Home

Parket bij de Hoge Raad, 03-04-2015, ECLI:NL:PHR:2015:413, 15/00167

Parket bij de Hoge Raad, 03-04-2015, ECLI:NL:PHR:2015:413, 15/00167

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
3 april 2015
Datum publicatie
12 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:PHR:2015:413
Formele relaties
Zaaknummer
15/00167

Inhoudsindicatie

Procesrecht. Incidentele vordering tot voeging in cassatie (art. 217 Rv). Belang (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768, NJ 2015/206). Nadelige gevolgen van de uitkomst van de procedure waarin men zich voegt. Is mogelijke precedentwerking een voldoende belang?

Conclusie

15/00167

mr. G.R.B. van Peursem

3 april 2015

Conclusie in het incident tot voeging, inzake:

1. de rechtspersoon naar buitenlands recht Alstom,

2. de rechtspersoon naar buitenlands recht Alstom Grid S.A.S.,

3. de rechtspersoon naar buitenlands recht Cogelex, en

4. de rechtspersoon naar buitenlands recht Alstom Holdings

(hierna gezamenlijk: Alstom c.s.)

eisers in het incident

in de zaak van:

1. Tennet TSO B.V., en

2. Saranne B.V.

(hierna gezamenlijk: Tennet c.s.)

eiseressen tot cassatie

tegen

1. ABB B.V., en

2. de rechtspersoon naar buitenlands recht ABB Ltd.

(hierna gezamenlijk: ABB c.s.)

verweersters in cassatie

Aan de orde is de vraag of Alstom c.s. zich in deze cassatie-instantie mogen voegen aan de zijde van ABB c.s. Ik meen dat dat niet zou moeten worden toegestaan in dit geval.

1 Procesverloop

1.1

In het hoofdgeding tussen Tennet c.s. en ABB c.s. (‘Tennet/ABB’) hebben Tennet c.s. bij dagvaarding van 1 december 2014 cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 2 september 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:6766).

1.2

Alstom c.s. hebben bij incidentele conclusie van 6 februari 2015 gevorderd om zich in cassatie in het geding Tennet/ABB te mogen voegen aan de zijde van ABB c.s.

1.3

Tennet c.s. hebben op 20 februari 2015 geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring althans afwijzing van de incidentele vordering tot voeging, en tot veroordeling van Alstom c.s. in de kosten van het incident.

1.4

Op 20 februari 2015 zijn ABB c.s. (verweersters in cassatie) in deze cassatieprocedure verschenen en op 20 maart 2015 hebben zij in de hoofdzaak geconcludeerd tot verwerping van het principale cassatieberoep en hebben zij incidenteel cassatieberoep ingesteld. In de hoofdzaak staat de zaak nu voor antwoord in het incidentele cassatieberoep op 17 april 2015. In het incident hebben ABB c.s. op 6 maart 2015 geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot voeging. Op diezelfde datum is door Alstom c.s., Tennet c.s. en ABB c.s. arrest gevraagd in het incident.

2 Bespreking van de incidentele vordering tot voeging

2.1

Alstom c.s. vorderen om zich in het geding tussen Tennet c.s. en ABB c.s. te mogen voegen aan de zijde van ABB c.s. (voeging ex art. 217 Rv). Volgens Alstom c.s. hebben zij belang bij voeging omdat er een procedure aanhangig is tussen Tennet c.s. en Alstom c.s. (‘Tennet/Alstom’) die vergelijkbaar is met de hier in cassatie aan de orde zijnde zaak tussen Tennet c.s. en ABB c.s. (‘Tennet/ABB’). Alstom c.s. lichten hun vordering als volgt toe.

2.2

De Europese Commissie heeft bij beschikking van 24 januari 2007 beslist dat een aantal nader aangeduide ondernemingen inbreuk heeft gemaakt op art. 81 EG-Verdrag (thans art. 101 VWEU) en op art. 53 EER-Overeenkomst door gedurende bepaalde periodes deel te nemen in een complex van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de GGS-sector (‘GGS’ staat voor: gasgeïsoleerd schakelmateriaal). In de zaak Tennet/Alstom vorderen Tennet c.s. thans van Alstom c.s. vergoeding van het bedrag dat zij, als gevolg van kartelafspraken, teveel betaald zouden hebben voor een GGS-project te Meeden. In de hier in cassatie aanhangige procedure Tennet/ABB vorderen Tennet c.s. schadevergoeding in verband een ander GGS-project, dat is uitgevoerd door ABB c.s.

