Home

Parket bij de Hoge Raad, 04-07-2017, ECLI:NL:PHR:2017:1109, 16/00411

Parket bij de Hoge Raad, 04-07-2017, ECLI:NL:PHR:2017:1109, 16/00411

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
4 juli 2017
Datum publicatie
28 november 2017
ECLI
ECLI:NL:PHR:2017:1109
Formele relaties
Zaaknummer
16/00411

Inhoudsindicatie

Medeplegen diefstal met braak uit tandprothetische praktijk, art. 311 Sr. Betekenis procesopstelling verdachte in geval niet is vastgesteld dat diefstal door medeplegers is begaan. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2014:3474, ECLI:NL:HR:2015:718 en ECLI:NL:HR:2016:1316 m.b.t. gevallen waarin medeplegen niet bestaat in een gezamenlijke uitvoering en ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323 m.b.t. de rol van de procesopstelling van verdachte. Het voorgaande kan ook van belang zijn in een geval als het onderhavige waarin weliswaar m.b.t. de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat kort na de diefstal verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties m.b.t. het medeplegen door verdachte bestaan. Hof heeft o.m. vastgesteld dat is ingebroken bij een tandprothetische praktijk waarbij een laptop is weggenomen, dat zeer kort daarna de auto met daarin verdachte en drie anderen wordt gezien op korte afstand van die praktijk, dat de bestuurder van de auto heeft geprobeerd de achtervolgende verbalisanten af te schudden, dat vanuit de auto door een ander dan de bestuurder inbrekerswerktuigen uit het raam worden gegooid en dat in die auto de weggenomen laptop wordt aangetroffen. Voorts heeft het Hof klaarblijkelijk geoordeeld dat verdachte niet een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het voorhanden hebben van die laptop. Oordeel Hof dat verdachte en zijn mededaders zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de bewezenverklaarde inbraak is toereikend gemotiveerd.

Conclusie

Nr. 16/00411

Zitting: 4 juli 2017 (bij vervroeging)

Mr. P.C. Vegter

Conclusie inzake:

[verdachte]

  1. De verdachte is bij arrest van 20 oktober 2015 door het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van de duur van 2 (twee) weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren alsmede een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr en in het arrest nader omschreven.

  2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M.A. Muntjewerf, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

  3. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal door middel van braak.

  4. In het bestreden arrest is ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:

“hij op 17 maart 2015 te Weesp, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand gelegen aan de [a-straat] heeft weggenomen een laptop, toebehorende aan

[A], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.”

5. De aanvulling op het bestreden arrest houdt de volgende bewijsmiddelen in:

“1. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1], agent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083464-1, gedateerd 17 maart 2015, dossierpagina 4-6, voor zover inhoudende als aangifte van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:

Ik doe aangifte van een inbraak gepleegd bij het bedrijf [A], gelegen aan de [a-straat] te Weesp. Op 17 maart 2015, omstreeks 01.19 uur, kreeg ik een alarmmelding afkomstig van eerder genoemd bedrijf. Ik kwam omstreeks 01.45 uur bij het bedrijf aan. Ik zag dat de voordeur opengebroken was. De deur was opengewrikt. Het kozijn en de deur zat vol schade en het slot was verbogen. Ik constateerde dat mijn laptop weggenomen was. De laptop heeft het merk: Toshiba, type Satellite.

2. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk agent en hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083394-10, gedateerd 17 maart 2015, dossierpagina 80-83, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:

Wij kwamen op 17 maart 2015 omstreeks 01.15 uur bij de Gemeenschapspolderweg te Weesp. Wij zagen uit de Gemeenschapspolderweg een voertuig afslaan de Hogeweyselaan op. Dit voertuig betrof een Opel Corsa met kenteken [AA-00-BB]. Wij zagen dat er vier personen in het voertuig zaten.

Herhaaldelijk, bij alle afslagen op de snelweg, probeerde de bestuurder van het voertuig ons af te schudden. Hij deed voorkomen dat hij de afslag wou nemen, om vervolgens op het laatste moment toch niet de afslag te nemen.

