Home

Parket bij de Hoge Raad, 24-01-2012, BT8915, 10/04033 B

Parket bij de Hoge Raad, 24-01-2012, BT8915, 10/04033 B

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
24 januari 2012
Datum publicatie
24 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:PHR:2012:BT8915
Formele relaties
Zaaknummer
10/04033 B

Inhoudsindicatie

Beklag, beslag, art. 116.3 en 552a Sv. Casus: de Rb heeft n.a.v. een ingekomen klaagschrift van X het ibs voorwerp aan deze persoon teruggegeven. Y stelt eveneens eigenaar te zijn en klaagt in cassatie over het oordeel van de Rb dat hij, als belanghebbende, behoorlijk is opgeroepen bij de behandeling van het klaagschrift dat door X is ingediend. De HR herhaalt HR LJN BL2823 m.b.t. het in de gelegenheid stellen van belanghebbenden om te worden gehoord. De “kennisgeving” in het dossier aan klager voldoet niet aan de eisen van art. 552a.5 Sv. Het oordeel van de Rb dat Y behoorlijk is opgeroepen geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting

Conclusie

Nr. 10/04033 B

Mr. Knigge

11 oktober 2011

Conclusie inzake:

[Klager]

1. De Rechtbank te Utrecht heeft een door [betrokkene 1] ingediend klaagschrift strekkende tot teruggave aan hem van enkele inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder een grille, gegrond verklaard.

2. Tegen deze beschikking is door [klager] cassatieberoep ingesteld.

3. Namens [klager], klager, heeft mr. R.F. Thunissen, advocaat te 's-Gravenhage, drie middelen van cassatie voorgesteld.

4. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep

4.1. Het beroep is gericht tegen een beschikking die is gegeven op een klaagschrift van de beslagene, [betrokkene 1], gericht tegen het voornemen van de Officier van Justitie om, voor zover hier van belang, een grille terug te geven aan [klager]. Blijkens de stukken van het geding is [klager] overeenkomstig art. 116 lid 3 in verbinding met 552a lid 5 Sv op de hoogte gebracht van het door [betrokkene 1] ingediende klaagschrift, van de datum en de tijd waarop de openbare behandeling van het klaagschrift zou plaatsvinden, alsmede van de mogelijkheid om zelf een klaagschrift in te dienen. [Klager] heeft geen klaagschrift ingediend en is evenmin ter openbare raadkamer verschenen. De Rechtbank heeft het klaagschrift van [betrokkene 1] gegrond verklaard en onder meer de teruggave gelast van de grille aan laatstgenoemde.

4.2. Nu [klager] als belanghebbende overeenkomstig art. 116 lid 3 in verbinding met 552a lid 5 Sv op de hoogte is gebracht van het klaagschrift van [betrokkene 1], moet eerstgenoemde, gelet op HR 3 december 1996 (LJN ZD0589, NJ 1997/387) als met een klager in de zin van art. 552d lid 2 Sv worden gelijkgesteld. Dit betekent dat klager ontvankelijk is in zijn cassatieberoep.(1)

5. Het eerste middel

5.1. Het middel komt op tegen het oordeel van de Rechtbank dat klager behoorlijk is opgeroepen.

5.2. Bij de stukken van het geding bevindt zich een "kennisgeving" afkomstig van de griffier van de Rechtbank te Utrecht gericht aan [klager], [a-straat 1] te [woonplaats]. Deze kennisgeving houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"Geachte heer/mevrouw,

Hierbij zend ik u een afschrift van het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van strafvordering (tegen in beslaggenomen voorwerpen) ingediend door [betrokkene 1].

Op 08 juni 2010 te 09.30 uur zal bovenvermeld klaagschrift ter openbare terechtzitting van de raadkamer van deze rechtbank, zitting houdende aan de Vrouwe Justitiaplein 1, 3511 EX Utrecht, worden behandeld.

Tevens deel ik u mede dat u, indien u geen afstand van het inbeslaggenomene heeft gedaan, ook een klaagschrift (onder vermelding van bovenstaand kenmerk) kunt indienen over de inbeslagneming."

5.3. Het middel behelst de klacht dat de kennisgeving niet inhoudt dat de klager de gelegenheid zal worden geboden om tijdens de behandeling van het klaagschrift te worden gehoord.