2.3

In de zaak Tennet/Alstom heeft Rechtbank Gelderland op 24 september 2014 een tussenvonnis gewezen waarin zij verwijst naar het in deze cassatieprocedure aan de orde zijnde arrest van Hof Arnhem-Leeuwarden in de zaak Tennet/ABB.1 De rechtbank heeft daarbij op een aantal punten de overwegingen van het eindarrest van het hof vrijwel letterlijk overgenomen (zie rov. 4.21 van het vonnis). Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat “op grond van de desbetreffende overwegingen van het Hof Arnhem-Leeuwarden in de zaak tussen TenneT c.s. en ABB c.s. aandacht [zal] moeten worden gegeven aan het doorberekeningsverweer van Alstom c.s.” (zie rov. 4.38 van het vonnis). Het onderhavige cassatieberoep stelt verschillende overwegingen van het hof over het doorberekeningsverweer aan de orde, aldus Alstom c.s.

2.4

Alstom c.s. stellen dat de uitkomst van de onderhavige cassatieprocedure bepalend kan zijn voor de uitkomst van de zaak Tennet/Alstom. Deze procedure zou daarmee gevolgen kunnen hebben voor de rechten of de rechtspositie van Alstom c.s. Volgens Alstom c.s. hebben zij er daarom belang bij om zich in deze procedure te voegen aan de zijde van ABB c.s.

2.5

In de conclusie van antwoord in het incident van 20 februari 2015 gingen Tennet c.s. er nog van uit dat het een verstekzaak betrof (ter rolle van die datum zijn ABB c.s. verschenen, reden waarom in de conclusie van antwoord in het incident door Tennet c.s. nog werd aangevoerd dat voeging aan de zijde van een niet verschenen partij niet mogelijk is. Nu ABB c.s. zich vervolgens hebben gesteld, is dat niet langer aan de orde en gaat het in het incident in wezen alleen om de vraag of voldoende belang bestaat voor Alstom c.s. om zich te mogen voegen in de hoofdzaak in cassatie. Ik meen dat dat niet zo is.

2.6

Ieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen (art. 217 Rv). Volgens de recente jurisprudentie van Uw Raad is voor het aannemen van een zodanig belang voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan de zijde van wie zij zich voegt. In Fiar c.s./Thuiskopie2 is over de mogelijkheid tot voeging dit overwogen:

“5.2 Het middel richt klachten tegen het oordeel dat FIAR c.s. voldoende belang hebben om zich aan de zijde van de Staat en SONT te voegen (rov. 2.4). Volgens het middel is het belang van FIAR c.s. beperkt tot de vrees dat een voor de Staat nadelige uitspraak tot gevolg zal hebben dat SONT verplicht zal zijn een thuiskopie-vergoeding vast te stellen voor hard disks waarvoor dat tot dusver niet gold. Het hof heeft miskend dat vrees alleen geen belang in de zin van art. 217 Rv is. Het hof heeft over het hoofd gezien dat niet de uitspraak in de hoofdzaak de gevreesde gevolgen heeft, maar de algemene maatregel van bestuur van 23 oktober 2012. Verder heeft het hof miskend dat het in de hoofdzaak slechts gaat om de rechtmatigheid van algemene maatregelen van bestuur uit het verleden. Voor zover het hof een en ander niet heeft miskend, is het bestreden oordeel volgens het middel onvoldoende gemotiveerd en onbegrijpelijk.

5.3

Eenieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen (art. 217 Rv). Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt (vgl. HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6692, NJ 2008/168; HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5241, NJ 2014/58).

