Home

Parket bij de Hoge Raad, 28-11-2014, ECLI:NL:PHR:2014:2280, 14/01459

Parket bij de Hoge Raad, 28-11-2014, ECLI:NL:PHR:2014:2280, 14/01459

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
28 november 2014
Datum publicatie
13 februari 2015
ECLI
ECLI:NL:PHR:2014:2280
Formele relaties
Zaaknummer
14/01459

Inhoudsindicatie

Art. 81 lid 1 RO. Onrechtmatige daad. Verkeersongeval. Letselschade; psychische klachten. Arbeidsongeschiktheid. Causaliteit. Waardering deskundigenbewijs. Omvang schade.

Conclusie

14/01459

mr. J. Spier

Zitting 28 november 2014 (bij vervroeging)

Conclusie inzake

London Verzekering N.V.

(hierna: London)

tegen

[verweerder]

(hierna: [verweerder])

1 Feiten

1.1

In cassatie kan worden uitgegaan van de navolgende feiten.1

1.2

[verweerder] is op 18 september 1994 bij een verkeersongeval betrokken geweest. [verweerder] stond als bestuurder van zijn auto stil voor een rood stoplicht; achter hem stonden nog twee auto's te wachten. De verzekerde van Elvia Verzekeringen, rechtsvoorgangster van London, reed als vierde auto op de achterste van de rij wachtende auto's, waardoor ook (de auto van) [verweerder] van achteren werd aangereden. London heeft de aansprakelijkheid voor de aanrijding erkend en de schade aan de auto van [verweerder] in december 1994 aan hem vergoed.

1.3

[verweerder] zat samen met zijn vrouw in de auto. Op de achterbank zaten hun vier kinderen: [kind 1] ([geboortedatum]-1980), [kind 2] ([geboortedatum] 1981), die zeer slechthorend en motorisch licht beperkt is, zomede de tweeling [kind 3] en [kind 4] ([geboortedatum] 1985), van wie laatstgenoemde het syndroom van Down, een hartafwijking en longproblemen heeft; [kind 4] is tevens fysiek gehandicapt (buitenshuis rolstoel-gebonden).

1.4

Ten tijde van het ongeval werkte [verweerder] als productiemedewerker in de grafische industrie. Volgens [verweerder] is hij ten gevolge van door het ongeval ondervonden klachten niet in staat geweest zijn werkzaamheden naar behoren uit te voeren en is hij eind september 1994 volledig uitgevallen.

1.5

Ter beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de mogelijkheid om te re-integreren, is door het GAK op 20 juni 1995 een rapport uitgebracht. De conclusie van dit rapport luidt dat [verweerder] ongeschikt is voor zijn eigen werk als machinebediende en dat een re-integratie bij zijn eigen werkgever (enveloppenfabriek Keiren, waar [verweerder] vanaf 1988 werkzaam was) niet mogelijk is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt in dit rapport op 15-25 % gesteld.

1.6

In februari 1996 heeft [verweerder] London ervan op de hoogte gesteld dat hij letsel had opgelopen bij de aanrijding en daardoor arbeidsongeschikt was geraakt. London heeft daarop een schaderegelaar van schaderegelingsburo [A] ingeschakeld alsmede een arbeidsdeskundige van Terzet. In het rapport van Terzet van 30 september 1996 staat, voor zover van belang, dat [verweerder] door het ontbreken van voldoende opleiding en zijn gezinssituatie altijd genoegen heeft genomen met laaggeschoold werk. Voorts zijn er volgens dit rapport geen mogelijkheden tot herplaatsing bij de oude werkgever vanwege de beperkingen (hand- en vingervaardigheid) en zijn er weinig mogelijkheden in het werk als productiemedewerker. Met behulp van een beroepskeuze-onderzoek kan beoordeeld worden op welk niveau [verweerder] een omscholing zou kunnen volgen, waarbij gedacht wordt aan een opleiding auto-cad tekenen.

1.7

[verweerder] is (mede) op kosten van London omgeschoold tot “auto-cad tekenaar”. In september 1999 is [verweerder] in een parttime dienstverband als cad-tekenaar gestart bij Thovip, aanvankelijk voor 15 uur. Met ingang van oktober 2000 heeft [verweerder] zich deels ziek gemeld, omdat hij meende niet meer dan 12 uur te kunnen werken.

1.8

Bij brief van 18 februari 2000 deelde [A] mee dat London bereid is tot 1 september 2000 het verlies van arbeidsvermogen van [verweerder] te vergoeden omdat het alleszins mogelijk moet zijn dat [verweerder] in de tussentijd zijn werkzaamheden als “cadcamtekenaar” verder uitbreidt en tegen die tijd volwaardig functioneert. Vervolgens is door London aan [verweerder] in totaal f 60.000 (= € 27.226,81) voldaan. Dit voorschot diende tot vergoeding van het verlies aan arbeidsvermogen van 1 januari tot 1 september 2000 alsmede tot vergoeding van de door [verweerder] en zijn vrouw geleden immateriële schade (smartengeld).

1.9

Op 13 november 2002 is bij [verweerder] een psychische crisissituatie ontstaan, waarvoor opname niet mogelijk was vanwege een capaciteitsgebrek. [verweerder] heeft zich op 15 december 2002 weer beter gemeld en heeft nog tot 13 januari 2003 bij Thovip gewerkt. Met ingang van laatstgenoemde datum is [verweerder] weer ziek gemeld en is hij gestart met dagbehandelingen in het Vincent van Gogh Instituut te Venray voor 4 dagen per week.

1.10

Bij beslissing op bezwaar d.d. 7 maart 2002 is [verweerder] met terugwerkende kracht per 1 juli 2001 in het kader van de WAO voor 65-80% arbeidsongeschikt verklaard. Met ingang van 11 december 2002 is [verweerder] voor 80-100% arbeidsongeschikt verklaard.

1.11

Op verzoek van [verweerder] “in het kader van een voorlopig deskundigenbericht” heeft de Rechtbank (Roermond) bij beschikking van 24 november 2004 dr. E.M.H. van den Doel, neuroloog, tot deskundige benoemd; bij beschikking van 22 december 2004 is aan “deze” nog de aanvullende vraag gesteld of hij een onderzoek door een neuropsycholoog en/of psychiater noodzakelijk achtte.