Op de Maxisweg gooide de passagier die achter de bestuurder zat een voorwerp uit het raam. Wij zagen dat dit een zilverkleurig voorwerp betrof. Dit was op de Maxisweg ter hoogte van hectometerplaatje 10.5 op de A1. Kort hierop volgend zagen wij dat dezelfde persoon nogmaals voorwerpen uit het voertuig gooide. Wij zagen dat dit in de linker berm terecht kwam. Wij zagen dat een voorwerp leek op een zakje en het andere voorwerp zilverkleurig was.

Wij zagen dat de bestuurder het voertuig tot stilstand bracht. Wij hebben de personen naast het voertuig laten plaatsnemen. De verdachten gaven op te zijn:

- bestuurder: [betrokkene 2];

- passagier naast de bestuurder: [betrokkene 3];

- passagier achter de bestuurder achterbank: [betrokkene 4];

- passagier achterin achterbank: [verdachte].

Ik, verbalisant [verbalisant 2], hoorde dat het operationeel centrum een politie-eenheid de melding gaf om te gaan naar de [a-straat] te Weesp. Dit betreft een tandartspraktijk. Ik hoorde dat hierbij een laptop was weggenomen. Ik bedacht mij dat dit hemelsbreed 1 kilometer betrof van waar wij dit voertuig (het hof begrijpt: de Opel Corsa met kenteken [AA-00-BB]) zagen rijden op de Gemeenschapspolderweg te Weesp. Vervolgens keek ik in het voertuig. Aldaar zag ik een laptop liggen.

3. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5], respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083394-6, gedateerd 17 maart 2015, dossierpagina 15-16, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:

Op 17 maart 2015, omstreeks 01.45 uur, reden wij op de rijksweg A1, ter hoogte van de afslag Weesp. Wij hoorden dat het ging om een personenauto van het merk Opel, type Corsa, met het kenteken [AA-00-BB]. Wij zijn de Maxisweg opgereden. Toen wij achter het voertuig van de verdachte reden zag ik, verbalisant [verbalisant 5], ter hoogte van hectometer 10.5 welke aan de zijde van de rijksweg A1 stond, dat er aan de linkerzijde van de Opel Corsa iets naar buiten werd gegooid. Ik zag dat het een glimmend en langwerpig voorwerp was. Ik zag dat het voorwerp in de linker berm terechtkwam. Ik zag dat er nogmaals wat uit de linkerzijde van het voertuig werd gegooid. Ik zag dat ook dit voorwerp in de linkerberm terecht kwam. Ik ben langs de plaatsen gelopen waar ik zag dat er spullen uit de Opel Corsa werden gegooid. Ik zag dat er een zakje met torkx schroeven in de berm lag. Ik herkende dit als het voorwerp wat uit het voertuig werd gegooid. Ik ben vervolgens doorgelopen naar hectometerpaal 10.5 en zag in de berm een stuk gereedschap liggen welke ik herken als een stuk gereedschap waar je onder andere deksels mee kan openen. Ik zag dat dit stuk gereedschap het voorwerp was dat uit de Opel Corsa werd gegooid.

4. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 6], hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083464-65, gedateerd 21 mei 2015, dossierpagina 25, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:

In het proces-verbaalnummer PL0900-2015083394-6 zijn een aantal goederen omschreven. Ik verbalisant kreeg onder andere deze goederen onder ogen. Ik verbalisant zal per voorwerp uitleggen wat voor voorwerp het is en waarvoor deze gebruikt wordt.

Foto 01

Op deze foto zijn welgeteld elf (11) schroeven en een (1) plastic zakje te zien. Deze schroeven staan onder andere op internet omschreven als cilindertrekkerschroeven. Waar ze als zodanig voor gemaakt zijn en worden gebruikt.

5. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 7], brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083464-4, gedateerd 17 maart 2015, dossierpagina 7, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:

Op 17 maart 2015, omstreeks 1.20 uur, vond een inbraak plaats bij de [A], gevestigd in perceel [a-straat] te Weesp. Bij deze inbraak werd een Toshiba Satellite laptop weggenomen. Later in de nacht werden vier personen aangehouden. In de auto waarin zij zaten werd een Toshiba Satellite laptop aangetroffen. Door mij werd de onder de verdachten aangetroffen laptop getoond aan aangever [betrokkene 1]. Hij verklaarde mij: ‘De laptop die u mij toont is voor 100% de laptop die bij de inbraak in mijn praktijk is weggenomen.’

