Home

Parket bij de Hoge Raad, 17-04-2012, BW2464, 10/01776

Parket bij de Hoge Raad, 17-04-2012, BW2464, 10/01776

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
17 april 2012
Datum publicatie
17 april 2012
ECLI
ECLI:NL:PHR:2012:BW2464
Formele relaties
Zaaknummer
10/01776

Inhoudsindicatie

Aanwezigheidsrecht. De HR herhaalt toepasselijke regels uit HR LJN AD5163. Uit de stukken kan niet blijken dat de appeldagvaarding is toegezonden aan het in de appelakte vermelde adres. Het Hof had ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. ’s Hofs verzuim leidt tot nietigheid.

Conclusie

Nr. 10/01776

Mr. Vegter

Zitting 28 februari 2012

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Het Gerechtshof te Amsterdam, zittinghoudende te 's-Gravenhage, heeft bij arrest van 2 februari 2010 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Rechtbank te Amsterdam, waarbij de verdachte wegens "als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard" is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden.

2. Mr. R. el Hassaini, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.

3.1. Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof de behandeling van de zaak ten onrechte niet heeft aangehouden, althans dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aanhouding achterwege kon blijven. De verdachte is namelijk niet opgeroepen op het door hem ter zitting in eerste aanleg en bij het instellen van appel opgegeven adres.

3.2. Bij de stukken van het geding bevinden zich:

(i) het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 16 juni 2008 waaruit blijkt dat de verdachte als adres heeft opgegeven: [a-straat 1] Amsterdam;

(ii) een appelakte van 26 juni 2008 die als adres van de verdachte vermeldt: [a-straat 1] Amsterdam;

(iii) een aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 2 februari 2010 gehecht GBA-overzicht van 25 november 2009 dat vermeldt dat de verdachte vanaf 2 juli 2007 ingeschreven staat op het adres: [b-straat 1] Amsterdam;

(iv) een aan dat dubbel gehechte akte van uitreiking die inhoudt dat de geadresseerde niet werd aangetroffen op het onder (iii) genoemde adres en de dagvaarding is uitgereikt aan de zich op dat adres bevindende [betrokkene 1], die zich bereid verklaarde de brief in ontvangst te nemen en onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen;

(v) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 februari 2010 waaruit blijkt dat de verdachte aldaar niet is verschenen, evenmin als zijn raadsman.

3.3. Indien door of namens de verdachte bij het instellen van hoger beroep in de appelakte een ander adres is opgegeven dan dat waarop hij is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en de appeldagvaarding weliswaar volgens de wettelijke voorschriften met inachtneming van het adres waar de verdachte als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens aan de verdachte is betekend, maar deze hem niet tevens aan dat in de appelakte vermelde adres is toegezonden, kan de rechter die de zaak in hoger beroep behandelt niet op de enkele grond dat de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen aannemen dat deze van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan.(1)

3.4. Uit de stukken kan niet blijken dat de appeldagvaarding aan het in de appelakte vermelde adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Dit brengt mee dat het Hof heeft verzuimd blijk te geven te hebben onderzocht of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.(2)

3.5. Het middel is gegrond.

4. Aangezien daarvan het gevolg dient te zijn dat de bestreden uitspraak wordt vernietigd, kan het eerste middel mijns inziens onbesproken blijven. Mocht de Hoge Raad dit anders zien, dan ben ik uiteraard tot aanvullend concluderen bereid.

5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, zittinghoudende te 's-Gravenhage, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, rov. 3.38 onder a.

2 Zie ook HR 6 juli 2010, LJN BM5086.