1.12.1

Van den Doel heeft op 15 augustus 2005 een voorlopig deskundigenbericht uitgebracht. Daarin concludeert de deskundige, voor zover van belang, dat als diagnose kan worden gesteld dat bij [verweerder] sprake is van een post whiplash syndroom na cervicaal trauma en dat de nekklachten en de daaruit voortvloeiende problemen met het concentratievermogen zijn inziens als ongevalsgevolg zijn te beschouwen en dat hij geen reden heeft aan te nemen dat deze klachten op enig ander moment ook zouden zijn ontstaan als [verweerder] het ongeval niet was overkomen. De functiestoornis stelt de deskundige, uitgaande van de 5e editie van de AMA guide, op 5% van de gehele mens (de laagste categorie).

1.12.2

Voorts is [verweerder] volgens de deskundige op grond van de door hem ervaren pijnklachten licht beperkt in die werkzaamheden die een meer dan normale belasting van de halswervelkolom met zich brengen qua intensiviteit en duur, hetgeen de deskundige bij gebreke van structurele afwijkingen niet nader kan specificeren.2

1.12.3

In reactie op opmerkingen van - de raadsman van - [verweerder] schrijft de deskundige in zijn rapport:

“(...) ben ik van mening dat er bij betrokkene sprake is van een depressief toestandsbeeld, hiermee heb ik bij de vaststelling van het percentage functieverlies echter geen rekening gehouden. De 5% is verkregen door een combinatie van de richtlijnen van de Vereniging voor Neurologie en de AMA-richtlijnen. Hierin speelt de depressie geen rol. De 5% wordt juist verkregen door de klachten die betrokkene weergeeft van zijn rechterarm.”

1.12.4

In reactie op opmerkingen van - de raadsman c.q. medisch adviseur van - London stelt de deskundige:

“De ernstige klachten die betrokkene thans nog ervaart zijn door meerdere oorzaken bepaald. Ik heb hieruit die klachten gehaald die naar mijn mening kunnen worden toegeschreven op grond van de mij ter beschikking staande gegevens aan het ongeval in 1994. Dit is een moeilijke afweging gezien het feit dat betrokkene bijna 12 jaar na het ongeval wordt beoordeeld en dat specifieke gegevens over zijn gezondheidstoestand van voor het ongeval ontbreken. Dit alles afwegende ben ik tot mijn conclusie gekomen, waarbij ik de gegevens uit de behandelende sector in de periode na het ongeval zwaar heb laten meewegen.”

2 Procesverloop

2.1.1

Op 28 juni 2007 heeft [verweerder] London gedagvaard voor de Rechtbank Roermond. Hij heeft gevorderd dat London wordt veroordeeld tot betaling van € 241.735,55 ter zake de door hem ten gevolg van het ongeval geleden schade, met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding onder verstrekking van een belastinggarantie. Voorts vorderde [verweerder] betaling van € 23.991,43 ter zake van buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.3

2.1.2

Aan zijn vordering heeft [verweerder] ten grondslag gelegd dat hij door het ongeval schade heeft geleden, onder meer bestaande uit letselschade, een post whiplash syndroom, als gevolg waarvan hij onder meer - volledig, dan wel gedeeltelijk - arbeidsongeschikt is geraakt.4

2.2

London heeft betwist dat zij gehouden is meer te vergoeden dan hetgeen zij reeds aan [verweerder] heeft voldaan. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij [verweerder] na 1 september 2000 ontstane schade niet meer in causaal verband staat met het ongeval uit 1994.5 Het ongeval van 1994 heeft hooguit tot tijdelijke arbeidsongeschiktheid geleid. De volledige arbeidsongeschiktheid vanaf eind 2002 is niet te wijten aan dat ongeval. [verweerder] zou ook zonder ongeval, gegeven zijn thuissituatie, psychisch gedecompenseerd zijn en arbeidsongeschikt zijn geraakt, aldus London.6

2.3

In haar vonnis van 15 oktober 2008 heeft de Rechtbank de vorderingen afgewezen. De Rechtbank overwoog, in ’s Hofs weergave, dat het geschil van partijen zich met name toespitst op het antwoord op de vraag of er na 1 september 2000 nog sprake is van arbeidsongeschiktheid bij [verweerder] als gevolg van het ongeval. De Rechtbank oordeelde dat [verweerder] zijn stelling dat hij door het ongeval uiteindelijk blijvend arbeidsongeschikt is geworden, baseert op het door de deskundige Van den Doel vastgestelde percentage functionele stoornis van 5% van de gehele persoon alsmede op de omstandigheid dat [verweerder] in het kader van de WAO voor 80-100% arbeidsongeschikt is verklaard. Volgens de Rechtbank kunnen deze stellingen de vordering van [verweerder] niet dragen. Volledige arbeidsongeschiktheid op grond van de WAO is niet hetzelfde als de 5% functiestoornis van de gehele persoon. Voor zover [verweerder] heeft bedoeld te stellen dat in deze zaak moet worden uitgegaan van het door de UWV vastgestelde percentage arbeidsongeschiktheid overwoog de Rechtbank dat “deze regels” in een civiele zaak niet van toepassing zijn. In dit geschil moet worden uitgegaan van de 5% functiestoornis, maar door [verweerder] is niet gesteld hoe dat percentage een volledige arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft, terwijl zijn vordering tot schadevergoeding wel is gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid.7

2.4

[verweerder] is van genoemd vonnis bij het Hof ’s-Hertogenbosch in beroep gekomen. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en, voor zover hier van belang, tot het alsnog toewijzen van de vorderingen zoals geformuleerd bij inleidende dagvaarding.8 Londen heeft de aangevoerde grieven bestreden.9 Het geschil lag vervolgens in volle omvang ter beoordeling bij het Hof voor.10

2.5.1

In zijn eerste tussenarrest van 16 november 2010 stelt het Hof voorop dat het geschil zich ook in hoger beroep toespitst op de vraag of de schade ontstaan na 1 september 2000 aan het ongeval uit 1994 kan worden toegerekend (rov. 4.4.). Volgens het Hof rust de stelplicht en bewijslast ten aanzien van a) de schade en/of het letsel van [verweerder] en b) het causaal verband tussen de schade en/of het letsel van het ongeval op [verweerder] (rov. 4.5.). Het Hof neemt de conclusie van Van den Doel ten aanzien van de door hem geconstateerde fysieke klachten op neurologisch gebied - de nekklachten en de daarmee corresponderende problemen met het concentratievermogen - over, waarmee vaststaat dat deze klachten ongevalsgevolg zijn (rov. 4.8).

