grond van de bij de echtscheidingsbeschikking vastgestelde zorgregeling, die nog onverkort van kracht is, [de minderjarige] meer bij hem is dan bij de moeder. Er zijn ten onrechte zorgen over zijn leerbaarheid als vader. Ook is hij het niet eens met de inschatting dat de moeder met meer soepelheid met gemaakte afspraken zal omgaan dan hij. Opeens van locatie wijzigen acht de vader niet in het belang van [de minderjarige]. Er zijn ongewenste nadelige effecten van de beslissing om de hoofdverblijfplaats bij de moeder vast te stellen, zoals wie bij de vaststelling van de alimentatie de kinderbijslag en het kind gebonden budget ontvangt. Voorts stagneert door verplaatsing van het hoofdverblijf naar [plaats 1] de hulpverlening aan partijen. De moeder heeft zonder overleg [de minderjarige] ingeschreven in [plaats 1]. Op grond van de wettelijke bepalingen in het GBA verlangt de gemeente van hem dat hij [de minderjarige] weer inschrijft in [geboorteplaats] omdat [de minderjarige] meer bij hem dan bij de moeder verblijft. Hij stelt zich wel degelijk leerbaar op in het belang van [de minderjarige]. Hij is er helemaal niet op uit om [de minderjarige] weg te houden bij de moeder. Hij wil een goede samenwerking tussen ouders en is constructief richting de hulpverlening. Omdat WIJ nog geen advies kon geven en gezien de zorgen van de gezinsvoogd en de raad had de beslissing omtrent de hoofdverblijfplaats ook kunnen worden aangehouden. Er was geen noodzaak om het hoofdverblijf vast te stellen bij de moeder, aldus nog steeds de vader.

5.5

De moeder voert aan dat het feit dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij haar is bepaald terwijl [de minderjarige] in de praktijk meer bij de vader dan bij haar verblijft, voor tal van problemen zorgt. Daarover zijn partijen het eens. Zij stellen echter elk een andere oplossing voor. De moeder vindt dat het hoofdverblijf bij haar moet blijven en dat de zorgregeling moet worden aangepast.

De inschrijvingen in [plaats 1] bij de gemeente en de huisarts zijn weer teruggedraaid omdat de wet BRP uitgaat van de feitelijke situatie. De inschrijving in [geboorteplaats] heeft gevolgen voor de ingezette hulpverlening. Er is een behoorlijk bizarre situatie ontstaan die voor niemand goed is. [de minderjarige] zal zijn basis en perspectief bij haar moeten hebben, aldus nog steeds de moeder.

5.6

Het hof overweegt het volgende.

Gebleken is dat beide ouders even goed in staat zijn om voor [de minderjarige] te zorgen en dat [de minderjarige] het even goed heeft bij beide ouders. Ook de raad en de GI hebben ter mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat [de minderjarige] het goed heeft bij beide ouders en dat het om die reden niet uitmaakt of [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder dan wel bij de vader heeft. Gebleken is echter dat de ouders veel strijd voeren over [de minderjarige] en dat zij daarvoor hulpverlening nodig hebben.

Voorts is gebleken dat krachtens de bij de echtscheidingsbeschikking vastgestelde zorgregeling [de minderjarige] negen nachten per veertien dagen bij de vader en vijf nachten bij de moeder verblijft waardoor [de minderjarige] in de praktijk meer bij de vader dan bij de moeder is. Dit zorgt voor tal van praktische problemen bij inschrijvingen. Deze zorgregeling is nog steeds van kracht omdat de rechtbank de verzoeken tot wijziging daarvan bij beschikking van 26 juni 2019 heeft afgewezen.

Het hof acht het onder de gegeven omstandigheden in het belang van [de minderjarige] dat de juridische situatie aangepast wordt aan de feitelijke situatie en dat zijn hoofdverblijfplaats bij de vader is.

De hulpverlening door WIJ kan dan zo spoedig mogelijk worden voortgezet. Het hof acht het daarbij wel van belang de vader erop te wijzen dat de moeder de grote rol die zij heeft in de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] blijft houden en dat de vader daarop ook kan worden aangesproken.

6 Slotsom

3 Conclusie