De bewijsmiddelen 1 tot en met 5 zijn als bijlage gevoegd bij het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 6], hoofdagent van politie, opgemaakt hoofdproces-verbaal, genummerd PL0900-2015160547 Z, en gesloten op 4 juni 2015.”

6. Het arrest bevat onder meer de volgende bewijsoverweging:

“De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van medeplegen van diefstal te komen.

Het hof is van oordeel dat dit verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Uit die bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af:

- In de nacht van 17 maart 2014 is ingebroken bij de [A], waarbij een laptop is weggenomen;

- Zeer korte tijd na deze inbraak wordt de auto waarin verdachte en zijn medeverdachten zijn aangetroffen, gezien op korte afstand (hemelsbreed 1 kilometer) van de [A];

- Wanneer verbalisanten deze auto volgen, wordt door de bestuurder van de auto geprobeerd de auto van de verbalisanten af te schudden;

- Vanuit de auto worden voor de verbalisanten zichtbaar - zoals later blijkt - inbrekerswerktuigen uit het raam gegooid;

- In de auto waarin verdachte en zijn medeverdachten zijn aangetroffen, wordt de bij de [A] weggenomen laptop aangetroffen.

Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten, het primair tenlastegelegde heeft gepleegd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat verdachte voor voornoemde, voor het bewijs van het tenlastegelegde redengevende feiten en omstandigheden ook geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven.”

7. Voor de beoordeling van het middel zijn de rechtsoverwegingen 2.3.1 en 2.3.2 uit het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1020 van belang. Deze overwegingen houden het volgende in1:

“2.3.1. In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.

De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan hieromtrent geen algemene regels geven, maar slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het formuleren van aandachtspunten alsook door het beslissen van concrete gevallen, waarbij de toetsing in cassatie overigens sterk wordt gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter, waaronder begrepen een eventuele op het medeplegen toegesneden nadere motivering.

Voorts kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323).

2.3.2. In een geval als het onderhavige kan met betrekking tot de toedracht van de poging tot diefstal wel worden vastgesteld dat deze door "verenigde personen" is begaan, maar kan niet direct worden vastgesteld door wie precies. Indien in een dergelijk geval de verdachte zelf kort na de poging tot diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323).”

8. De uit de bewijsmiddelen blijkende tijdsvolgorde van het alarm bij de inbraak en het moment dat de verbalisanten hun aandacht op de auto vestigden, kan niet juist zijn. De toelichting op het middel houdt daaromtrent niets in. Er kan (mede) daarom van een niet geheel nauwkeurige tijdswaarneming dan wel een verschrijving worden uitgegaan. Kennelijk en niet onbegrijpelijk is het hof ervan uitgegaan dat het tijdstip van de inbraak lag voor het moment dat de agenten hun aandacht op de auto vestigden en tevens dat het tijdsverloop tussen beide momenten zeer kort was.

9. Een verschil met het geval dat ter beoordeling was in het hierboven geciteerde arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2017 is dat de aanwezigheid van een of meer inzittenden van de auto op de plaats van het delict niet is geconstateerd en dus evenmin is vervat in een bewijsmiddel. Gelet echter op het zeer korte tijdsverloop, het verkeersgedrag, het weggooien van (al dan niet gebruikte) inbrekerswerktuigen door een medepassagier en het aantreffen van de kort tevoren ontvreemde laptop, is het niet onjuist of onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat (de) inzittenden van de auto bij de diefstal met braak waren betrokken. Dan geldt vervolgens – in de woorden van de Hoge Raad – dat sprake kan zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen. Het hof heeft dat in de slotsom van de hierboven onder 6 geciteerde bewijsoverweging tot uitdrukking gebracht en ik concludeer daarom dat de motivering van de bewezenverklaring van diefstal tezamen en in vereniging met anderen niet onjuist, ontoereikend of onbegrijpelijk is.

10. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende bewoordingen. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG