Parket bij de Hoge Raad, 23-04-2019, ECLI:NL:PHR:2019:480, 17/04879
Parket bij de Hoge Raad, 23-04-2019, ECLI:NL:PHR:2019:480, 17/04879
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 april 2019
- Datum publicatie
- 9 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2019:480
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:906
- Zaaknummer
- 17/04879
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Syriëganger. (Medeplegen van) voorbereiden en/of bevorderen van in de art. 157 jo. 176b Sr en art. 288a en 289 jo. 289a Sr genoemde misdrijven, te weten brandstichting, een ontploffing teweegbrengen, moord en/of doodslag, begaan met een terroristisch oogmerk.
Conclusie
Nr. 17/04879 Zitting: 23 april 2019 |
Mr. B.F. Keulen Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 6 oktober 2017 door het Gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden als omschreven in het arrest en met een proeftijd van drie jaren, waarbij is bepaald dat de voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, onder aftrek van voorarrest als omschreven in art. 27 Sr, wegens:
1.
‘het medeplegen van het met het oogmerk om een in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf, te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden of te bevorderen, middelen en inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich of anderen trachten te verschaffen;
en
het medeplegen van het met het oogmerk om een misdrijf als omschreven in artikel 289a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor te bereiden of te bevorderen, middelen en inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich of anderen trachten te verschaffen;
en
het medeplegen van het met het oogmerk om een misdrijf als omschreven in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht, voor te bereiden of te bevorderen, middelen en inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich of anderen trachten te verschaffen’;
2 primair onder I.
‘het met het oogmerk om een in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf, te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn of een ander trachten te bewegen om daartoe gelegenheid of inlichtingen te verschaffen;
en
het met het oogmerk om een misdrijf als omschreven in artikel 289a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn of een ander trachten te bewegen om daartoe gelegenheid of inlichtingen te verschaffen;
en
het met het oogmerk om een misdrijf als omschreven in artikel 288a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn of een ander trachten te bewegen om daartoe gelegenheid of inlichtingen te verschaffen’;
3.
‘de deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven’;
4 primair.
‘het financieren van terrorisme, meermalen gepleegd;
en
het medeplegen van het financieren van terrorisme.’
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. I.T.H.L. van de Bergh en mr. S. Weening, advocaten te Maastricht, hebben drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het oordeel van het hof (onder feit 1 en 2 primair I) dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om terroristische misdrijven voor te bereiden of te bevorderen van een onjuiste rechtsopvatting getuigt omtrent het begrip oogmerk, althans dat dit oordeel onbegrijpelijk en/of onvoldoende zou zijn gemotiveerd. Het tweede middel klaagt dat het oordeel van het gerechtshof (onder feit 1 en 2 primair I) dat het oogmerk van de verdachte erop was gericht de in de artikelen 157 juncto 176b, 289 en 288a Sr genoemde misdrijven voor te bereiden of te bevorderen, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting althans dat dit oordeel onjuist en/of ontoereikend is gemotiveerd. Beide klachten lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4. Alvorens de beide klachten te bespreken geef ik de relevante onderdelen van de bewezenverklaring en de bewijsmotivering waar deze onderdelen van de bewezenverklaring op steunen weer. Aansluitend maak ik enkele opmerkingen over (specifiek) de formulering van het oogmerk in deze onderdelen van de tenlastelegging en bewezenverklaring en (meer in het algemeen) over art. 96, tweede lid, Sr, waar beide onderdelen van de bewezenverklaring op zien.
Bewezenverklaring en bewijsoverwegingen
5. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
‘Hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 25 november 2014, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk ter voorbereiding en/of ter bevordering van de te plegen misdrijven omschreven in artikel 157 en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten,
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en
- moord en doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
- middelen en inlichtingen tot het plegen van de misdrijven aan zich en/of anderen heeft verschaft en/of heeft trachten te verschaffen
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader (telkens) ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd, in welke strijd brandstichtingen, het teweeg brengen van ontploffingen, moorden en doodslagen worden gepleegd met een terroristisch oogmerk,
A. zich (via chatberichten) laten informeren over het afreizen naar het strijdgebied in Syrië en
B. zich (via chatberichten) laten informeren over een te volgen reisroute naar het strijdgebied en
C. deelgenomen aan Arabische lessen en
D. informatie ingewonnen en/of verkregen en/of verstrekt voor een reisuitrusting en praktische maatregelen die getroffen moeten worden voor het vertrek naar het strijdgebied in Syrië en
E. een of meerdere documenten of afbeeldingen op gegevens/informatiedragers voorhanden gehad met daarop aanwijzingen om zich aan te houden bij de oorlogsvoering en aanwijzingen om zich aan te houden bij het voorbereiden van het vertrek naar het strijdgebied in Syrië en
G. zich geuit over zijn/hun wens zich te begeven naar Syrië en/of zich aan te aansluiten bij de gewapende strijd en/of gewapende Jihad (door onder meer te spreken over het elkaar ontmoeten op het slagveld).’
6. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
‘Hij in de periode van 1 september 2014 tot en met 31 oktober 2014, in Nederland, met het oogmerk ter voorbereiding en/of ter bevordering van de te plegen misdrijven omschreven in artikel 157 en/of 289(a) en/of 288a van het Wetboek van Strafrecht, te weten,
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en
- moord en doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
- een ander heeft trachten te bewegen om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid of inlichtingen te verschaffen
immers heeft verdachte ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd, in welke strijd brandstichtingen, het teweeg brengen van ontploffingen, moorden en doodslagen worden gepleegd met een terroristisch oogmerk,
A. contacten onderhouden met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , ten behoeve van de aansluiting van [betrokkene 3] bij Islamitische Staat (IS) en
B. met deze [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gesproken over door [betrokkene 3] te volgen reisroutes (via onder meer Gaziantep) naar het strijdgebied en/of het verschaffen van een persoonlijke garantstelling ("tazkiyya") ten behoeve van toelating tot het strijdgebied van deze [betrokkene 3] ’
7. Het hof heeft deze onderdelen van de bewezenverklaring in het bestreden arrest onderbouwd met een motivering die uit een aantal elementen bestaat. Het hof zet eerst de ‘Achtergrond en algemene bewijsoverwegingen’ uiteen (onder 6). Vervolgens formuleert het overwegingen onder het kopje ‘Beoordeling van de tenlastelegging’ (onder 7).
8. Onder 6 overweegt het hof, onder het genoemde opschrift, met weglating van verwijzingen, het volgende:
‘6.1 Strijdende partijen in het conflict in Syrië
1. Het is een feit van algemene bekendheid, zoals daarvan (tevens) blijkt uit de door het hof geraadpleegde - en zonder noemenswaardige moeite te raadplegen - algemeen toegankelijke bronnen dat in het voorjaar van 2011 een groot deel van de bevolking van Syrië vreedzaam in verzet kwam tegen het regime van president Bashar al-Assad.
2. Wat begon als een vreedzaam protest ontwikkelde zich tot een gewapende strijd, waarvan vooral de burgerbevolking het slachtoffer was. Het aantal doden dat tijdens het conflict in Syrië is gevallen werd in december 2014 geschat op meer dan 200.000. Op dat moment waren al meer dan 3 miljoen Syriërs gevlucht naar het buitenland en bedroeg het aantal ontheemden in Syrië meer dan 7,6 miljoen.
3. In de loop van 2012 werd duidelijk dat jihadistische strijdgroepen, met zowel lokale als buitenlandse strijders in hun gelederen, in toenemende mate betrokken waren bij de opstand in Syrië tegen het regime van Assad.
4. In de strijd tegen het regime van Assad hebben zich ook twee belangrijke aan Al-Qa'ida gelieerde jihadistische organisaties gemengd: Jabhat al-Nusra (per 28 juli 2016: Jabhat Fatah al-Sham) en de Islamitische Staat in Irak en al-Sham (ISIS, ook wel bekend als IS, ISI, ISIL, AQI of DAESH).
ISIS/IS
5. ISI wijzigde op 8 april 2013 haar naam in de Islamitische Staat in Irak en de Levant (ISIL), onder meer om de uitbreiding van haar activiteiten naar Syrië te benadrukken. Op 29 juni 2014 riep ISIL het islamitisch kalifaat uit in het door haar veroverde gebied in Irak en Syrië en werd haar naam gewijzigd in de Islamitische Staat (IS). [betrokkene 4] , de emir van de organisatie, werd aangesteld als 'kalief' van IS.
