Parket bij de Hoge Raad, 12-06-2012, BW7951, 11/00508
Parket bij de Hoge Raad, 12-06-2012, BW7951, 11/00508
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 juni 2012
- Datum publicatie
- 12 juni 2012
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2012:BW7951
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BW7951
- Zaaknummer
- 11/00508
Inhoudsindicatie
Verwerping bewijsverweer. De middelen stuiten af op hetgeen in HR LJN BA5858 is neergelegd: t.a.v. feiten of omstandigheden die in een rechtelijke uitspraak alleen worden vermeld als gronden voor het weerleggen van een verweer inzake de betrouwbaarheid van de ter beschikking staande bewijsmiddelen - en dus niet omdat zij in rechtstreekse zin voor de bewezenverklaring redengevend worden geacht - geldt niet de eis dat met voldoende mate van nauwkeurigheid moet zijn vermeld aan welk wettig bewijsmiddel die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
Conclusie
Nr. 11/00508
Mr. Vellinga
Zitting: 27 maart 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens 1. "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" en 2 primair "diefstal, gevolgd van geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee verenigde personen en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft" en 3 subsidiair "mishandeling" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij [slachtoffer 1] in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 2.404,- en voor dat bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. Namens verdachte heeft mr. A.M. Seebregts, advocaat te Rotterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. De middelen die klagen dat de bewezenverklaring van feit 1 onvoldoende met redenen is omkleed, lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4. Ten laste van de verdachte is onder 1. primair bewezenverklaard dat:
"hij op 1 januari 2008 te Zandvoort met een ander, op de openbare weg, de Haltestraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het [slachtoffer 1]
- met kracht met een tot de vuistgebalde hand in gezicht slaan en vervolgens
- van achteren in een wurggreep nemen ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] in ademnood kwam en vervolgens
- naar de grond werken en op de grond houden en vervolgens
- terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag meermalen met kracht met de tot vuist gebalde hand in het gezicht slaan en/of vervolgens met kracht met de geschoeide voet tegen de rug en/of romp, schoppen/trappen."
5. Het Hof heeft in een bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 het volgende overwogen:
"De raadsman van verdachte heeft opgeworpen dat niet kan worden bewezen dat verdachte het hem onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd, omdat aangever [slachtoffer 1] en getuige [betrokkene 1] een voor hem ontlastende verklaring hebben afgelegd. De raadsman vindt dat verdachte om die reden van dit feit moet worden vrijgesproken.
Zowel [slachtoffer 1] als zijn vriendin [betrokkene 1] hebben aanvankelijk op onderscheidenlijk 9 en 10 januari 2008 tegenover de politie verklaard dat de tweede persoon die bij de geweldpleging tegen [slachtoffer 1] betrokken was een zekere '[betrokkene 5]' betrof. Tijdens de behandeling ter terechtzitting van 18 juni 2009 heeft [betrokkene 1] vervolgens verklaard dat deze tweede persoon niet [betrokkene 5], maar '[betrokkene 5]' heette. Op dat moment kende zij zijn achternaam niet.
De naam [betrokkene 5] is door [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] in hoger beroep op onderscheidenlijk 21januari en 29 januari 2010 tegenover de rechter-commissaris opnieuw genoemd. Zij wisten toen inmiddels dat zijn achternaam [betrokkene 5] luidde.
Daarnaast heeft [betrokkene 1] ter terechtzitting van 18 juni 2009 als getuige verklaard dat zij verdachte niet herkende en dat hij zeker niet aanwezig is geweest bij de geweldpleging tegen haar vriend [slachtoffer 1].
Het hof is ondanks deze (uiteindelijk) voor verdachte ontlastende verklaringen van [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] van oordeel dat verdachte wel degelijk betrokken is geweest bij de geweldpleging tegen [slachtoffer 1].
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt het volgende:
- medeverdachte [betrokkene 2] heeft op 18 januari 2008 tegenover de politie verklaard dat hij met verdachte betrokken is geweest bij de geweldpleging tegen [slachtoffer 1] op 1 januari 2008. [Betrokkene 2] heeft hierover een gedetailleerde verklaring afgelegd. In hoger beroep heeft [betrokkene 2] deze verklaring op 21 januari 2010 tegenover de rechter-commissaris herhaald ("ik weet duizend procent zeker dat verdachte erbij was");
- [betrokkene 2] heeft hij laatstgenoemd verhoor uitdrukkelijk verklaard dat de door [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] genoemde [betrokkene 5] in de bewuste nieuwjaarsnacht zeker niet aanwezig is geweest bij het gebeuren met [slachtoffer 1];
- [betrokkene 5] is op 21 januari 2010door de politie gehoord. Hij verklaarde dat bij de bij de vechtpartij betrokkenen [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 1] van school kende, maar dat zij niet tot zijn vriendengroep behoorden. [Betrokkene 5] verklaarde ook dat hij op de avond van de geweldpleging niet op de plaats was waar het geweld tegen [slachtoffer 1] is gepleegd;
- [betrokkene 4] heeft op 21 januari 2008 verklaard dat hij op de avond van de geweldpleging tegen [slachtoffer 1] in gezelschap van [betrokkene 3], [betrokkene 2] en verdachte naar een discotheek is gegaan;
- verdachte heeft in zijn eerste verhoor op 18 januari 2008 tegenover de politie verklaard dat hij niets weet van de geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en op de avond en in de nacht van dit incident bij [betrokkene 7] verbleef. [Betrokkene 7] heeft echter op diezelfde dag tegenover de politie verklaard dat hij die avond bij een andere vriend verbleef en dat verdachte hem heeft gevraagd om - indien de politie er naar zou vragen - in strijd met de waarheid te verklaren dat verdachte met oud en nieuw bij hem was;
- getuige [getuige 1] heeft op 9 januari 2008 tegenover de politie een omschrijving van de tweede dader gegeven die overeenkomt met het signalement van verdachte. De getuige verklaart dat het ging om een Turk (verdachte is Marokkaans, maar heeft net als veel Turken een licht getinte huid) van 1.75 meter lang, ongeveer tussen de 18 en 22 jaar oud, enigszins lang zwart haar;
- zowel [betrokkene 1] als [slachtoffer 1] verklaren niet-consistent over de tweede betrokkene bij de geweldpleging tegen [slachtoffer 1]. Zij wijzigden niet alleen de naam van de "tweede dader", maar ook allerlei details betreffende die persoon;
- [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij de politie ervan in kennis had gesteld dat [betrokkene 5] naast [betrokkene 2] als verdachte moest worden aangemerkt. Een verbalisant van het door [slachtoffer 1] genoemde politiebureau heeft echter geen melding van [slachtoffer 1] met die strekking terug kunnen vinden.