2.5.2

De conclusie dat een onderzoek door een neuropsycholoog en/of psychiater niet nodig is, heeft het Hof niet overgenomen. Volgens het Hof zijn de gestelde psychische klachten van [verweerder] mogelijk van belang bij de beoordeling van de vraag of [verweerder] ten gevolge van ongeval arbeidsongeschikt is geworden. Meer bijzonder overwoog het Hof in dit verband in rov. 4.9:

“Volgens vaste jurisprudentie geldt (…) dat als bij een onrechtmatige daad als de onderhavige - bestaande in het veroorzaken van letsel - het in de normale lijn der verwachtingen liggende herstel uitblijft als gevolg van de persoonlijkheidsstructuur van het slachtoffer of als gevolg van moeilijkheden in diens privéleven het - geheel dan wel gedeeltelijk - uitblijven van herstel niettemin als gevolg van de daad aan de dader moet worden toegerekend (HR 4 november 1988, NJ 1989, 751). Voor een - gehele dan wel gedeeltelijke - toerekening van deze omstandigheden aan het slachtoffer zelf is slechts plaats onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien het slachtoffer van zijn kant zich - mede in aanmerking genomen zijn persoonlijkheidsstructuur en privé-moeilijkheden - onvoldoende heeft ingespannen om een bijdrage te leveren aan het herstelproces. Dit betekent dat als deze klachten, althans de realiteit van de klachten, komen/komt vast te staan, moet worden beoordeeld of deze klachten op grond van het hiervoor vermelde uitgangspunt aan het ongeval kunnen worden toegerekend.”

2.5.3

Het Hof oordeelde verder dat [verweerder] door het overleggen van een rapport van psychiater P.W. Pasmans en een rapport van arbeidsdeskundige J.E.W.M. de Bonth zijn stellingen betreffende het bestaan van die klachten en het causaal verband tussen die klachten en het ongeval in ieder geval voldoende heeft onderbouwd (rov. 4.10). Omdat het om eenzijdig tot stand gekomen rapporten gaat, zijn daarmee de stellingen waarop [verweerder] zijn vordering baseert nog niet bewezen (rov. 4.11). Het Hof heeft vervolgens een comparitie van partijen gelast.

2.6

Op 22 februari 2011 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden; daarvan is proces-verbaal opgemaakt.

2.7.1

In zijn op 20 september 2011 gewezen tweede tussenarrest overwoog het Hof dat London met een door haar overgelegd rapport en commentaar van haar medische deskundige Van den Bosch d.d. 19 maart 2011 en 19 april 2011 haar bezwaren tegen het rapport van Pasmans nader heeft onderbouwd. Volgens het Hof staan de door [verweerder] gestelde psychische klachten en het causaal verband tussen die klachten en het ongeval in het licht van deze gemotiveerde betwisting nog niet vast (rov. 8.2). Met het oog op de vaststelling van die klachten en het causaal verband heeft het Hof de psychiater J.L.M. Schoutrop van Medisch Expertisecentrum Dekkerswald als deskundige benoemd. Voor zover hier van belang, heeft het Hof het volgende overwogen:

“8.3. Zoals in r.o. 4.4 van het arrest van 16 november 2010 overwogen, spitst het geschil in hoger beroep zich toe op de vraag of de schade van [verweerder] ontstaan na l september 2000 aan het ongeval kan worden toegerekend. Daarbij gaat het meer in het bijzonder om de psychische klachten van [verweerder] en diens arbeidsongeschiktheid van na 1 september 2000. Vaststaat dat [verweerder] met name vanwege psychische klachten (uiteindelijk) volledig arbeidsongeschikt is verklaard. London betwist dat die arbeidsongeschiktheid in causaal verband met het ongeval staat. Zij stelt dat [verweerder] ook zonder ongeval psychisch gedecompenseerd zou zijn en arbeidsongeschikt zou zijn geraakt. Het hof verwijst met betrekking tot de relevantie van de psychische klachten van [verweerder] naar hetgeen in r.o. 4.9 van het tussenarrest is overwogen en persisteert bij dat oordeel.

8.4.

Mochten de psychische klachten op grond van het deskundigenbericht komen vast te staan, dan dient vervolgens te worden beoordeeld of deze psychische klachten aan het ongeval kunnen worden toegerekend. Het hof overweegt in dat verband reeds nu dat in verband met de aard van de aansprakelijkheid (een in het verkeer gepleegde onrechtmatige daad) en de aard van de schade (letselschade) in dit geval een ruime toerekeningsmaatstaf moet worden gehanteerd. Niet vereist is dat de klachten een direct gevolg zijn van het ongeval. Dit betekent dat ook de problemen, die [verweerder] met het UVW heeft gehad in verband met het stopzetten van zijn uitkeringen en de daaruit voortvloeiende klachten, op grond van artikel 6:98 BW aan het ongeval moeten worden toegerekend. Indien daarbij sprake is van klachten die hun oorzaak vinden in de persoonlijkheid van [verweerder], maar die zonder het ongeval niet zouden zijn ontstaan, dan dient de schade die het gevolg is van deze klachten als gevolg van het ongeval aan de aansprakelijke partij te worden toegerekend. Dit is slechts anders ingeval van bijzondere omstandigheden. Het hof merkt voorts in aanvulling op r.o. 4.9 van het tussenarrest op dat de pre-existente klachten, persoonlijkheid en moeilijke privé-situatie van [verweerder] wel van belang zijn voor de beoordeling van de hypothetische situatie zoals die zonder ongeval zou zijn ontstaan. De arbeidsvermogensschade van [verweerder] moet immers worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen de situatie met ongeval en de hypothetische situatie zonder ongeval. Ten aanzien van die laatste situatie is van belang of [verweerder] ook zonder ongeval medische klachten en/of beperkingen zou hebben gehad, en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang die klachten zouden hebben geleid tot de arbeidsvermogensschade zoals gevorderd. Bij deze vergelijking komt het aan op de redelijke verwachting van de rechter omtrent toekomstige ontwikkelingen. Daarbij kan de inschatting van de deskundige omtrent de invloed van de pre-existente klachten, persoonlijkheid en moeilijke privé-situatie op die hypothetische situatie van belang zijn. In de IWMD-vraagstelling worden daarover uitdrukkelijke vragen gesteld aan de deskundige (zie vraag 2).”

2.7.2

De door de deskundige te beantwoorden vragen zijn te vinden in rov. 8.7.