6. De Islamitische Staat is in internationaal verband aangemerkt als een terroristische organisatie en is daarmee een in Nederland verboden terroristische organisatie. Op 30 mei 2013 wordt het toenmalige ISIL aan de VN Sanctielijst toegevoegd. Op 1 juli 2013 is het toenmalige ISIL op de financiële sanctielijst van de Europese Unie geplaatst.
7. De organisatie heeft als doel het vestigen van een islamitisch kalifaat dat de landsgrenzen van in ieder geval Syrië en Irak overstijgt. Om dit te bewerkstelligen voert zij een gewapende strijd.
8. ISIS/IS hanteert tijdens militaire operaties en de uitoefening van de macht in de door haar veroverde gebieden in Irak en Syrië de volgende werkwijzen: (zelfmoord)aanslagen, executies, ontvoeringen, gijzelingen en martelingen. De organisatie doodt tegenstanders door middel van onthoofding, kruisiging en een schot door het hoofd, zo wordt gemeld uit de door ISIS bezette of bevochten gebieden.
Jabhat al-Nusra
9. Jabhat al-Nusra maakte op 24 januari 2012 zijn oprichting bekend.
10. Jabhat al-Nusra is in internationaal verband aangemerkt als een terroristische organisatie en daarmee een in Nederland verboden (terroristische) organisatie. Op 30 mei 2013 Is Jabhat al-Nusra op de VN Sanctielijst geplaatst als een van de aliassen van Al-Qa'ida in Iraq. Jabhat al-Nusra is op 29 mei 2014 op de (financiële) sanctielijst van de EU geplaatst.
11. De organisatie heeft als doel het vestigen van een islamitische staat. Om dit te bewerkstelligen voert zij een gewapende strijd.
12. Jabhat al-Nusra bedient zich tijdens haar (militaire) operaties van de volgende werkwijzen: (zelfmoord)aanslagen, executies en beschietingen van burgers, ontvoeringen, martelingen en het onthouden van humanitaire hulp. Veel van de aanslagen die in 2012 in Syrië zijn gepleegd werden door Jabhat al-Nusra opgeëist. De claims van Jabhat al-Nusra worden op het internet bekend gemaakt op jihadistische websites als www. [...] .info en www. [...] .com en bijvoorbeeld ook via haar eigen Twitteraccount.
13. Eind juli 2014 zou de aanwezigheid en de invloed van Jabhat al-Nusra zich hebben beperkt tot de rurale gebieden van Aleppo, Idlib en Hama. Jabhat al-Nusra concentreert zich in de maanden na het uitroepen van het Kalifaat door IS veel meer op het verkrijgen van de controle op het Turks-Syrische grensgebied in het Noordwesten van Syrië. In oktober 2014 boekt Jabhat al-Nusra wederom militaire successen in de provincie Idlib.
14. Zowel IS als Jabhat al-Nusra zijn organisaties in de zin van artikel 140a Sr zoals door de Hoge Raad in zijn vaste rechtspraak nader ingevuld. De hierboven beschreven misdrijven worden gepleegd door deze uit grote aantallen personen bestaande samenwerkingsverbanden die zich kenmerken door een zekere duurzaamheid en structuur. Dat komt - gelet op het bovenstaande - onder andere naar voren in de bestendigheid van de organisaties die reeds sinds 2012 bestaat, hun hiërarchische structuur en de wijze van naar buiten treden door de organisatie.
Rapport 'Bestemming Syrië'
15. In het rapport 'Bestemming Syrië' wordt ingegaan op de vraag of een uitreis naar Syrië in 2014 gelijk stond aan een bestaan als strijder of dat er ook andere opties waren. In dit rapport is hierover onder meer het volgende vermeld.
16. Sinds 2012 zijn velen uit het westen, waaronder naar schatting 220 Nederlanders naar het conflictgebied in Syrië (en Irak) getrokken. Het overgrote deel van de Nederlandse uitreizigers heeft zich aangesloten bij salafi-jihadistische strijdorganisaties: ISIS en (aan) Jabhat al-Nusra (gelieerde groepen) .
17. De mannen worden - aangekomen in Syrië - naar trainingskampen gebracht. Nadat deze training is doorlopen, kunnen buitenlanders in verschillende functies terechtkomen. De meesten - waaronder Nederlanders - zullen worden ingezet als strijder, maar er zijn ook voorbeelden dat personen andere rollen vervullen.
18. Over de mogelijkheden tot het vervullen van een functie achter de frontlinie bij Jabhat al-Nusra is minder informatie beschikbaar dan bij ISIS. Jabhat al-Nusra controleert aanzienlijke gebieden waardoor ook hier bepaalde niet-militaire functies moeten worden vervuld. Ook personen die in dergelijke andere functies belanden blijven overigens, door de eerder afgelegde eed, wel reservist: zij kunnen te allen tijde door hun emir worden opgeroepen om mee te komen strijden. Weigeren lijkt niet tot de opties te behoren. Het is dan ook niet mogelijk te stellen dat personen met een rol achter de frontlinies zich volledig aan de gewelddadige strijd kunnen onttrekken.
19. Buitenlandse strijders kunnen op verschillende manieren worden ingezet. Bijvoorbeeld om grensbieden of checkpoints te bewaken (ribaat) of om na verloop van tijd aan de frontlinies te strijden. Anderen bewaken gevangenissen of zijn (in-)direct betrokken bij martelingen of executies. Er is vastgesteld dat strijders periodes aan het front afwisselen met periodes achter de frontlinies. Eenmaal teruggekeerd van het slagveld voeren strijders ook andere taken uit, bijvoorbeeld administratieve werkzaamheden, da'wa (missie, zending), bijeenkomsten of het wachtlopen binnen steden.
Deskundige Weggemans
20. Ter terechtzitting in hoger beroep is een van de opstellers van het rapport 'Bestemming Syrië', dhr. Weggemans, als deskundige gehoord. Hij heeft onder meer aangegeven dat Jabhat al-Nusra primair een strijdorganisatie is. De deskundige heeft voorts verklaard dat in geval van aansluiting bij Jabhat al-Nusra, de kans groot is dat de persoon bij de strijd betrokken raakt. Er zijn ook andere functies binnen Jabhat al-Nusra. Weggemans acht het hoogst onwaarschijnlijk dat de personen die deze functies vervullen geen banden met Jabhat al-Nusra hebben. Hij acht het voorts hoogst onwaarschijnlijk dat er in Jabhat al-Nusra gebied civiele functies kunnen worden vervuld zonder daadwerkelijke aansluiting bij Jabhat al-Nusra.
Terroristische misdrijven
1. Artikel 83 Sr bepaalt welke misdrijven als terroristische misdrijven hebben te gelden. Gemeenschappelijk daaraan is dat zij moeten zijn begaan met een terroristisch oogmerk.
(…)
3. Aan de verdachte worden gedragingen verweten die zouden zijn gepleegd in de periode vanaf 1 januari 2014 tot en met 25 november 2014.
4. Het is een feit van algemene bekendheid dat ten tijde van de ten laste gelegde feiten maar ook al ver voor die periode jihadistische strijdgroepen systematisch en op grote schaal ernstige misdrijven pleegden.
5. Deze jihadistische strijdgroepen in Syrië zoals Jabhat al-Nusra en IS(IS) wilden/willen op gewelddadige wijze een zuiver islamitische samenleving en/of staat gebaseerd op de sharia opleggen aan de burgerbevolking. Hiermee beogen zij de fundamentele politieke structuur van Syrië te vernietigen zoals bedoeld in art. 83a Sr. Veel van deze misdaden zijn bovendien gepleegd met (mede) het doel grote delen van de bevolking in deze gebieden ernstige vrees aan te jagen zoals bedoeld in art. 83a Sr. De Jihadistische strijdgroepen in Syrië zaai(d)en - om hun doel te bereiken - dood en verderf onder ieder die hun extreem fundamentalistische geloof niet deelt. Executies, onthoofdingen en kruisigingen vonden daarom bewust in het openbaar plaats. De bevolking werd opgeroepen dan wel gedwongen deze bij te wonen en soms werden video's hiervan op het internet geplaatst. De Independent International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic (verder: IICISAR), heeft in haar rapport van 12 februari 2014 gemeld dat Jabhat al-Nusra en ISIS publiekelijk executies uitvoerden "to assert their presence after taking control of an area and to instil fear among the population."