5.4. Ingevolge art. 552a lid 5 Sv dient de griffier, op last van de voorzitter van het gerecht, belanghebbenden in kennis te stellen van het klaagschrift, hun de gelegenheid biedende hetzij zelf binnen een in de kennisgeving te vermelden termijn een klaagschrift in te dienen, betrekking hebbend op hetzelfde voorwerp of dezelfde gegevens, hetzij tijdens de behandeling van het klaagschrift te worden gehoord. In het laatste geval geldt de kennisgeving als oproeping.(2)

5.5. De aan klager toegezonden kennisgeving houdt in dat [betrokkene 1] een klaagschrift heeft ingediend, dat het klaagschrift behandeld zal worden ter openbare terechtzitting van de raadkamer op 8 juni 2010 om 09.30 uur in de Rechtbank te Utrecht en dat klager ook een klaagschrift kan indienen over de inbeslagneming. De kennisgeving houdt echter niet in dat aan klager de gelegenheid wordt geboden om tijdens de behandeling in openbare raadkamer te worden gehoord. De vraag is of klager dit heeft kunnen afleiden uit de enkele vermelding van de tijd en datum waarop de behandeling van het klaagschrift zou plaatsvinden. Ik meen dat dat niet het geval is. Klager heeft de kennisgeving wellicht kunnen opvatten als een uitnodiging om de openbare behandeling van het klaagschrift bij te wonen, doch dat hem tijdens deze behandeling de gelegenheid zou worden geboden om aldaar zijn standpunt mondeling te berde te brengen, kan uit de enkele vermelding van de tijd en datum van de openbare behandeling mijns inziens niet worden afgeleid. De kennisgeving voldoet aldus niet aan de vereisten gesteld in art. 552a lid 5 Sv. Het oordeel van de Rechtbank dat de belanghebbende [klager] behoorlijk is opgeroepen, geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

5.6. Aangezien de rechter in een geval als het onderhavige niet mag treden in de beoordeling van het klaagschrift zonder dat de belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen(3), kan de bestreden beschikking, nu aan de belanghebbende niet de gelegenheid is geboden om tijdens de behandeling van het klaagschrift te worden gehoord, niet in stand blijven

5.7. Het middel slaagt.

6. Het tweede middel

6.1. Het middel keert zich kennelijk tegen de overweging van de Rechtbank dat het klaagschrift van [betrokkene 1] is gericht tegen het voornemen van de Officier van Justitie om de grille aan [klager] terug te geven en tevens is gericht tegen het uitblijven van een last tot teruggave ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen. Deze overweging zou onbegrijpelijk zijn nu uit de in het klaagschrift aangehaalde "mededeling beslagene" van 16 januari 2010 kan worden afgeleid dat de Officier van Justitie voornemens was om meer voorwerpen aan [klager] terug te geven.

6.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"Het klaagschrift is gericht tegen het voornemen van de officier van justitie om een bij klager in beslag genomen grille terug te geven aan [klager] en het klaagschrift is tevens gericht tegen het voortduren van de inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave van de overige voorwerpen aan klager. Uitzondering hierbij is de personenauto van het merk Chevrolet, die volgens klager kan worden teruggegeven aan klager [betrokkene 2]."

6.3. Het "pro forma klaagschrift" van [betrokkene 1] dat op 28 januari 2010 bij de Rechtbank te Utrecht is binnengekomen, houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"Belanghebbende stelt bij deze tijdig op nader aan te voeren gronden beklag in tegen de inbeslagname voorwerpen van het Arrondissementsparket Utrecht d.d. 16 januari 2010."

6.4. Bij de stukken bevindt zich tevens een klaagschrift gedateerd 18 mei 2010. Dit klaagschrift houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"Belanghebbende stelt bij deze tijdig beklag in tegen het beslag resp. tegen het voornemen tot teruggave van inbeslagname voorwerpen van het Arrondissementsparket Utrecht d.d. 16 januari 2010.

Belanghebbende is het niet eens met het voornemen de grill te doen toekomen aan [klager]. Zoals staat vermeld in het standaard advies van het Openbaar Ministerie aan de Rechtbank d.d. 2 maart 2010."

6.5. Aan het "pro forma klaagschrift" is gehecht de "mededeling beslagene" van 16 januari 2010. Deze mededeling houdt in dat de Officier van Justitie voornemens is om in totaal acht voorwerpen terug te geven aan [klager]. Daaruit kan mijns inziens bezwaarlijk iets anders worden afgeleid dan dat de Officier van Justitie voornemens was deze acht voorwerpen terug te geven aan [klager] en dat [betrokkene 1] van dat voornemen op voet van art. 116 lid 3 Sv in kennis is gesteld. Als zou moeten worden aangenomen dat het klaagschrift van [betrokkene 1] alleen betrekking had op het voornemen met betrekking tot de grille, is daarvan de consequentie dat, nu [betrokkene 1] niet binnen veertien dagen bezwaar heeft gemaakt tegen het voornemen de andere zeven voorwerpen aan [klager] terug te geven, de Officier van Justitie bevoegd, zo niet gehouden, was die voorwerpen terug te geven aan [klager].(4) De consequentie van de door de Rechtbank aan het klaagschrift gegeven uitleg is ook, dat [klager] in de beklagprocedure alleen met betrekking tot de grille een bijzondere, aan art. 116 lid 3 Sv ontleende positie inneemt en derhalve alleen in zoverre een belanghebbende is die met een klager in de zin van art. 552d lid 2 Sv dient te worden gelijkgesteld. Over de beslissing van de Rechtbank om het klaagschrift van [betrokkene 1] met betrekking tot de bedoelde zeven voorwerpen gegrond te verklaren, kan dan in cassatie niet door [klager] worden geklaagd omdat hij in zoverre niet in zijn beroep kan worden ontvangen.