2.8

De deskundige Schoutrop heeft op 2 juli 2012 zijn definitieve rapport uitgebracht. De inhoud van dat rapport is door het Hof in zijn derde tussenarrest d.d. 14 mei 2013 als volgt samengevat:

“12.1.1. In zijn rapport schrijft Schoutrop in de paragraaf ‘Werkwijze’ dat hij [verweerder] op 16 december 2011 anamnestisch en psychiatrisch heeft onderzocht. Schoutrop vermeldt dat hij heeft getracht informatie te verkrijgen over eerdere psychiatrische behandelingen van [verweerder] bij het Vincent van Gogh Instituut, dat dit ondanks verschillende pogingen niet is gelukt en dat is meegedeeld dat het dossier van [verweerder] is zoek geraakt. Schoutrop meldt dat hij het concept rapport in het kader van het blokkerings- en correctierecht naar [verweerder] heeft verzonden en dat de advocaat van [verweerder] heeft meegedeeld dat [verweerder] daarvan geen gebruik maakt. Vervolgens is het concept rapport naar beide partijen verzonden en zijn - de advocaten van - partijen in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. Naar het hof begrijpt, heeft de advocaat van London de deskundige laten weten geen opmerkingen te hebben, de advocaat van [verweerder] heeft bij brief van 11 juni 2012 een aantal vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. Deze brief is als bijlage I bij het rapport gevoegd tezamen met de reactie van de deskundige daarop. Aldus voldoet het rapport aan de eisen van artikel 198 Rv.

12.1.2.

Het rapport bevat vervolgens een paragraaf ‘Medisch dossier’ met een samenvatting van de deskundige van de relevante medische informatie, een paragraaf met de ‘Anamnese’, een paragraaf met een 'Somatische anamnese, een paragraaf met ‘Overwegingen en conclusies’, waarna het rapport afsluit met de beantwoording van de vraagstelling, waaronder ook het ‘Disclosure statement’.

12.1.3.

In de ‘Overwegingen en conclusies schrijft de deskundige, voor zover van belang, dat het ter beschikking staand medisch dossier fragmentarisch is en dat er vreemd genoeg nauwelijks informatie is over de behandeling bij GGZ instelling Vincent van Gogh, die (zeer waarschijnlijk) plaatsvond in de periode 2002-2005 (of misschien zelfs wel tot 2007). Ook over de heraanmelding daar in verband met psychische klachten in 2009 is er geen informatie, buiten de anamnese van betrokkene zelf. Schoutrop maakt melding van de recente psychiatrische rapportage van Pasmans en het commentaar van Van den Bosch daarop. Schoutrop relateert dat beide psychiaters het niet met elkaar eens zijn en tekent daarbij aan dat Van den Bosch in zijn commentaar tot uitspraken komt terwijl hij betrokkene niet heeft onderzocht, hetgeen onjuist is volgens Schoutrop.

12.1.4.

Schoutrop meldt dat er volgens de neurologische expertise van Van den Doel uit 2005 sprake is van een post whiplashsyndroom na cervicaal trauma, dat de nekklachten en daaruit voortvloeiende problemen met het concentratievermogen volgens Van den Doel ongevalsgevolg zijn en dat volgens laatstgenoemde de ernstige klachten die betrokkene ervaart door meer oorzaken worden bepaald, waarbij volgens Van den Doel sprake is van een depressief toestandsbeeld. Volgens Schoutrop kunnen de pijnklachten en bewegingsbeperkingen van de nek/schoudergordel worden verklaard vanuit de diagnose WAD en als er in die tijd sprake was van een depressie, hetgeen waarschijnlijk is op grond van de anamnese en de andere gegevens uit het dossier, dan lijkt hem dat een voor de hand liggende verklaring voor de geconstateerde concentratiestoornissen van betrokkene ten tijde van het onderzoek in 2005. Schoutrop acht het onwaarschijnlijk dat de door betrokkene na het ongeval aangegeven cognitieve klachten voortkomen uit cerebraal letsel ten gevolge van het ongeval aangezien er nooit is aangetoond dat bij het ongeval in 1994 sprake was van een schedel/hersenletsel. Als er sprake zou zijn geweest van de door betrokkene nu aangegeven cognitieve stoornissen ten gevolge van het ongeval, dan zouden deze zeer snel na het ongeval moeten zijn ontstaan, terwijl er in eerste instantie alleen is gesproken over pijn- en vermoeidheidsklachten. De in het verleden verrichte neuropsychologische onderzoeken vindt Schoutrop niet overtuigend, terwijl de klachten die betrokkene nu noemt anders zijn. De thans door [verweerder] aangegeven cognitieve klachten heeft hij tijdens hun ontmoeting niet kunnen objectiveren: Schoutrop heeft geen symptomen kunnen vaststellen die wijzen op cognitieve problematiek.

12.1.5.

Wat zijn eigen expertise betreft, concludeert Schoutrop dat hij na anamnese en onderzoek geen diagnose op zijn vakgebied heeft kunnen stellen en dat er bij zijn onderzoek geen overtuigende argumenten zijn gevonden die wijzen op een As I stoornis, met name waren er geen symptomen of klachten die wezen op een depressieve stoornis of een angststoornis. Differentiaal diagnostisch moet er ook worden gedacht aan een somatoforme stoornis, maar daarvoor vindt de deskundige tijdens psychiatrisch onderzoek onvoldoende argumenten. De klachten van [verweerder] zijn voor het grootste deel verklaarbaar vanuit de vastgestelde WAD en de wijze waarop [verweerder] daarmee omgaat, aldus Schoutrop. Het is duidelijk dat [verweerder] klachten heeft en op grond van zijn klachten en de wijze waarop hij daarmee omgaat beperkingen in zijn leven ervaart, welke klachten naar de mening van de deskundige voor een (groot) deel passen binnen de diagnose WAD. Er is sprake van een neiging tot somatisatie en regressie, er is ook sprake van attributie: toeschrijven van nieuw optredende klachten aan het ongeval.