6. De misdrijven die deze strijdgroepen plegen, zoals moord, doodslag, brandstichting en het teweegbrengen van ontploffingen en dergelijke, worden dus begaan met een terroristisch oogmerk en zijn daarmee terroristische misdrijven. Deelneming aan de gewapende strijd in Syrië aan de zijde van deze strijdgroepen houdt dus altijd in het plegen van terroristische misdrijven.’
9. Onder 7 overweegt het hof, onder het eerder genoemde opschrift, met weglating van verwijzingen, het volgende:
‘7.1 Feiten 1 en 2 primair I: Voorbereiding/bevordering van terroristische misdrijven
Juridisch kader voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven, artikel 96, lid 2, Sr (feit 1, feit 2 primair I)
1. De toepasselijke strafbepalingen luiden als volgt: (…)
2. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voldoende is om tot een bewezenverklaring van, kort gezegd, de in art. 96 lid 2 Sr bedoelde voorbereiding of bevordering van de in art. 289a Sr omschreven misdrijven te komen, indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist. De Hoge Raad overweegt in dit verband dat gelet op de wetsgeschiedenis de voor toepassing van art. 46 Sr vereiste mate van concretisering ook geldt voor art. 96 lid 2 Sr. Vereist is daarom slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in art. 289a Sr omschreven misdrijf de nader aan art. 96 lid 2 Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht (HR 17 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4200, NJ 2002/626, NbSr 2002/244 en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:179, NbSr 2014/95).
(…)
De door het hof vastgestelde feiten
1. Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof het volgende vast, waarbij het hof de volgorde van de tenlastelegging volgt.
Onderdelen 1. A, B, C en G van de tenlastelegging
2. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in Syrië is geweest en in december 2013 in Nederland is teruggekeerd. Hij wilde vervolgens met medeverdachte [betrokkene 5] met de auto afreizen naar Syrië. De verdachte wilde zich daar vestigen. [betrokkene 5] wilde ook afreizen naar Syrië en heeft de verdachte gevraagd daarover mee te denken. Zowel de verdachte als [betrokkene 5] spraken versluierd over hun uitreisplannen.
3. Op 5 april 2014 heeft de verdachte WhatsApp contact met ' [...] ', die gebruik maakt van een Syrisch telefoonnummer, over de te volgen route. In september en oktober 2014 heeft de verdachte via Skype of Facebook daarover contact met [betrokkene 1] , die zich van de skypenaam ' [...] ' bediende. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij aan [betrokkene 1] - die op dat moment in Syrië deelnam aan de gewapende strijd aan de zijde van IS - naar routes gevraagd (BFK: heeft) van Nederland naar Turkije. [betrokkene 1] gaf de verdachte opties. Volgens de verdachte is het voor een moslimman gemakkelijk om Syrië binnen te komen.
4. De verdachte wilde vervolgens gaan naar een gebied van Jabhat al-Nusra, gelegen rond Aleppo (Kaffr Hamra) en Atme (beide in het Noord-Westen van Syrië) . Uit de kennisbijlage 140a van dr. Jolen volgt verder dat de door de verdachte aangeduide plaatsen in Syrië na juli 2014 strijdgebied waren. Jabhat al-Nusra concentreerde zich toen op het verkrijgen van de controle op het Turks-Syrisch grensgebied in het Noord-Westen van Syrië. Zo boekte Jabhat al-Nusra in oktober 2014 militaire successen in de provincie Idlib, waarin ook Atme ligt. Dit vindt ook bevestiging in de verklaring van de verdachte dat [betrokkene 6] zich bevond in een gebied waar bombardementen plaatsvonden en dat [betrokkene 6] wilde dat de verdachte - die in november 2013 al in Kaffr Hamra in Noord West Syrië was geweest - terug zou keren.
5. In chatverkeer op 30 juli 2014 tussen de verdachte en een vermoedelijk in Syrië verblijvend persoon met een Syrisch telefoonnummer vraagt de verdachte hoe het leven daar is en of er nog een nieuw front geopend wordt. De ander laat de verdachte weten dat hij gemist wordt en doet vervolgens kort verslag van de ontwikkelingen van de strijd in Syrië.
6. Verder blijkt uit een chat van 12 oktober 2014 met [betrokkene 1] dat hij de verdachte adviseert via Griekenland te reizen en Syriër te spelen en in het Arabisch te zeggen dat hij naar Syrië wil gaan. De verdachte heeft verklaard dat hij in Arnhem aan Arabische lessen heeft deelgenomen omdat dat handig is als je naar Syrië gaat. In dezelfde chat zegt de verdachte dat hij naar Jabhat al-Nusra gaat. Op 30 mei 2013 was Jabhat al-Nusra op de VN sanctielijst geplaatst.
7. [betrokkene 5] - met wie de verdachte naar Syrië zou reizen - heeft tegenover [betrokkene 7] op 7 september 2014 verklaard dat hij zich gaat aansluiten "daar", waarop [betrokkene 7] antwoordt dat hij zich gaat aansluiten "bij hun", waarop [betrokkene 5] zegt: "dan zie ik je op het slagveld, we ontmoeten elkaar."
Onderdelen 1. D en E van de tenlastelegging
8. [betrokkene 5] beschikte op 30 oktober 2014 over een lijst met 'tien (10) punten van waaraan te houden'. Daarop staan onder meer de punten: 1. Spreek met niemand via social media als die persoon in Syrië is; 2. Bespreek dit niet met zelfs jouw dichtstbijzijnde vrienden of familie. 3. Iedereen is hierover op de hoogte dus haast je met het oversteken van de grens. 4. Eet zoveel je kunt (...). (...). 8. Doe een medische test voordat je hier komt. (...). 9. Maak veel gebeden????. 10 Doe het alleen in de naam van Allah!
9. Tussen [betrokkene 5] en de verdachte vonden WhatsApp-gesprekken plaats op onder andere 30 augustus 2014 waarin gesproken wordt over "een boodschappenlijst". [betrokkene 5] ontvangt vervolgens op 3 oktober 2014 via WhatsApp van de verdachte een bestand. Dit betreft een afbeelding van de boodschappenlijst waarop staat: facebook aanmaken, skype aanmaken, WhatsApp hebben, paspoort/ID kaart verlengen opnieuw aanvragen als smoes gestolen/kwijt, uitschrijven bij gemeente "studeren bij familie of zo", ziekenfonds en die dingen stopzetten, diarree-pillen meenemen, stevige winterjas, boots, broeken, smartphone, ibuprofen, paracetamol, Nivea crème, thermokleding, veel geld.
10. Het hof stelt vast dat de genoemde '10 punten' en 'boodschappenlijst' betrekkingen hebben op aanwijzingen en dingen die te doen staan alvorens af te reizen naar Syrië en/of Irak met het oog op het zich aansluiten bij de gewapende strijd.
11. Op de bij de doorzoeking van de woning van [betrokkene 5] in beslag genomen mobiele telefoon IPhone 5C wordt aangetroffen een hadieth, een overlevering met regels voor oorlogsvoering, opgesteld door [betrokkene 4] , de eerste kalief.
12. De verdachte is op 25 november 2014 aangehouden.
Onderdelen 2. A en B van de tenlastelegging
13. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij voor [betrokkene 3] ten behoeve van zijn reis naar Syrië heeft bemiddeld. Hij heeft gesteld dat [betrokkene 3] wist dat hij in Syrië was geweest en hem vroeg om hem in contact te brengen met mensen in Syrië, zodat hij naar het gebied van IS zou kunnen komen. De verdachte zou hebben aangegeven dat hij iemand kende, te weten [betrokkene 1] , een goede vriend uit Arnhem, die in Syrië bij IS zit.
14. Tussen 30 september en 24 oktober 2014 voert de verdachte, gebruik makend van de naam ' [...] ' via Facebook chatgesprekken met [betrokkene 1] . Op 30 september 2014 geeft de verdachte te kennen dat "een broeder met vakantie wil". [betrokkene 1] geeft aan dat deze broeder, wanneer hij arriveert in Kasienteb, met hem contact moet zoeken via Facebook. Het hof begrijpt dat met Kasienteb wordt bedoeld de stad Gazientep/Gaziantep, een stad in Zuid-Oost Turkije dichtbij de Syrische grens. Op 21 oktober 2014 zegt de verdachte dat het om [betrokkene 3] gaat, een "1.90m grote jonge kast, Somal". [betrokkene 1] geeft aan dat hij hem teskiaa wil geven.