6.6. De aan het klaagschrift gegeven uitleg is derhalve onbegrijpelijk. Daaraan kan niet afdoen dat aan het klaagschrift van 18 mei 2010 is gehecht een brief van de Officier van Justitie van 2 maart 2010 inhoudende een "rekesten standaard advies verzoek betreffende beslag". Dit advies houdt onder meer in dat het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is om de grille aan [klager] terug te geven, dat het klaagschrift van [betrokkene 1] met betrekking tot de grille ongegrond dient te worden verklaard, dat op grond van het dossier niet duidelijk is dat de overige inbeslaggenomen goederen aan [klager] zouden toebehoren, dat die goederen aan [betrokkene 1] dienen te worden teruggegeven en dat de inbeslaggenomen auto aan [betrokkene 2] dient te worden teruggegeven. Dit na het verstrijken van de veertien dagen termijn (waarbinnen tijdig "pro forma" door [betrokkene 1] is geklaagd) opgestelde advies kan geen verandering brengen in de processuele situatie die is ontstaan door de op 16 januari 2010 gedane "mededeling beslagene".(5) In dit advies had de Rechtbank wellicht aanleiding kunnen vinden om het klaagschrift van [betrokkene 1] gedeeltelijk gegrond te verklaren, maar dat advies kan bezwaarlijk een reden vormen om het reeds ingediende klaagschrift als het ware met terugwerkende kracht beperkt op te vatten. Ik merk daarbij op dat het klaagschrift van 18 mei 2010 bezwaarlijk kan worden aangemerkt als een zelfstandig klaagschrift.(6) Het gaat hier kennelijk om een aanvulling (met de gronden) op het eerder (tijdig) ingediende pro forma-klaagschrift. Dat in deze later binnengekomen motivering van het eerder ingediende klaagschrift het naar aanleiding van dat klaagschrift opgestelde advies van het openbaar ministerie min of meer tot uitgangspunt wordt genomen, is tot op zekere hoogte begrijpelijk. Maar juist daarom kan daaruit bezwaarlijk de conclusie worden getrokken dat het eerder pro forma ingediende klaagschrift achteraf gezien een beperkte strekking had. De consequentie daarvan was geweest dat de Rechtbank zich tot de grille had moeten beperken. Die consequentie heeft de Rechtbank echter niet getrokken. Dat onderstreept de onbegrijpelijkheid van de gegeven uitleg.

6.7. Het middel slaagt.

7. Het derde middel

7.1. Het middel keert zich kennelijk tegen de motivering van het oordeel van de Rechtbank dat teruggave van de grille aan [klager] redelijk en maatschappelijk niet verantwoord wordt geacht.

7.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige verzoek uit van de navolgende feiten en omstandigheden:

1. bij klager zijn in beslag genomen: twee voorportieren, een grille van een Chevrolet, een motorkap, een console, een rolbeugel, een koplamplijst van een Chevrolet, een chassis met twee voorwielen en een personenauto van het merk Chevrolet;

2. klager heeft geen afstand gedaan van hetgeen in beslag is genomen;

3. klager heeft aangegeven dat de auto aan klager [betrokkene 2] toebehoort, maar dat hij de eigenaar is van de overige in beslag genomen voorwerpen;

4. klager verzet zich derhalve tegen het voornemen van de officier van justitie om de in beslag genomen grille niet terug te geven aan beslagene, maar aan [klager].

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van strafvordering niet is gebaat bij het voortduren van het beslag en dat hetgeen in beslag is genomen moet worden teruggegeven aan degene, die redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt. De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij de teruggave van de auto aan klager [betrokkene 2], de teruggave van de grille aan belanghebbende [klager] en de teruggave van de overige voorwerpen aan klager.

Overwegingen

De rechtbank stelt vast dat het belang van strafvordering betreffende alle inbeslaggenomen voorwerpen zich niet verzet tegen de teruggave van die voorwerpen.

(...)