Volgens Schoutrop is er geen sprake van een persoonlijkheidsstoornis in de zin van de DSM-IV. Voor het ongeval heeft [verweerder] sociaal en maatschappelijk goed gefunctioneerd. De wijze waarop hij omgaat met zijn lichamelijke problemen (de WAD), in combinatie met de druk in de gezinssituatie, leidde ertoe dat hij gebruik maakt van een aantal passieve copingmechanismen zoals vermijding, somatisatie, regressie. In feite functioneert hij binnen de context van zijn gezin redelijk en kan hij de zorg en de verantwoordelijkheid van de gebeurtenissen daarbinnen redelijk aan. Er is dus wel een aantal karakteristieke persoonlijkheidskenmerken die het huidige functioneren in de hand werken, maar er zijn onvoldoende gronden om te spreken van een persoonlijkheidsstoornis.

Dit sluit niet uit dat er in het verleden wel sprake is geweest van psychiatrische problematiek, aldus Schoutrop. De eerste jaren na het ongeval is daarvan geen sprake geweest; de eerste aanwijzingen dat er psychische problematiek was, zijn te vinden in de aantekeningen van de huisarts uit 2000 en andere stukken in het dossier bevestigen dit, terwijl [verweerder] zelf ook aangeeft dat pas in die periode de psychische klachten zijn ontstaan. Schoutrop acht het waarschijnlijk dat er in het verleden sprake is geweest van een depressieve stoornis, geluxeerd door de problemen van [verweerder] van dat moment. Het ontstaan van de psychische klachten had zeer waarschijnlijk te maken met de overbelaste thuissituatie, naast de financiële problemen die waren ontstaan door het stoppen van de uitkering door het GAK en de weigering van de verzekeraar om door te gaan met het verlenen van voorschotten, aldus Schoutrop.

Aan het slot van deze paragraaf vermeldt Schoutrop dat het onderzoek betrouwbaar is verlopen, dat het verhaal van [verweerder] overeenstemt met de gegevens uit het dossier, dat hij [verweerder] niet heeft kunnen betrappen op tegenstrijdigheden of onwaarheden. [verweerder] is oprecht overtuigd van zijn verhaal en om die reden acht Schoutrop een nagebootste stoornis of simulatie onwaarschijnlijk.

12.1.6.

Bij de beantwoording van de vraagstelling verwijst Schoutrop veelal naar de daaraan voorafgaande paragraven van zijn rapport. Hierna worden de hiervoor nog niet besproken antwoorden weergegeven, waarbij de vragen tussen haakjes en cursief worden vermeld.

De situatie met ongeval

(g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval?)

Antwoord:

Omdat ik geen diagnose op mijn vakgebied heb kunnen stellen, kan ik geen beperkingen ten gevolge van een stoornis op mijn vakgebied vaststellen.

(i. Acht u de huidige toestand van onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?)

Antwoord:

Mijn inziens is sprake van een eindtoestand. Betrokkene heeft zich geïdentificeerd met zijn rol als whiplash slachtoffer en heeft zijn leven er naar ingericht.

(j. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?)

Antwoord:

lk verwacht geen verbetering of verslechtering van de door betrokkene ervaren klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen.

De situatie zonder ongeval

(a. Bestonden voor het ongeval bij onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die onderzochte thans nog steeds heeft?)

Antwoord :

Voor het ongeval in 1994 had betrokkene geen klachten en afwijkingen op mijn vakgebied.

(c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval onderzochte niet was overkomen?)

Antwoord:

Zoals eerder beschreven heeft betrokkene een klachtenpatroon ontwikkeld dat past bij de gestelde diagnose WAD. Deze stoornis dient te worden beschouwd als een gevolg van een ongeval in 1994 (zie de rapportage van neuroloog Van den Doel).

12.1.7.

Zoals hiervoor vermeld, is aan het rapport een bijlage gehecht, met de reactie van Schoutrop op de door de medisch adviseur van [verweerder] gestelde vragen. Op de vraag van de medisch adviseur of hij kan aangeven of het ongeval weggedacht al dan niet de kans bestond dat [verweerder] ook psychiatrische decompensatie verschijnselen zou hebben vertoond, antwoordt Schoutrop als volgt:

“Ik ben bij mijn onderzoek tot de conclusie gekomen dat er op het moment dat ik betrokkene onderzocht geen sprake was van een psychiatrische stoornis. Er is in het verleden rond 2000 wel sprake geweest van problematiek op mijn vakgebied. Zoals ik in mijn rapport aangeef, acht ik het waarschijnlijk dat deze problematiek is geluxeerd door de problemen die betrokkene op dat moment in zijn leven tegenkwam. Deze problemen waren een uitvloeisel van het ongeval, dat geruime tijd daarvoor (1994) heeft plaatsgevonden. Het is dus duidelijk dat de psychiatrische problemen geen direct gevolg zijn van het ongeval. Hoogstens kan worden betoogd dat er een relatie is tussen de klachten en het ongeval: een laat, indirect gevolg. Zonder ongeval zou het leven van betrokkene waarschijnlijk anders zijn verlopen. De vraag of betrokkene ooit klachten op mijn vakgebied zou hebben gekregen als het ongeval niet had plaatsgevonden, is mijn inziens zeer speculatief en nauwelijks te beantwoorden.”

2.9.1

In zijn tussenarrest van 14 mei 2013 vermeldt het Hof de reacties van partijen op de bevindingen van Schoutrop (rov. 12.2 en 12.3). Vervolgens oordeelt het Hof:

“12.4.1. Het hof is van oordeel dat het rapport van Schoutrop duidelijk en consistent is. Het hof neemt - in beginsel - zijn bevindingen en conclusies over en maakt die tot de zijne. London heeft opgemerkt dat de beantwoording door Schoutrop van de vraag van (de medisch adviseur van) [verweerder] zoals neergelegd in bijlage I bij het rapport buiten beschouwing moet worden gelaten, omdat de a dvocaat van [verweerder] geen kopie van zijn brief aan London had verzonden. Het hof volgt London daarin niet. Zoals voorgeschreven heeft Schoutrop beide partijen in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en daar is de genoemde brief een uitvloeisel van. London heeft de gelegenheid gehad voor een reactie daarop in de memorie na deskundigenbericht. Voor zover nodig wordt hierna op de verdere bezwaren van London ingegaan.

12.4.2.

Aan de hand van dit deskundigenonderzoek moet worden beoordeeld of de schade die bij [verweerder] is ontstaan na 1 september 2000 aan het ongeval kan worden toegerekend, meer in het bijzonder of de bij [verweerder] ontstane psychische klachten aan het ongeval uit 1994 kunnen worden toegerekend. Het hof verwijst naar en persisteert bij zijn oordeel in rechtsoverwegingen 8.2 t/m 8.4 van het tussenarrest van 20 september 2011.