15. Uit het dossier blijkt dat [betrokkene 8] op zaterdag 18 oktober 2014 een melding van vermissing heeft gedaan van haar zoon [betrokkene 3] , geboren [geboortedatum] 1987 te Somalië. Volgens de gemeentelijke basisadministratie is het laatste paspoort van [betrokkene 3] afgegeven te [plaats] op [datum] en blijkt uit dit paspoort dat hij 1.88 m lang is .
16. Op 19 oktober 2014 vindt er een gesprek plaats tussen de verdachte en [betrokkene 1] , waarin deze laatste zegt dat "soma" niet online is. De verdachte reageert door te zeggen dat "hij er al bijna is", via " [betrokkene 2] , die hem gaat helpen over te steken". [betrokkene 1] zegt dat hij de broeder (Soma) gaat proberen te bereiken in Jarabulus. Het hof begrijpt dat het gaat om Jarabulus, een stad gelegen in Syrië aan de Turkse grens op ongeveer 90 kilometer van Gazlenteb.
17. Ter terechtzitting in hoger beroep verklaart de verdachte over het gesprek met [betrokkene 1] van 21 oktober 2014 dat [betrokkene 1] bereid was [betrokkene 3] teskiaa te geven. Dat betekent dat hij garant voor hem wilde staan. Door garant te staan kon iemand in het gebied komen zonder een procedure te ondergaan. De verdachte verklaart eveneens dat hij [betrokkene 2] had gevraagd [betrokkene 3] te helpen, indien [betrokkene 1] hem niet kon helpen. Uit een chatgesprek tussen de verdachte en [betrokkene 2] van 17 oktober 2014 antwoordt de verdachte desgevraagd dat [betrokkene 3] zich wil aansluiten bij IS ("Ja bij IS"). Op de computer van de verdachte is een afbeelding (screenshot) van een kranten artikel aangetroffen, dat als kop heeft: " [betrokkene 2] ronselt moslimjongeren voor ISIS".
(…)
Bespreking van het verweer van de verdachte inzake het alternatief scenario met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
20. De verdachte heeft aangevoerd dat hij naar het gebied van Jabhat al-Nusra in Syrië wilde reizen om een transportonderneming op te zetten. Daartoe zou de verdachte eerst enquêtes afnemen om er achter te komen wat het aanbod en de vraag was en welke prijzen hij zou kunnen vragen.
21. Het hof stelt voorop dat het dossier (bijvoorbeeld afgeluisterde telefoongesprekken of chats) geen aanknopingspunten voor de juistheid van het scenario van de verdachte biedt. De verdachte heeft zijn voornemen om aldaar een transportbedrijf op te zetten ook desgevraagd ter terechtzitting in hoger beroep geen handen en voeten gegeven.
22. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de deskundige Weggemans leidt het hof af dat het hoogst onwaarschijnlijk - maar niet uitgesloten - is dat men in het gebied van Jabhat al-Nusra civiele functies kan uitoefenen zonder je daadwerkelijk aan te sluiten. Hij acht het onwaarschijnlijk dat iemand naar Jabhat al-Nusra gebied gaat om iets anders te doen dan strijden, maar het is niet uitgesloten. De kans is volgens de deskundige groot dat je bij de strijd betrokken raakt. Dat is naar het oordeel van het hof eens te meer aannemelijk nu het hiervoor uit de bewijsmiddelen (BFK: heeft) afgeleid dat de verdachte naar het strijdgebied van Jabhat al-Nusra in Syrië wilde vertrekken.
23. Bij die stand van zaken acht het hof het alternatieve scenario, dat de verdachte eerst marktonderzoek ter plaatse zou verrichten en vervolgens een transportonderneming zou opzetten, niet aannemelijk geworden. Het had op de weg van de verdachte gelegen concretere aanknopingspunten hierover te verschaffen. Ten slotte neemt het hof in aanmerking dat de verdachte op 25 november 2014 is aangehouden, vervolgens is verhoord en hoofdzakelijk heeft gezwegen, maar pas op 12 mei 2015 heeft verklaard dat hij in Syrië "samen met [betrokkene 9] , die net is omgekomen bij een bombardement," een transportonderneming wilde opzetten in het vervoeren van mensen en aardappelen, groenten en fruit. Ter terechtzitting van 14 februari 2016 heeft de verdachte aangevoerd dat hij in gebied dat in handen was van Jabhat al-Nusra een transportbedrijfje wilde opzetten.
Overwegingen van het hof met betrekking tot de tenlastelegging ten aanzien van de feiten 1 en 2 in relatie tot art. 96, lid 2, Sr
7.1.4.1 Oogmerk en concretisering
1. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit leidt het hof uit de vastgestelde feiten met betrekking tot de gedragingen van de verdachte af dat hij samen met [betrokkene 5] wilde afreizen naar Syrië en zich wilde aansluiten bij Jabhat al-Nusra.
2. Ten aanzien van het onder 2 primair I ten laste gelegde feit leidt het hof uit de vastgestelde feiten met betrekking tot de gedragingen van de verdachte af dat hij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft trachten te bewegen behulpzaam te zijn en om gelegenheid of inlichtingen te verschaffen om AbdulIe te helpen bij zijn aansluiting bij IS na zijn uitreis vanuit Nederland naar Syrië.
3. Het oogmerk om een van de terroristische misdrijven voor te bereiden volgt uit deze vaststellingen, aangezien deelname aan de gewapende strijd in Syrië aan de zijde van deze strijdgroepen altijd het plegen van terroristische misdrijven inhoudt.
4. Uit de vooropstelling van het hof zoals hiervoor in hoofdstuk 6 is vermeld volgt dat in de gewapende strijd dagelijks – samengevat weergegeven – wordt gemoord, brand wordt gesticht en explosies teweeg worden gebracht. De beoogde aansluiting van de verdachte, [betrokkene 5] en [betrokkene 3] bij de gewapende strijd levert aldus een voldoende nadere bepaling op van de in de artikelen 157 juncto 176b en/of 289(a) en/of 288a Sr beschreven terroristische misdrijven.’
Strafbare voorbereiding van terroristische misdrijven (art. 96 Sr)
Bespreking van het eerste en tweede middel
33. De stellers van beide middelen formuleren daarin, als ik het goed zie, drie klachten. Het eerste middel bestrijdt ‘s hofs oordeel dat de verdachte handelde met het vereiste oogmerk. Het tweede middel klaagt dat het misdrijf waar de voorbereiding op was gericht onvoldoende bepaald is. Uit de toelichting op dit middel kan voorts de klacht worden afgeleid dat de vastgestelde gedragingen onvoldoende op de bewezen verklaarde misdrijven (brandstichting, moord of doodslag met een terroristisch oogmerk) gericht waren. Ik zal de drie klachten bespreken in de volgorde waarin de stellers van de middelen deze presenteren.