Gelet op voorgaande omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, hecht het hof geen geloof aan de wisselende en niet concludente verklaringen van [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] die erop neer komen dat niet verdachte het geweld heeft gepleegd op 1 januari 2008 maar [betrokkene 5].
Het hof is dan ook van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs met betrekking tot feit 1 primair aanwezig is."
6. In de toelichting op de middelen wordt gesteld dat het Hof zich onder de laatste drie gedachtestreepjes baseert op gegevens die niet uit de gebezigde bewijsmiddelen blijken. In het eerste middel wordt geklaagd dat niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat een melding van [slachtoffer 1], dat [betrokkene 5] naast [betrokkene 2] als verdachte moest worden aangemerkt, door een verbalisant niet is teruggevonden. Het tweede middel is gericht tegen de overweging onder het op een na laatste gedachtestreepje voor zover het daarbij gaat om de zinsnede "maar ook allerlei details betreffende persoon" nu uit de bewijsmiddelen niet valt af te leiden om welke details het gaat. Het derde middel behelst de klacht dat het onder het op twee na laatste gedachtestreepje beschreven signalement van de verdachte niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
7. Voor de vraag gesteld of de verklaringen van [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] voor zover inhoudende dat het geweld jegens [slachtoffer 1] was gepleegd door [betrokkene 5], aan het bewijs van het onder 1 primair tenlastegelegde in de weg stonden heeft het Hof enerzijds in aanmerking genomen dat deze verklaringen onverenigbaar zijn met de inhoud van andere bewijsmiddelen als door het Hof opgesomd onder de gedachtestreepjes één tot en met zes en zo het door de verdachte op basis van genoemde verklaringen geschetste alternatieve scenario, te weten dat het geweld jegens [slachtoffer 1] niet is gepleegd door hemzelf maar door [betrokkene 5], uitgesloten. Anderzijds heeft het Hof in zijn oordeel betrokken dat er ook andere, door het Hof onder de gedachtestreepjes zeven en acht geschetste feiten en omstandigheden zijn die afdoen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] voor zover inhoudende dat het geweld jegens [slachtoffer 1] was gepleegd door [betrokkene 5].
8. In zijn arrest van 16 maart 2010, LJN BK3359 overwoog de Hoge Raad:
"2.5. Als uitgangspunt heeft te gelden dat ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter - indien hij tot een bewezenverklaring komt - die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen.
Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft."
9. Het Hof heeft in het kader van de uitsluiting van het door de verdachte geschetste alternatieve scenario overwogen dat de omschrijving, die de getuige Meij geeft van de tweede dader, overeenkomt met het signalement van de verdachte, hierin bestaande dat verdachte Marokkaans is, maar net als veel Turken een licht getinte huid heeft, 1.75 meter lang is en ongeveer tussen de 18 en 22 jaar oud, en enigszins lang zwart haar heeft. In de toelichting op het middel wordt, gelet op de hiervoor aangehaalde overweging uit HR 16 maart 2010, LJN BK3359, terecht gesteld dat verdachtes signalement dient te blijken uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Dat wettig bewijsmiddel wordt door het Hof niet genoemd.
10. In aanmerking genomen dat verdachte ook op de laatste terechtzitting in hoger beroep is verschenen berust het door het Hof beschreven signalement van de verdachte onmiskenbaar op eigen waarneming van het Hof ter terechtzitting in hoger beroep en heeft het Hof hier dus als bewijsmiddel gebezigd de eigen waarneming van de rechter ter terechtzitting. Tegen deze achtergrond behoeft het gesignaleerde gebrek niet tot cassatie te leiden.
11. De gedachtestreepjes zes en zeven behelzen feiten en omstandigheden die anderszins afdoen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] voor zover inhoudende dat het geweld jegens [slachtoffer 1] was gepleegd door [betrokkene 5]. Gelet op de hiervoor aangehaalde overweging uit HR 16 maart 2010, LJN BK3359 behoeven deze feiten en omstandigheden niet te berusten op de inhoud van wettige bewijsmiddelen. In dit verband verdient opmerking dat (ook) van feiten en/of omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan een weerlegging van verweren inzake de betrouwbaarheid van het gebezigde bewijsmateriaal niet het wettige bewijsmiddel behoeft te worden aangegeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend(1), en wel omdat - zoals ook voor de onderhavige feiten en omstandigheden geldt - die feiten en omstandigheden niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
12. Het eerste en het tweede middel falen, het derde is tevergeefs voorgedragen.
13. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 23 oktober 2007, LJN BA5858, NJ 2008, 70, m.nt. M.J. Borgers, rov. 3.3.