12.4.3.

Uit het rapport van Schoutrop blijkt dat [verweerder] op het moment van onderzoek niet leed aan een psychiatrische stoornis. Ten aanzien van de eerdere psychiatrische klachten schrijft Schoutrop dat het moeilijk is voor de belangrijke periode 2000-2005 een duidelijk beeld te vormen, omdat het medisch dossier op dit punt onvolledig is en er nauwelijks informatie is over de behandeling van [verweerder] bij het Vincent van Gogh Instituut. De informatie die er is, is gebaseerd op het verhaal van [verweerder] zelf, aldus Schoutrop. Het hof wil desondanks met Schoutrop aannemen dat er in het verleden bij [verweerder] sprake is geweest van psychiatrische problematiek en dat er waarschijnlijk sprake is geweest van een depressieve stoornis. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat volgens Schoutrop de informatie die door [verweerder] tijdens het onderzoek is gegeven consistent is met de informatie uit het medisch dossier, voor zover aanwezig, en dat Schoutrop geen onwaarheden of onjuistheden heeft gesignaleerd. Voorts blijkt uit de stukken van het GAK/UWV dat [verweerder] mede vanwege psychische problemen arbeidsongeschikt is verklaard. Over de oorzaak en de ernst van de klachten en de duur en wijze van behandeling van deze problemen is echter niets komen vast te staan nu het complete dossier van [verweerder] bij het Vincent van Gogh Instituut zoek blijkt te zijn geraakt. Dit gebrek aan informatie komt voor rekening en risico van [verweerder].

12.4.4.

De vraag is of de psychiatrische klachten van [verweerder], die zich hebben voorgedaan in de periode 2000-2005, aan het ongeval kunnen worden toegerekend. Het hof volgt London niet in haar standpunt dat de crisissituatie eind 2002 niets met het stopzetten van de uitkering van doen heeft. London merkt weliswaar terecht op, dat aan [verweerder] in maart 2002 door het UWV met terugwerkende kracht alsnog een uitkering is toegekend, maar dat neemt niet weg dat door de problemen met de uitkeringsinstantie zich gedurende een groot aantal maanden ernstige financiële problemen binnen het gezin van [verweerder] hebben voorgedaan, nu immers ook London in die periode geen voorschotten heeft betaald. Daarbij komt dat er reeds in 2000 klachten op psychisch gebied bij [verweerder] zijn ontstaan, zodat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zijn spankracht in die periode reeds was afgenomen. Het ligt derhalve voor de hand, anders dan London betoogt, dat moeilijkheden van financiële aard, die het gevolg zijn van het ongeval, en de frustratie die deze bij [verweerder] teweeg brachten, later tot psychische problemen bij [verweerder] hebben geleid.

12.4.5.

Door het ontbreken van medische informatie van de behandelend sector over de achtergrond c.q. oorzaken van de psychiatrische problematiek van [verweerder] in de periode 2000-2005 wordt de beantwoording van de vraag of de klachten van [verweerder] aan het ongeval moeten worden toegeschreven sterk bemoeilijkt. Schoutrop concludeert in zijn rapport dat het ontstaan van de psychische klachten zeer waarschijnlijk te maken had met de overbelaste thuissituatie, naast de financiële problemen die waren ontstaan door het stoppen van de uitkering door het GAK en de weigering van London om door te gaan met het verlenen van voorschotten. Bij gebreke van medische informatie van de behandelend sector lijkt deze conclusie vooral te zijn gebaseerd op de anamnese van [verweerder]. Het hof merkt op dat een en ander ook is vermeld in de anamnese die is opgenomen in het medisch onderzoeksverslag van het UWV van 18 maart 2003.

12.4.6.

Het hof betrekt in zijn oordeel ook de reactie van Schoutrop op de vraag van de medisch adviseur van [verweerder], weergegeven hiervoor onder 12.1.7. Uit het antwoord van Schoutrop begrijpt het hof dat deze van oordeel is dat de psychiatrische problemen niet rechtstreeks uit het ongeval zijn voortgevloeid, maar wel een indirect gevolg daarvan zijn.

12.5.1.

Het hof stelt voorop dat uit het rapport van Schoutrop blijkt dat [verweerder] vóór het ongeval geen klachten of afwijkingen had op psychiatrisch gebied. Ook zijn er geen aanwijzingen dat hij vóór het ongeval kampte met psychische problemen. Weliswaar heeft London aangevoerd dat [verweerder] in 1984 en 1986 last had van buikklachten en in 1992 last had van hoesten en moeheid en dat het een feit van algemene bekendheid is dat genoemde klachten heel gemakkelijk psychosomatisch kunnen worden geduid, maar het hof volgt London daarin niet, omdat die stellingen veel te vaag en niet gefundeerd zijn. Evenmin is gebleken van bijzondere gebeurtenissen in het leven van [verweerder] - afgezien van het ongeval - welke psychische problemen bij hem teweeg gebracht kunnen hebben. Weliswaar is sprake van een uitzonderlijke gezinssituatie, maar er zijn geen concrete aanwijzingen voor de veronderstelling dat die enkele omstandigheid tot uitval van [verweerder] zou hebben geleid. Integendeel, Schoutrop wijst er juist op dat [verweerder] in de context van zijn gezin redelijk functioneert en de zorg en verantwoordelijkheid van de gebeurtenissen daarbinnen redelijk aankan (zie 12.1.5). London heeft wel het overlijden van [verweerders] vader of schoonvader en een ongeval van een zoon genoemd, maar [verweerder] heeft weersproken dat die gebeurtenissen de hier bedoelde invloed hebben gehad en London heeft een en ander noch in tijd noch wat betreft de impact ervan geconcretiseerd. Wat de depressie heeft veroorzaakt is thans niet met zekerheid vast te stellen. Volgens Schoutrop is de vraag of [verweerder] ooit psychiatrische klachten zou hebben ontwikkeld als het ongeval niet had plaatsgevonden zeer speculatief en nauwelijks te beantwoorden. Uit het rapport blijkt voorts dat [verweerder] een aantal persoonlijkheidskenmerken heeft die meebrengen dat hij gebruik maakt van copingmechanismen als vermijding, somatisatie en regressie. Het hof komt op grond van een en ander tot de conclusie dat diverse omstandigheden bij het ontstaan van de depressieve klachten een rol moeten hebben gespeeld, en dat een onderdeel daarvan het ongeval en de nasleep daarvan vormt. Nu hier sprake is geweest van overtreding van een verkeersnorm door de verzekerde van London, waarbij een ruime toerekening van schadelijke gevolgen aan de normschending plaatsvindt, is het hof van oordeel dat een rechtens relevant verband bestaat tussen de psychiatrische problematiek van [verweerder] en het ongeval. Uitgangspunt is immers dat de gevolgen van een persoonlijke predispositie van het slachtoffer, zoals een wijze van omgang met klachten, beperkingen en tegenslagen, als gevolg van de onrechtmatige daad aan de dader moeten worden toegerekend, ook al zijn die gevolgen door de predispositie ernstiger en langer van duur dan in de normale lijn der verwachtingen ligt (HR 8 februari 1985, NJ 1985, 137). Het hof verwijst voorts naar hetgeen het daarover heeft overwogen in het tussenarrest van 16 november 2010, rechtsoverweging 4.9.