34. De toelichting op het eerste middel geeft aan dat uit wetsgeschiedenis en jurisprudentie blijkt dat het begrip ‘oogmerk’ (behalve opzet in de vorm van bedoeling, ook opzet in de vorm van) een noodzakelijkheidsbewustzijn omvat. De stellers wijzen daarbij op drie arresten betreffende andere misdrijven, waarin Uw Raad overwegingen formuleerde inzake de uitleg van oogmerkbestanddelen.34 Daar kan uit worden afgeleid dat de stellers van het middel dit oogmerkvereiste in lijn met andere oogmerkbestanddelen willen uitleggen. Die benadering komt mij juist voor.35 De parlementaire behandeling van de Wet houdende nadere voorzieningen tot het bestrijden van revolutionnaire woelingen respectievelijk de Wet terroristische misdrijven bevat geen aanwijzingen dat een ruimere of engere interpretatie beoogd is. Een en ander brengt mee dat voorwaardelijk opzet bij het in art. 96, tweede lid, Sr geformuleerde oogmerk niet volstaat. De Hullu geeft aan dat in de rechtspraak (als geen oogmerk in de zin van bedoeling of naaste doel kan worden vastgesteld) ‘een soort noodzakelijkheidsbewustzijn’ wordt geëist.36 Vereist is zo bezien dat met voldoende mate van zekerheid vaststaat dat de verdachte de bewezen verklaarde gedragingen beging met de bedoeling de bewezenverklaarde misdrijven voor te bereiden of te bevorderen, dan wel ‘moet hebben beseft’ dat deze gedragingen de voorbereiding of bevordering van de bewezen verklaarde misdrijven tot gevolg hadden.37
35. De stellers van het middel vinden, zo begrijp ik, dat dit in de onderhavige strafzaak niet met voldoende mate van zekerheid vaststaat. Zij menen dat het gaat om de vraag of de verdachte heeft kunnen denken ‘dat hij zich in Syrië kon vestigen zonder dat hij zou hoeven te participeren in de strijd’. Zij wijzen daarbij op drie uitspraken van lagere rechters waarin verdachten die naar Syrië waren afgereisd of dat van plan waren van het hen ten laste gelegde zijn vrijgesproken voor zover dit op art. 96, tweede lid, Sr ziet.38 Aan de omstandigheid dat een andere strafrechter in een andere strafzaak de verdachte van het hem ten laste gelegde heeft vrijgesproken komt evenwel geen betekenis toe bij het beoordelen van de toereikendheid van de bewijsconstructie in de onderhavige strafzaak. Tegen die achtergrond beperk ik mij tot het beantwoorden van de vraag of de rechter die de bestreden uitspraak wees, het bewezen verklaarde oogmerk uit de bewijsvoering heeft kunnen afleiden.39
36. De overwegingen waar het hof de bewezenverklaring van het oogmerk op baseert, bestaan uit een aantal onderdelen, zo bleek in het voorgaande. In de algemene bewijsoverwegingen onder 6 wordt eerst ingegaan op de organisatie Jabhat al-Nusra. Die overwegingen lopen uit op de conclusie dat Jabhat al-Nusra een organisatie in de zin van art. 140a Sr is. Deze overwegingen worden door (de toelichting op) het eerste middel niet bestreden. In een volgend onderdeel van de algemene overwegingen gaat het hof in op de vraag ‘of een uitreis naar Syrië in 2014 gelijk stond aan een bestaan als strijder’. Daar geeft het hof aan dat over ‘de mogelijkheden tot het vervullen van een functie achter de frontlinie bij Jabhat al-Nusra’ minder informatie beschikbaar is dan bij ISIS. Desondanks concludeert het hof dat het niet mogelijk is, ‘te stellen dat personen met een rol achter de frontlinies zich volledig aan de gewelddadige strijd kunnen onttrekken’.
37. De stellers van het middel leiden uit het rapport Bestemming Syrië (dat het hof tot het bewijs bezigt) af ‘dat het mogelijk was om een andere functie dan strijder uit te oefenen in het gebied dat bezet was door Jabhat al-Nusra’. En waar het gaat om het oogmerk van de verdachte, zou het gaan om de vraag of de verdachte ‘heeft kúnnen denken dat hij zich in Syrië kon vestigen zonder dat hij zou hoeven te participeren in de strijd’. Daarom zou, zo begrijp ik, ’s hofs oordeel dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om terroristische misdrijven voor te bereiden of te bevorderen van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip oogmerk getuigen, althans onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd zijn.
38. Naar het mij voorkomt is de verwerping van dit standpunt te vinden in de overwegingen die het hof in zijn arrest onder 7 heeft geformuleerd. Uit de feiten die het hof daar inzake feit 1 heeft vastgesteld volgt dat de verdachte heeft verklaard dat hij in 2013 in Syrië is geweest. En dat hij met medeverdachte [betrokkene 5] met de auto wilde afreizen naar Syrië en zich daar vestigen. Zij spraken versluierd over hun uitreisplannen. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij aan [betrokkene 1] , die op dat moment in Syrië deelnam aan de gewapende strijd aan de zijde van IS, naar routes heeft gevraagd van Nederland naar Turkije. En dat hij wilde gaan naar een gebied van Jabhat al-Nusra. De plaatsen die de verdachte daarbij aangaf waren strijdgebied, zo stelt het hof vast. In chatverkeer op 30 juli 2014 tussen de verdachte en een vermoedelijk in Syrië verblijvend persoon met een Syrisch telefoonnummer vraagt de verdachte hoe het leven daar is en of er nog een ‘nieuw front’ geopend wordt. De ander laat de verdachte weten dat hij gemist wordt en doet vervolgens kort verslag van de ontwikkelingen van de strijd in Syrië. In een chat van 12 oktober 2014 zegt de verdachte dat hij naar Jabhat al-Nusra gaat. [betrokkene 5] , met wie de verdachte naar Syrië gaat, verklaart ruim een maand eerder tegen [betrokkene 7] dat hij zich ‘daar’ gaat aansluiten, waarop deze antwoordt dat hij zich gaat aansluiten ‘bij hun’. Daarop zegt [betrokkene 5] : ‘dan zie ik je op het slagveld, we ontmoeten elkaar’. Deze [betrokkene 5] beschikt voorts over twee lijsten die volgens het hof betrekking hebben ‘op aanwijzingen en dingen die te doen staan alvorens af te reizen naar Syrië en/of Irak met het oog op het zich aansluiten bij de gewapende strijd’. In een bij de doorzoeking van [betrokkene 5] ’s woning in beslag genomen mobiele telefoon wordt ook een ‘overlevering met regels voor oorlogsvoering’ aangetroffen.
39. Hierbij komt ook betekenis toe aan de vaststellingen van het hof inzake de onder 3 bewezenverklaarde deelneming aan een terroristische organisatie. In dat verband heeft het hof onder meer vastgesteld dat de verdachte in een WhatsApp-gesprek van 14 april 2014 heeft gezegd: ‘Ik ben een voorstander van Jih*d en dus ook iedereen die onder Al Qa*da valt’ en dat op een laptop van de verdachte een foto is aangetroffen waarop hij staat afgebeeld met een zwaard in zijn hand met op de achtergrond een vlag van Jabhat al-Nusra, een afbeelding van een man met de wijsvinger omhoog bij vijf afgehakte hoofden alsmede een tekst waarin wordt opgeroepen tot het doden van gevangenen met daarbij een afbeelding van een geknielde gevangene in een oranje pak met daarnaast een in het zwart geklede man met een bivakmuts.40 Deze vaststellingen dienen te worden bezien in samenhang met de vaststelling van het hof onder 6 dat Jabhat al-Nusra (publiekelijk) executies uitvoerde.41
40. Het hof heeft voorts gemotiveerd het ‘alternatief scenario’ verworpen dat de verdachte inzake het onder 1 ten laste gelegde heeft aangevoerd: hij zou naar het gebied van Jabhat al-Nusra in Syrië hebben willen reizen om een transportonderneming op te zetten. Het hof stelt vast dat het dossier geen aanknopingspunten voor de juistheid van dit scenario biedt en dat de verdachte daar desgevraagd ook ter terechtzitting in hoger beroep geen handen en voeten aan heeft gegeven. Het hof wijst er daarbij ook op dat de verdachte op 25 november 2014 is aangehouden en pas op 12 mei 2015 heeft verklaard dat hij ‘samen met [betrokkene 9] , die net is omgekomen bij een bombardement’ een transportonderneming had willen opzetten in het vervoeren van mensen en aardappelen, groenten en fruit.
41. Het hof heeft naar het mij voorkomt uit de (aldus) onder 7 vastgestelde feiten en omstandigheden kunnen afleiden dat de verdachte voor ogen stond zich bij Jabhat al-Nusra aan te sluiten teneinde te participeren in de gewapende strijd. Mede in dat licht getuigen ’s hofs vaststellingen inzake de bewezenverklaring onder 1 van het oogmerk van de verdachte om terroristische misdrijven voor te bereiden of te bevorderen niet van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip ‘oogmerk’ en is ’s hofs oordeel terzake niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Inzake de bewezenverklaring onder 2 van bedoeld oogmerk formuleert het middel geen specifieke klachten. Zonder dergelijke toelichting valt niet goed in te zien dat er iets zou schorten aan ’s hofs vaststellingen terzake. In dat licht wordt van een nadere bespreking van ’s hofs vaststellingen inzake het onderhavige oogmerk in de bewezenverklaring onder 2 afgezien.