De rechtbank is met klager van oordeel dat teruggave van de grille aan [klager] niet aan de orde is, nu niet is gebleken, noch aannemelijk is geworden, dat [klager] een sterker recht op de grille heeft dan klager, bij wie het beslag is gelegd. De rechtbank overweegt daartoe dat [klager], hoewel opgeroepen, niet in raadkamer is verschenen, hetgeen met zich brengt dat teruggave van de grille aan [klager] niet redelijk en maatschappelijk niet verantwoord wordt geacht.

Nu klager, bij wie het beslag is gelegd, om teruggave van alle voorwerpen, met uitzondering van de auto, heeft verzocht, zal de rechtbank de teruggave aan klager gelasten."

7.3. In een geval als het onderhavige waarin de beslagene op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend tegen de schriftelijke kennisgeving als bedoeld in art. 116 lid 3 Sv, dat het Openbaar Ministerie voornemens is het inbeslaggenomen voorwerp te doen teruggeven aan een ander dan de beslagene, te weten degene die, naar het oordeel van het Openbaar Ministerie, redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, dient de rechter te beoordelen of die ander redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.(7)

7.4. De Rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken, noch aannemelijk is geworden dat [klager] een sterker recht op de grille heeft dan [betrokkene 1] omdat [klager], hoewel opgeroepen niet in raadkamer is verschenen, hetgeen met zich brengt dat teruggave van de grille aan [klager] redelijk en maatschappelijk niet verantwoord wordt geacht. Met die laatste overweging heeft de Rechtbank kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat zich hier niet de situatie voordoet dat een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van de grille moet worden aangemerkt.(8) De Rechtbank heeft aldus de juiste maatstaf gehanteerd. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is echter niet begrijpelijk waarom de enkele omstandigheid dat [klager] niet in raadkamer is verschenen, met zich brengt dat teruggave van de grille aan hem redelijk en maatschappelijk niet verantwoord wordt geacht. Voor een welwillender lezing van de overweging van de Rechtbank zie ik, zo daarvoor al aanleiding zou bestaan, in elk geval geen reden nu, zoals hiervoor met betrekking tot het eerste middel reeds is uiteengezet, de aan [klager] toegestuurde kennisgeving niet inhield dat aan hem ter openbare zitting van de raadkamer de gelegenheid zou worden geboden om aldaar te worden gehoord. De motivering schiet in die zin derhalve tekort.

7.5. Het middel slaagt derhalve.

8. Alle drie middelen slagen.

9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.

10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op analoge toepassing van art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,

AG

1 Vgl. tevens HR 3 juni 2008, LJN BC8660 (81 RO), HR 20 februari 2007, LJN AZ1656, NJ 2007/147.

2 Aan de belanghebbende moet zowel de gelegenheid worden geboden om te worden gehoord als de mogelijkheid om desgewenst zelf een klaagschrift in te dienen. Ik leid uit de wet en de hierna te noemen jurisprudentie af dat het bieden van één van beide mogelijkheden onvoldoende is: zie HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654 m. nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.5, HR 6 januari 2009, LJN BG4193, HR 8 juli 2008, LJN BC8667, NJ 2008/629 m. nt. J.M. Reijntjes.

3 HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654 m. nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.5, HR 6 januari 2009, LJN BG4193, HR 8 juli 2008, LJN BC8667, NJ 2008/629 m. nt. J.M. Reijntjes.

4 Indien de beslagene niet binnen veertien dagen tegen het voornemen tot teruggave aan een ander opkomt, is een later ex art. 552a Sv ingediend beklag niet ontvankelijk. Zie HR 1 juni 2004, LJN AO5857, NJ 2004, 403. Dat dwingt er min of meer toe om een binnen de termijn binnengekomen klaagschrift van de beslagene aan te merken als een klaagschrift ex art. 116 lid 3 Sv.

5 Of het Openbaar Ministerie een eenmaal gedane mededeling achteraf ongedaan kan maken (door intrekking daarvan), is een vraag die hier geen bespreking behoeft. Dat ongedaan maken kan in elk geval niet geschieden door het uitbrengen van een "advies".

6 Als sprake was geweest van een zelfstandig klaagschrift, had de Rechtbank dat klaagschrift in zijn geheel niet ontvankelijk moeten achten vanwege de overschrijding van de termijn. Vgl. noot 4.

7 Vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654 m. nt. P.A.M. Mevis, rov. 2.12, HR 4 juli 2006, LJN AX6283, NJ 2006/385, HR 6 mei 2003, LJN AF3826, NJ 2003/459.

8 HR 7 juli 2009, LJN BI0539, NJ 2009/404, HR 7 juli 2009, LJN BI0524, NJ 2009/405.