5.4

In rov. 2.4 ligt besloten dat het hof in de beoordeling van het belang van FIAR c.s. bij voeging heeft betrokken dat in de hoofdzaak onder meer een oordeel wordt gevraagd over de rechtmatigheid van de algemene maatregelen van bestuur waarin bepaalde voorwerpen buiten de heffing zijn gebleven. Het bestreden oordeel komt erop neer dat een op dit punt voor de Staat en SONT ongunstige uitspraak nadelige gevolgen kan hebben voor FIAR c.s., omdat zij als (belangenbehartigers van) importeurs en fabrikanten van harddisk-apparatuur belang erbij hebben dat SONT zo veel mogelijk vrij is om te bepalen welke voorwerpen aan heffing onderworpen zijn. Aldus geeft het bestreden oordeel geen blijk van miskenning van de hiervoor in 5.3 vermelde maatstaven. […]”

In dit arrest wordt over de toewijsbaarheid van een vordering tot voeging in rov. 4.2.2 dit overwogen:

“4.2.2 Op de voet van art. 217 Rv kan ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen zich daarin te mogen voegen. Indien aan deze eis is voldaan en de incidentele vordering tot voeging volgens art. 218 Rv tijdig is ingesteld, is die vordering in beginsel toewijsbaar. Aan de toewijsbaarheid kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan. (…) Afwijzing van een incidentele vordering tot voeging wegens strijd met de goede procesorde is onder meer mogelijk indien toewijzing tot onredelijke vertraging van de hoofdzaak zou leiden (art. 20 Rv). (…)”

2.7

Alstom c.s. stellen niet dat hun rechtspositie rechtstreeks beïnvloed kan worden door de uitkomst van de procedure Tennet/ABB. De strekking van hun betoog is, naar ik begrijp, dat de uitkomst van deze procedure voor hen feitelijk nadelige gevolgen kan hebben, namelijk in het geval dat de rechter in de procedure Tennet/Alstom voor zijn oordeel aansluiting zoekt bij hetgeen geoordeeld is in de procedure Tennet/ABB. Met andere woorden: Alstom c.s. zouden belang hebben bij voeging omdat de uitspraak in de onderhavige procedure feitelijk zou kunnen fungeren als ‘precedent’.

2.8

Strikte toepassing van de uitgangspunten uit Fiar c.s./Thuiskopie brengt wellicht mee dat de vordering tot voeging toegewezen dient te worden. Praktisch beschouwd lijkt het immers inderdaad mogelijk dat de uitkomst van de procedure Tennet/ABB voor de rechter in de procedure Tennet/Alstom een oriëntatiepunt zal vormen en daarmee van invloed zal zijn op de uitkomst van de procedure Tennet/Alstom. Zo is het goed denkbaar dat in de zaak Tennet/ABB een rechtsregel wordt geformuleerd – bijvoorbeeld ten aanzien van het ‘doorberekeningsverweer’ – die zich vervolgens leent voor toepassing in de zaak Tennet/Alstom.

2.9

Ik meen dat een dergelijke vrees voor een nadelig ‘precedent’ geen afdoende grond is voor het toestaan van voeging.3 Dat gaat veel te ver, omdat dan in elke (cassatie)procedure een derde met een belang bij (het voorkomen van) precedentwerking voeging kan vorderen, die dan zou moeten worden toegewezen.. Naast het belang van de partij die zich wenst te voegen zijn er immers ook andere belangen die in aanmerking moeten worden genomen. Zo zal partijvoeging in de regel leiden tot vertraging en zullen de oorspronkelijke procespartijen door voeging meestal extra kosten moeten maken.4 Belangrijker lijkt mij dat de voegingsregeling aan een derde die niet rechtstreeks bij het geding betrokken is – een derde die misschien nog het best gekenschetst kan worden als een soort ‘amicus curiae’ – de mogelijkheid zou gaan bieden om, eventueel ook tegen de wil van (één van) de oorspronkelijke procespartijen in, als procespartij aan het geding deel te nemen. Een dergelijke ruime toelatingsregel is niet gewenst. Het zet de deur open voor een (vertragende) procestactiek, waarin partijen een bepaalde procedure tussen derden kunnen afwachten om naar gelang de rechtsontwikkeling op het betreffende terrein op het laatst denkbare moment, in cassatie, voeging te vorderen en dan vol op het orgel mee te gaan doen (in ons geval, zo moet niet uit het oog verloren worden, zijn volgens de beschikking van de Europese Commissie zowel ABB c.s. als Alston c.s. deelnemers aan het GGS-kartel, waarvan Tennet c.s. stellen schade te hebben ondervonden). Dat leidt hoe dan ook meestal tot onwenselijk te achten vertraging en is kostenverhogend voor de oorspronkelijke procespartijen. Mede omdat de oorspronkelijke procespartijen er een gerechtvaardigd belang bij kunnen hebben om het procesdebat te beperken tot de rechtstreeks betrokken partijen, ligt het voor de hand dat een dergelijke verruiming van de voegingsregeling pas kan plaatsvinden na wetswijziging. Zolang de wet op dit punt ongewijzigd is, zou de mogelijkheid tot voeging volgens mij alleen open moeten staan voor degene die een rechtstreeks belang heeft bij het (vgl. art. 217 Rv). Ik denk dat daarmee de kous af zou moeten zijn. Nu niet blijkt dat Alstom c.s. een dergelijk rechtstreeks belang hebben bij het geding Tennet/ABB (het gaat kort gezegd om verschillende GGS-projecten5), verdient hun incidentele vordering tot voeging volgens mij geen honorering.