42. Het eerste middel faalt.
43. De toelichting op het tweede middel stelt dat aan de hand van de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden slechts kan worden vastgesteld dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander ‘naar Syrië wilde afreizen en zich wilde aansluiten bij Jabhat al-Nusra (feit 1) en dat hij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft trachten te bewegen behulpzaam te zijn en om gelegenheid of inlichtingen te verschaffen om [betrokkene 3] te helpen bij zijn aansluiting bij IS na zijn uitreis vanuit Nederland naar Syrië (feit 2 primair I). Nergens blijkt uit wat hij of [betrokkene 3] daar wilde gaan doen’. Daarom zou niet ‘met voldoende bepaaldheid’ kunnen worden ‘vastgesteld op welk misdrijf zijn voorbereidingshandelingen waren gericht’.
44. Een vergelijkbare klacht werd eerder aan Uw Raad voorgelegd in HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416, NJ 2018/72 m.nt. Kooijmans. In de betreffende strafzaak was aan de verdachte onder 1 ten laste gelegd dat:
’hij, op één (of meer) tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van de maand januari 2013 tot en met 14 augustus 2013 te Arnhem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) (of meer) ander(en), althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om moord en/of doodslag, zulks (telkens) te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen,
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het/de misdrijf/misdrijven zich en/of aan zijn mededader(s) heeft getracht te verschaffen en/of
(een) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad waarvan hij/zij wist(en) dat het/zij bestemd was/waren tot het plegen van het/de misdrij(f)(ven),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen,
1. contact gezocht met één (of meer) perso(o)nen (in Syrië) en/of (op deze wijze) inlichtingen en/of informatie ingewonnen/verkregen over (nog) aan te schaffen goederen en/of de gang van zaken/werkwijze in Syrië, en/of informatie/instructies gekregen over de te volgen route naar/in Syrië en/of de (te benaderen) (contact)perso(o)n(en) in Syrië, en/of
2. één (of twee) auto('s) gehuurd om daarmee te reizen naar Italië, Turkije en/of Syrië en/of om deze - na aankomst in (het grensgebied van) Turkije/Syrië - aldaar te gebruiken en/of te verkopen en/of in te ruilen voor (een) andere (terrein)auto('s), en/of
3. geld (in totaal - ongeveer - 15.460 euro) voorhanden gehad, en/of
4. koffers/tassen, (onder meer) inhoudende combatkleding en/of survivalkleding en/of survivalbenodigdheden en/of (bivak)mutsen en/of combatbrillen en/of (berg)schoenen en/of isokleding en/of een (of meer) video('s) voorhanden gehad, inhoudende onder meer beelden van gewapende/schietende personen (in een loopgraaf) en/of uitleg over een Kalasjnikov en/of vechten, en/of
5. één (of meer) gegevens- en/of informatiedrager(s) met daarop één (of meer) (digita(a)l(e)) document(en) voorhanden gehad met daarop informatie betreffende het Jihadistisch gedachtegoed en/of martelaarschap en/of de strijd in Syrië, te weten een MacBook (inbeslaggenomen onder nummer KLE-M0-1-1) met daarop:
- een filmpje "Jihad Syria: Mujahid vs Tank 5", en/of
- een filmpje van een persoon die een preek, althans verhandeling, geeft over onder andere Jabhat al Nusra, en/of
- een filmpje van LiveLeak, met de naam "Syria - Tank gets unkilled", en/of
- diverse artikelen van de website mediawerkgroepsyrie.wordpress.com over de strijd in Syrië, en/of
- een artikel gepubliceerd op 16 april 2013 op de website van het blad NRC over waarom jongens naar Syrië willen, en/of
- een artikel van de site "wimjongman.nl/artikelen/jihad-de-weg.html", en/of
6. een aantal telefoonabonnementen en/of kredieten afgesloten, en/of
7. één of meer ontmoetingen en/of contact met elkaar en/of anderen gehad om voornoemde reis naar Syrië te bespreken.’
45. Onder 2A was aan de verdachte ten laste gelegd dat:
‘hij, op één (of meer) tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van de maand januari 2013 tot en met 14 augustus 2013 te Arnhem en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om moord en/of doodslag, zulks (telkens) te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een ander heeft getracht te bewegen om het/de misdrijf/misdrijven te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het/de misdrijf/misdrijven aan zich of (een) ander(en), in het bijzonder ook aan [betrokkene 1] en/of een (of meer) ander(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- (een) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat het/zij bestemd was/waren tot het plegen van het/de misdrijf/misdrijven,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen,
1. contact gezocht met één (of meer) perso(o)nen (in Syrië) en/of (op deze wijze) inlichtingen en/of informatie ingewonnen/verkregen over (nog) aan te schaffen goederen en/of de gang van zaken/werkwijze in Syrië en/of informatie/instructies gekregen over de te volgen route naar/in Syrië en/of de (te benaderen) (contact)perso(o)n(en) in Syrië, en/of
2. één (of twee) auto('s) gehuurd om daarmee te reizen naar Italië, Turkije en/of Syrië en/of om deze - na aankomst in (het grensgebied van) Turkije/Syrië - aldaar te gebruiken en/of te verkopen en/of in te ruilen voor (een) andere (terrein)auto('s), en/of
3. geld (in totaal - ongeveer - 15.460 euro) voorhanden gehad, en/of
4. koffers/tassen, (onder meer) inhoudende combatkleding en/of survivalkleding en/of survivalbenodigdheden en/of (bivak)mutsen en/of combatbrillen en/of (berg)schoenen en/of isokleding en/of een (of meer) video('s) voorhanden gehad, inhoudende onder meer beelden van gewapende/schietende personen (in een loopgraaf) en/of uitleg over een Kalasjnikov en/of vechten, en/of
5. één (of meer) gegevens- en/of informatiedrager(s) met daarop één (of meer) (digita(a)l(e)) document(en) voorhanden gehad met daarop informatie betreffende het Jihadistisch gedachtegoed en/of martelaarschap en/of de strijd in Syrië, te weten een MacBook (inbeslaggenomen onder nummer KLE-M0-1-1) met daarop:
- een filmpje "Jihad Syria: Mujahid vs Tank 5", en/of
- een filmpje van een persoon die een preek, althans verhandeling, geeft over onder andere Jabhat al Nusra, en/of
- een filmpje van LiveLeak , met de naam "Syria - Tank gets unkilled", en/of
- diverse artikelen van de website mediawerkgroepsyrie.wordpress.com over de strijd in Syrië, en/of
- een artikel gepubliceerd op 16 april 2013 op de website van het blad NRC over waarom jongens naar Syrië willen, en/of
- een artikel van de site "wimjongman.nl/artikelen/jihad-de-weg.html", en/of
6. een aantal telefoonabonnementen en/of kredieten afgesloten, en/of
7. één of meer ontmoetingen en/of contact met elkaar en/of anderen gehad om voornoemde reis naar Syrië te bespreken.’
46. Het hof had de verdachte in het bestreden arrest van deze beide onderdelen van de tenlastelegging vrijgesproken en daarbij blijkens het arrest van Uw Raad overwogen:
‘Verdachte wordt onder deze feiten ten laste gelegd dat hij - kort gezegd - handelingen heeft verricht met het oogmerk om moord en/of doodslag, telkens begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen.
Op 14 augustus 2013 werden verdachte (in een gehuurde BMW 520d) en medeverdachte [betrokkene 2] (in een gehuurde Audi A3) in Kleef (Duitsland) aangehouden. In de beide auto's werden onder meer geld, kleding, telefoons en brillen aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat hij op weg was naar zijn broer die op dat moment in Syrië verbleef en bezig was met de gewapende strijd. In het dossier bevinden zich voorts WhatsApp-gesprekken en sms-berichten tussen verdachte en zijn broer en tussen verdachte en zijn echtgenote. Ook bevindt zich in het dossier een afscheidsbrief van de echtgenote van verdachte aan verdachte.
Het hof is van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende verklaringen, WhatsApp-gesprekken, sms-berichten en de bij verdachte aangetroffen goederen, met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte onderweg was naar zijn broer om daar deel te nemen aan de gewapende strijd. Voorts is het hof van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte een aantal van de ten laste gelegde feitelijkheden heeft gepleegd. Daarmee kan ook bewezen worden verklaard dat verdachte zich 'gelegenheid en middelen heeft getracht te verschaffen'.