12.5.2.

Uit het rapport van Schoutrop blijkt dat [verweerder] is hersteld van de depressie en dat van psychiatrische klachten thans geen sprake meer is. Toch heeft [verweerder] na dat herstel geen betaalde arbeid meer verricht. [verweerder] ontvangt sinds eind 2002 een uitkering op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%. Aan de arbeidsongeschiktheid liggen nekklachten, concentratiestoornissen en psychische problematiek ten grondslag. London betwist dat sprake is van beperkingen van [verweerder] die tot volledige arbeidsongeschiktheid zouden kunnen leiden en dat er (nog steeds) oorzakelijk verband bestaat tussen de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] en het ongeval.

12.5.3.

Ondanks de betwisting van London gaat het hof er op grond van de UWV rapporten van uit dat [verweerder] feitelijk volledig arbeidsongeschikt is. Onderzocht moet echter worden of sprake is van causaal verband met het ongeval. Van den Doel spreekt in zijn rapport van door [verweerder] ervaren ernstige klachten, welke volgens hem door meerdere oorzaken zijn bepaald. Het enkele feit dat het hof in het tussenarrest van 16 november 2010 heeft geoordeeld dat de rapporten van Pasmans en De Bonth onvoldoende bewijs opleveren voor de stellingen van [verweerder] omdat het partijrapporten zijn, betekent niet dat aan die rapporten geen enkele bewijs kan worden ontleend. Het hof leest in het rapport van Pasmans dat deze een zeer beperkte psychische draagkracht van [verweerder] heeft vastgesteld. Hij ervaart druk, ongewone dingen al snel als een belasting en de ervaring van zijn periode van depressiviteit en overspannenheid heeft ertoe geleid dat hij nu zeer waakzaam is en oppast voor overbelasting. Ook De Bonth heeft van [verweerder] gehoord dat hij angstig is voor overbelasting. [verweerder] legde dat uit met de verklaring dat hij dit eens heeft meegemaakt en nooit meer wenst mee te maken. Hij vertelde dat hij nerveus wordt als er druk op hem wordt gelegd. Hij wil voorkomen dat hij uit zijn fragiel evenwicht raakt. Het hof hecht waarde aan deze onderdelen van de rapporten van Pasmans en De Bonth, die zijn gebaseerd op hun gesprekken met [verweerder], en trekt uit hetgeen hiervoor is opgesomd de conclusie dat de psychische belastbaarheid van [verweerder] sterk is afgenomen als gevolg van de periode van depressiviteit, in samenhang met zijn aard en aanleg. Hetgeen het hof heeft overwogen over de relatie tussen het ongeval en de depressieve klachten strekt zich ook uit tot dit later ingetreden gevolg. Het hof verwijst kortheidshalve naar rechtsoverweging 12.5.1. Het hof is van oordeel dat de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] dient te worden toegerekend aan de veroorzaker van het ongeval.

12.5.4.

Voor zover London zich erop beroept dat [verweerder] heeft gehandeld in strijd met zijn schadebeperkingsplicht verwerpt het hof die stelling. [verweerder] heeft zich immers onder psychiatrische behandeling gesteld, met het resultaat dat hij van zijn depressie is genezen. Niet is gesteld of gebleken dat hij meer had kunnen doen om zijn herstel te bevorderen.

12.6.

Bij de begroting van de door [verweerder] geleden schade dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de situatie met ongeval en de hypothetische situatie zonder ongeval. Het hof dient te beoordelen of de persoonlijkheidsstructuur van [verweerder] in combinatie met zijn gezinssituatie ertoe zou hebben geleid dat hij ook zonder ongeval arbeidsongeschikt zou zijn geworden. Vereist is daarvoor dat de psychische predispositie van [verweerder], zelfstandig, dat wil zeggen zonder ongeval, tot inkomstenderving zou hebben geleid. Het hof is van oordeel dat de omschreven situatie van [verweerder] is te beschouwen als een predispositie die tot gevolg heeft dat de gevolgen van het ongeval voor hem ernstiger zijn dan normaal, maar dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat [verweerder] ook zou zijn uitgevallen voor zijn werk als het ongeval hem niet was overkomen. London heeft daartoe onvoldoende gesteld en in de in het geding zijnde rapporten is daarvoor geen steun te vinden.”

2.9.2

Omdat het debat zich in hoger beroep tot dan toe had beperkt tot de aansprakelijkheidsvraag heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen om partijen de gelegenheid te bieden hun in eerste aanleg ingenomen standpunten over de omvang van de schade aan te passen en te onderbouwen met schriftelijke bescheiden (rov. 12.7).

2.10.1

In zijn tussenarrest van 19 november 2013 heeft het Hof een verzoek van London tot openstelling van tussentijds cassatieberoep afgewezen op de grond dat de cassatietermijn reeds was verstreken zonder dat cassatieberoep was ingesteld (rov. 15.3.1 en 15.4). Met betrekking tot een door [verweerder] gestelde post fiscale schade wordt overwogen:

“Ad h) fiscale schade

15.15.1

[verweerder] heeft deze post geschat op een bedrag van € 1.000,00 per jaar. Uitgegaan is van een periode van 15 jaar van een gemiddeld kapitaal van € 70.000,00, waarover 1,2% rente verschuldigd is.

15.15.2.

London heeft gesteld dat [verweerder] dit onderdeel van de vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens haar zijn er verschillende methoden om de uitkering onbelast te laten.

15.15.3.