2.10

Ik signaleer nog dat ABB c.s. subsidiair naar voren hebben gebracht dat de Hoge Raad bij afwijzing van de vordering tot voeging wellicht aanleiding ziet om Alstom c.s. in de gelegenheid te stellen om schriftelijke opmerkingen te maken. Het zou dan gaan om overeenkomstige toepassing van de discretionaire regel die art. 393 lid 2 Rv geeft voor de prejudiciële procedure. Dat lijkt mij buiten de orde en zou niet moeten worden gehonoreerd hier. Het is verdedigbaar dat belanghebbenden in bepaalde gevallen de mogelijkheid zouden moeten krijgen om hun zienswijze op de aan de orde zijnde rechtsvragen bij de Hoge Raad onder de aandacht te brengen. Nu zo’n inbreng van derden ook consequenties kan hebben voor de positie van procespartijen, vergt een dergelijke innovatie volgens mij minstgenomen een voorafgaande regeling in het procesreglement van de Hoge Raad, zo hier al geen wetswijziging voor nodig zou zijn. Bij gebreke van een dergelijke regeling bestaat er naar ik meen geen ruimte om die mogelijkheid te bieden, zeker niet wanneer daar niet alle procespartijen uitdrukkelijk mee instemmen, waarvan niet blijkt in ons geval. Zo’n mogelijkheid bieden lijkt mij in strijd komen met de goede procesorde.

2.11

Er is een duidelijk verschil tussen de voorliggende gewone civiele cassatie en cassatie in belang der wet, waarbij aan derden inmiddels de mogelijkheid kan worden gegeven om door tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad schriftelijke opmerkingen te maken. Cassatie in het belang der wet kan immers niet worden ingesteld indien voor partijen een gewoon rechtsmiddel openstaat, en brengt geen nadeel toe aan de rechten van partijen.6 Dat maakt dat de subsidiair bepleite ‘verdere doortrekking’ van de inspraakmogelijkheid uit de prejudiciële procedure via cassatie in belang der wet (als toegestaan door Uw Raad) naar ‘gewone’ civiele cassatieprocedures volgens mij helemaal niet voor de hand ligt. Ik acht dat ook niet wenselijk; alleen al niet, omdat slecht valt te voorzien wat dat voor diverse procedurele gevolgen kan hebben voor andere ‘gewone’ civiele cassatieprocedures. Een dergelijke doortrekking vergt een meer fundamentele discussie en bezinning, die niet door de poort van een voegingsincident naar binnen moet kunnen slippen.

2.12

Dit leidt mij tot de bevinding dat Alstom c.s. niet het benodigde rechtstreekse belang hebben bij hun vordering om zich in het geding Tennet/ABB te mogen voegen aan de zijde van ABB c.s. De incidentele vordering tot voeging moet daarom worden afgewezen.

3 Conclusie

Ik concludeer tot afwijzing van de incidentele vordering tot voeging.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

Advocaat-Generaal