Voor een bewezenverklaring van de onder 1 en 2A tenlastegelegde strafbare feiten is echter ook vereist dat verdachte de gedragingen heeft verricht met het oogmerk het betreffende terroristische misdrijf voor te bereiden of te bevorderen. Anders dan bij de strafbare voorbereiding van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht volstaat voorwaardelijk opzet op de voorbereiding of bevordering van een terroristisch misdrijf niet. De wetgever heeft met de strafbaarstelling van artikel 96 van het Wetboek van Strafrecht beoogd in uitzonderlijke situaties, namelijk bij de dreiging van een concrete aanslag tegen de staatsveiligheid, zeer vroeg in te kunnen grijpen. Enerzijds vallen feitelijke gedragingen snel onder het bereik van dit artikel (de lat: "trachten gelegenheid en middelen te verschaffen" ligt immers niet hoog), anderzijds wordt door de gehanteerde opzetvorm een strenge eis gesteld aan het bewijs. Het misdrijf dat wordt voorbereid of bevorderd zal in zoverre moeten vaststaan, dat kan worden bepaald of het een misdrijf betreft waarvan de voorbereiding en bevordering als bedoeld in artikel 96, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar is. Tijd, plaats en wijze van uitvoering zullen dus enigszins concreet moeten vaststaan. Indien sprake is van voorbereidingshandelingen die bij afwezigheid van bijzondere omstandigheden ook als dagelijkse, niet-criminele bezigheden kunnen worden beschouwd - zoals in de onderhavige zaak met betrekking tot een aantal van de ten laste gelegde handelingen het geval is - is strikte toetsing noodzakelijk.
Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak de ten laste gelegde feiten die verdachte zou hebben voorbereid - moord en doodslag - niet aan de bovengenoemde eis van concreetheid voldoen. Zoals hiervoor is overwogen, is wel vast komen te staan dat verdachte van plan was om zich op enig moment aan te sluiten bij de gewapende strijd in Syrië, maar alleen op grond daarvan kan niet bewezen worden verklaard dat hij moord en/of doodslag heeft voorbereid of bevorderd. In het dossier bevindt zich geen enkel bewijsmiddel dat verdachte bezig was met de voorbereiding van een concrete moord of doodslag.
Het hof zal verdachte daarom van deze feiten vrijspreken.’
47. Naar aanleiding van het door het openbaar ministerie ingestelde cassatieberoep casseerde Uw Raad deze vrijspraak evenwel, na een daartoe strekkende conclusie van A-G Vegter. Uw Raad verwees daarbij naar een passage uit de nota naar aanleiding van het nader verslag en een passage uit de tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel dat aan de Wet terroristische misdrijven ten grondslag lag (rov. 3.4):
‘De aan het woord zijnde leden informeerden vervolgens welke gedragingen moeten worden verstaan onder samenspanning. Zij vroegen om enkele voorbeelden.
Ten antwoord op deze vraag kan voorop worden gesteld dat de samenspanning zelf bestaat in de overeenkomst, en daarmee in wilsovereenstemming. Die wilsovereenstemming kan worden afgeleid uit gesprekken tussen de samenspanners, waarmee justitie – via getuigenverklaringen, tapverslagen of anderszins – op de hoogte komt. Gedacht kan ook worden aan schriftelijke stukken, maar dat ligt bij dit soort overeenkomsten minder voor de hand. Tenslotte is, als bij andere overeenkomsten, in beginsel denkbaar dat wilsovereenstemming uit een hand- of hoofdgebaar blijkt. Een dergelijke overeenkomst kan, en daarin zit een belangrijke beperking van de strafbaarheid, evenwel slechts tot strafbaarheid wegens samenspanning aanleiding geven als zij een concreet misdrijf betreft. De eisen, te stellen aan de concreetheid van het voorgenomen misdrijf, zijn daarbij vergelijkbaar met de eisen, te stellen aan de concreetheid van het misdrijf in de context van de strafbare voorbereidingshandelingen (artikel 46 Sr).’42
’Is wel reeds met de voorbereiding van het overeengekomen misdrijf begonnen, dan zal veelal ook artikel 46 Sr kunnen worden toegepast. Net zo min als bij artikel 46 Sr is bij de strafbaarstelling van samenspanning vereist dat het tijdstip waarop het overeengekomen misdrijf gepleegd zou dienen te worden, al is bepaald, dan wel de wijze van uitvoering. Wel dient in voldoende mate duidelijkheid te bestaan over de juridische kwalificatie van het voorgenomen misdrijf, teneinde vast te kunnen stellen of het overeengekomen misdrijf behoort tot de misdrijven waarvan samenspanning strafbaar is gesteld.’43
48. De daaropvolgende overwegingen van Uw Raad luidden als volgt:
‘3.5. Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat - anders dan het Hof tot uitgangspunt heeft genomen - het voldoende is om tot een bewezenverklaring van, kort gezegd, de in art. 96, tweede lid, Sr bedoelde voorbereiding of bevordering van de in art. 289a Sr omschreven misdrijven te komen, indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist. Die opvatting is juist. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat moet worden aangenomen dat hetgeen onder 3.4 is weergegeven omtrent de voor toepassing van art. 46 Sr vereiste mate van concretisering ook geldt voor art. 96, tweede lid, Sr. Vereist is derhalve slechts dat met voldoende bepaaldheid blijkt op welk in art. 289a Sr omschreven misdrijf de nader aan art. 96, tweede lid, Sr ontleende voorbereidings- of bevorderingshandelingen waren gericht (vgl. HR 17 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4200, NJ 2002/626 en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:179).
Het oordeel van het Hof dat voor toepassing van art. 96, tweede lid, Sr vereist is dat "tijd, plaats en wijze van uitvoering" van de door de verdachte voorbereide misdrijven zouden moeten vaststaan, is dus onjuist. Het middel slaagt.’
49. Inmiddels is, na terugwijzing, een veroordeling gevolgd. Tegen deze veroordeling is beroep in cassatie ingesteld. Recentelijk concludeerde A-G Bleichrodt tot verwerping van het beroep.44
50. De stellers van het middel leiden uit het arrest van Uw Raad af dat voor het criterium van de voldoende bepaaldheid dient te worden gekeken naar de jurisprudentie rondom art. 46 Sr. Zij bespreken daarbij het (door Uw Raad genoemde) HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:179, NJ 2014/107. In dat arrest was door het hof bewezen verklaard dat de verdachte ‘ter voorbereiding van het te plegen misdrijf van artikel 312 en/of 317 van het Wetboek van Strafrecht (diefstal met geweld en/of afpersing)’ opzettelijk een aantal voorwerpen (een vuurwapen, patronen, bivakmutsen, een paar handschoenen, een moker en ducktape) kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad. Uw Raad casseerde het bestreden arrest en overwoog daarbij:
‘2.3. Aangezien de bewezenverklaring onder 1, voor zover inhoudende dat de verdachte opzettelijk voorwerpen voorhanden heeft gehad die waren "bestemd tot het begaan" van het "misdrijf van artikel 312 en/of 317 van het Wetboek van Strafrecht (diefstal met geweld en/of afpersing)", niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsvoering, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet begrijpelijk is het kennelijke oordeel van het Hof dat uit die bewijsvoering met voldoende bepaaldheid blijkt welk "misdadig doel (...) de verdachte voor ogen stond". De door het Hof in dat verband in aanmerking genomen omstandigheden dat in de auto van de verdachte voorwerpen zijn aangetroffen die gebruikt kunnen worden bij het plegen van diefstal met geweld en/of afpersing en dat de verdachte met het voorhanden hebben van die voorwerpen bekend was, volstaan daartoe niet.’45
51. Het kenmerkende van die zaak was evenwel dat de bewezenverklaring praktisch gesproken alleen berustte op het aantreffen van de betreffende goederen in een auto waarin de verdachte als passagier op de achterbank zat. De verdachte had verklaard dat hij de personen die in de auto zaten niet echt bij naam kende en hen ook nog niet zo lang kende. En dat hij niet wist hoe al die spullen in zijn auto waren gekomen. De bewijsconstructie in de onderhavige zaak is heel anders. Er is, onder meer uit chatgesprekken, veel meer duidelijk geworden omtrent wat de verdachte voor ogen stond. Zoals eerder aangegeven heeft het hof uit die chatgesprekken en ander bewijsmateriaal kennelijk afgeleid en kunnen afleiden dat de verdachte zich bij Jabhat al-Nusra wilde aansluiten, teneinde deel te nemen aan de activiteiten van deze organisatie die de in de tenlastelegging beschreven misdrijven opleveren. Daarmee is veel meer duidelijk geworden over het misdadig doel dat de verdachte voor ogen stond.