Het hof overweegt het volgende. London heeft haar stelling dat de door [verweerder] gestelde schade kan worden voorkomen voorshands onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat ervan uit dat het bedrag dat zal worden uitgekeerd voor toekomstige schade in box 3 voor [verweerder] zal worden belast. De te betalen belasting zal door een actuaris op de gebruikelijke wijze kunnen worden berekend, waarbij rekening zal worden gehouden met de van toepassing zijnde vrijstellingen. Het aldus te berekenen bedrag is toewijsbaar, voor zover dat het gevorderde bedrag van € 10.000,00 niet te boven gaat.”

2.10.2

Met het oog op andere door [verweerder] gestelde schadeposten overweegt het Hof dat nog stukken moeten worden overgelegd en inlichtingen moeten worden verschaft en dat mogelijk nog deskundigen moeten worden benoemd. Het Hof zag aanleiding om opnieuw een comparitie te gelasten om met partijen het verdere verloop van de procedure te bespreken en een minnelijke regeling te beproeven (rov. 15.17).

2.11

Op 11 februari 2013 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.

2.12

Bij brief van 12 februari 2014 heeft London het Hof verzocht de uitspraak van 19 november 2013 alsnog vatbaar te maken voor tussentijdse cassatie. In zijn arrest van 4 maart 2014 heeft het Hof dit verzoek ingewilligd.

2.13

London heeft tijdig cassatieberoep ingesteld van ’s Hofs arresten van 16 november 201011, 20 september 2011, 14 mei 2013 en 19 november 2013. [verweerder] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, althans verwerping van het cassatieberoep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten. [verweerder] heeft vervolgens een “nota van dupliek” genomen.

3 Inleidende opmerkingen

3.1

Het gaat in deze zaak om de afwikkeling van een schadegebeurtenis die meer dan 20 jaar geleden heeft plaatsgevonden. De procedure loopt thans ruim zeven jaar.

3.2

London heeft zich geroepen gevoeld om een reeks niet erg nuttige (want m.i. op voorhand kansloze) verweren te voeren.12 Het Hof heeft deze telkens van tafel geveegd. In ’s Hofs arrest en ook in het bericht van de door het Hof als deskundige benoemde psychiater ligt besloten dat een deel van de psychische klachten en problemen moet worden geschreven op het conto van London. Ik memoreer in dat verband het bescheiden voorschot dat zij heeft verstrekt;13 de al vermelde vele nutteloze verweren roepen bij een slachtoffer en al helemaal een kwetsbaar slachtoffer als [verweerder]14 allicht en voorzienbaar een gevoel van machteloosheid en hulpeloosheid wakker.

3.3

Het Hof heeft reeds in zijn eerste tussenarrest aangegeven dat het geschil zich toespitst op de “toerekeningsvraag”, waarbij het Hof onmiskenbaar het oog heeft op de toerekening als bedoeld in art. 6:98 BW (rov. 4.4 in fine).15 Dat (onjuiste) oordeel wordt in cassatie niet bestreden. In het licht daarvan kan aanstonds de vraag rijzen of een discussie over het condicio sine qua non-verband, die de kern vormt van de talloze klachten, er nog toe doet.

3.4.1

Het Hof heeft veel werk van de zaak gemaakt. Zijn arresten zijn uitvoerig onderbouwd. Op onderdelen munten ze wellicht niet uit door een overmaat aan consistentie, maar dat was in de gegeven omstandigheden vermoedelijk moeilijk te vermijden. Het Hof heeft willen ingaan op de talloze stellingen en verweren en die laboreerden aan hetzelfde euvel.

3.4.2

Wellicht had het Hof met betrekking tot het condicio sine qua non verband ook een ander oordeel kunnen vellen. ’s Hofs oordeel is voor het overgrote deel gebaseerd op een beoordeling en weging van feiten en omstandigheden. Het is van feitelijke aard en leent zich in zoverre niet of nauwelijks voor toetsing in cassatie.

3.5.1

Als ik het goed zie dan komt ’s Hofs oordeel, geparafraseerd weergegeven, tot de kern teruggebracht en goeddeels ontdaan van medische kwalificaties op het volgende neer:

* [verweerder] had vóór het ongeval een baan op betrekkelijk bescheiden niveau. Dit was zijn eigen wens. Aldus kon hij de vereiste tijd en aandacht besteden aan zijn - objectief én subjectief bezien - niet gemakkelijke huiselijke situatie;16

* de combinatie van een baan en de zorg voor zijn gezin vergde vóór en na het ongeval veel van [verweerder].17 Hij was en is in staat om de huiselijke situatie adequaat het hoofd te bieden.18 Er is geen reden voor de veronderstelling dat [verweerder], het ongeval weggedacht, baan en zorg voor de huiselijke situatie niet zou hebben kunnen blijven combineren;19

* [verweerder] heeft actief meegewerkt aan onderricht met het oog op een nieuwe betrekking; hij heeft deze ook enige tijd vervuld, maar op zeker moment werd dit in zijn ogen te zwaar in combinatie met de zorg voor zijn gezin;20

* vanaf dat moment sloeg het noodlot toe.21 [verweerder] kwam, door een combinatie van omstandigheden, in financiële moeilijkheden.22 Mede door zijn kwetsbare persoonlijkheid – die, als gezegd, zonder ongeval geen problemen zou hebben opgeleverd – en een depressieve stoornis die er waarschijnlijk is geweest,23 is toen een onomkeerbare situatie ontstaan waarin [verweerder] niet meer kon werken;24

* sprake is van enkele predispositionele factoren.25

3.5.2

Dat [verweerder] niet meer kan werken, leidt het Hof – alleszins begrijpelijk – af uit de uitkering die hij geniet. De deskundige hecht geloof aan het relaas van [verweerder] dat in de feiten steun vindt.26 Daaraan doet niet af dat er geen psychische klachten kunnen worden aangetoond; [verweerder] leed daaraan ook niet vóór het ongeval,27 maar hij is wel op die grond arbeidsongeschikt verklaard.28

3.5.3

Het Hof onderkent dat, volgens de deskundige Schoutrop, niet langer sprake is van “psychiatrische klachten”.29 Het acht deze omstandigheid klaarblijkelijk niet beslissend omdat ervan moet worden uitgegaan dat [verweerder] als gevolg van het ongeval volledig arbeidsongeschikt is.30

4 Het fenomeen whiplash: Wahrheit und Dichtung

5 Een principiële kwestie?

6 Ontvankelijkheid

7 Bespreking van de klachten