52. Centraal staat, in de overwegingen van Uw Raad in HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:416, NJ 2018/72 m.nt. Kooijmans, dat het voldoende is om tot een bewezenverklaring van, kort gezegd, de in art. 96, tweede lid, Sr bedoelde voorbereiding of bevordering van de in art. 289a Sr omschreven misdrijven te komen, ‘indien het oogmerk van de verdachte op het begaan van die misdrijven is gericht, zonder dat een concretisering van het voor te bereiden of te bevorderen misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is vereist.’ Aan die eis voldoet de bewijsvoering van het hof, naar het mij voorkomt. De algemene bewijsoverwegingen van het hof en de passages waar in die overwegingen met voldoende precisie naar verwezen wordt maken voldoende duidelijk dat het begaan van de in de bewezenverklaring vermelde strafbare feiten in het als strijder voor Jabhat al-Nusra optreden ingebakken zit. In dit verband heeft het hof vastgesteld dat het bij de misdrijven die jihadistische strijdgroepen als Jabhat al-Nusra en IS plegen onder meer gaat om moord, doodslag, brandstichting en het teweegbrengen van ontploffingen met een terroristisch oogmerk. Dat wordt in het middel ook niet bestreden.
53. Ik wijs er daarbij nog op dat de minister in de nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel dat tot de Wet terroristische misdrijven heeft geleid slechts heeft aangegeven dat de eisen die bij art. 96 Sr gesteld dienen te worden aan de concretisering van het voorgenomen misdrijf ‘vergelijkbaar’ zijn met de eisen, te stellen aan de concreetheid van het misdrijf in de context van artikel 46 Sr. Zij hoeven dus niet volstrekt identiek te zijn. Zo kan er aanleiding zijn om verschil te maken op het punt van de mogelijkheden van een alternatieve bewezenverklaring. Bij de toepassing van art. 46 Sr hangt het strafmaximum af van het (voorbereide) misdrijf, bij de toepassing van art. 96 Sr is het strafmaximum altijd tien jaar gevangenisstraf.46 Bij art. 46 Sr is de eis van concreetheid voorts nauw verbonden met de eis van de ‘bestemdheid’ van het voorwerp (etc.) in verband met het misdrijf. Art. 96 Sr kent naast een met art. 46 Sr vergelijkbare delictsomschrijving ook andere, zo illustreert ook de onderhavige strafzaak.
54. Al met al meen ik dat het hof uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat het oogmerk van de verdachte was gericht op de in de bewezenverklaring genoemde misdrijven.
55. Uit de toelichting op het tweede middel leid ik af dat de stellers aan Uw Raad ook de vraag willen voorleggen of de bewezen verklaarde gedragingen de in art. 96, tweede lid, Sr omschreven vormen van voorbereiding opleveren. Gesteld wordt onder meer dat de handelingen van het tweede lid enkel strafbaar zijn als zij in verband staan met een concreet misdrijf en dat in de onderhavige zaak moet worden vastgesteld of het handelen van verdachte ‘is gericht op het plegen van brandstichting of ontploffing, dan wel moord of doodslag met een terroristisch oogmerk’.
56. De strafbare gedraging waar het bij de bewezenverklaring van feit 1 om draait, betreft ‘middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf zich of anderen trachten te verschaffen’. Uit de bewezenverklaring volgt dat het hof heeft geoordeeld dat dit verschaffen van middelen of inlichtingen in zes gedragingen heeft bestaan: 1. het zich (via chatberichten) laten informeren over het afreizen naar het strijdgebied in Syrië; 2. het zich (via chatberichten) laten informeren over een te volgen reisroute naar het strijdgebied; 3. het deelnemen aan Arabische lessen; 4. het informatie inwinnen en/of verkrijgen en/of verstrekken voor een reisuitrusting en praktische maatregelen die getroffen moeten worden voor het vertrek naar het strijdgebied in Syrië; 5. een of meer documenten of afbeeldingen voorhanden hebben met daarop aanwijzingen om zich aan te houden bij oorlogsvoering en aanwijzingen om zich aan te houden bij het voorbereiden van het vertrek naar het strijdgebied in Syrië en 6. zich uiten over zijn wens zich te begeven naar Syrië en/of zich aan te sluiten bij de gewapende strijd en/of de gewapende Jihad.
57. Het verband tussen deze gedragingen en de misdrijven waar de voorbereiding op is gericht, is niet bij elke gedraging even direct. Het deelnemen aan Arabische lessen, bijvoorbeeld, heeft een minder direct verband met brandstichting en moord en doodslag met een terroristisch oogmerk dan het verzamelen van informatie over het maken van bommen dan wel het volgen van schietlessen. De wetsgeschiedenis maakt evenwel duidelijk, zo bleek eerder, dat een heel direct verband ook niet wordt geëist. Dat art. 96, tweede lid, Sr, de vormen van strafbare voorbereiding specificeert, lijkt niet zozeer voortgekomen uit een behoefte haar te begrenzen als wel uit een behoefte haar te concretiseren. Uit de parlementaire behandeling van de Wet terroristische misdrijven kan worden afgeleid dat het er vooral om ging of van concrete voorbereiding sprake was. Ook de wijzigingen die het -verwante- art. 46 Sr onderging, wijzen niet in de richting van een restrictieve interpretatie. Dat de wetgever de financiering van terroristische misdrijven ook als een vorm van strafbare voorbereiding zag, maakt al duidelijk dat in de context van art. 46 Sr (ook) geen direct verband wordt geëist.
58. Mogelijk kan bij art. 96, tweede lid, Sr (net als bij art. 46 Sr) worden gewerkt met een benadering waarin het specifieke karakter van de voorbereidingsgedraging en het belang van de gedraging in verband met het misdrijf bepalen of van strafbare voorbereiding sprake is. In die benadering leveren de eerste vijf gedragingen naar het mij voorkomt zeker in samenhang bezien strafbare voorbereiding op. Al deze gedragingen hebben een specifiek karakter en zijn van belang voor het uiteindelijk kunnen begaan van het voorbereide misdrijf. Aarzelingen heb ik bij de zesde gedraging; het belang springt niet in het oog. Over de bewezenverklaring van dat onderdeel wordt echter niet specifiek geklaagd. En aard en ernst van het bewezenverklaarde worden niet aangetast als dit onderdeel weg zou vallen.
59. De strafbare gedraging waar het bij de bewezenverklaring van feit 2 om draait, betreft ‘een ander trachten te bewegen om bij het plegen van het misdrijf behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid of inlichtingen te verschaffen’. Uit de bewezenverklaring volgt dat het hof heeft geoordeeld dat dit in twee gedragingen heeft bestaan: 1. contacten onderhouden met [betrokkene 1] ten behoeve van de aansluiting van [betrokkene 3] bij IS; 2. met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] spreken over door [betrokkene 3] te volgen reisroutes naar het strijdgebied en/of het verschaffen van een persoonlijke garantstelling ten behoeve van de toelating tot het strijdgebied van laatstgenoemde. Naar het mij voorkomt volgt uit de bewezenverklaarde gedragingen dat het een ander trachten te bewegen zich heeft gericht op [betrokkene 1] en heeft dat zich gericht op het [betrokkene 3] gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf te verschaffen. Zeker de tweede bewezenverklaarde gedraging heeft een specifiek karakter en is van belang voor het door laatstgenoemde uiteindelijk kunnen begaan van het misdrijf. De eerste gedraging gaat (in belangrijke mate) in de tweede op.
60. Uit het voorgaande volgt dat het verband tussen de bewezenverklaarde gedragingen (op een enkele na) en de voorbereide misdrijven zodanig is dat de gedragingen voorbereiding in de zin van art. 96, tweede lid, Sr opleveren. ’s Hofs vaststellingen terzake getuigen niet van een onjuiste rechtsopvatting, zijn niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
61. Het tweede middel faalt.