Home

Parket bij de Hoge Raad, 26-01-2010, BK5597, 08/02861

Parket bij de Hoge Raad, 26-01-2010, BK5597, 08/02861

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
26 januari 2010
Datum publicatie
26 januari 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2010:BK5597
Formele relaties
Zaaknummer
08/02861

Inhoudsindicatie

Unus testis, nullus testis. Volgens art. 342.2 Sv kan het bewijs dat verdachte het tlg. feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.

Conclusie

Nr. 08/02861

Mr. Vegter

Zitting: 1 december 2009

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam vrijgesproken van het hem in zaak A onder 1, 2, 3, 4 primair, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 tenlastegelegde. Aangenomen mag worden dat het cassatieberoep niet tegen deze beslissingen is gericht. Het Hof heeft de verdachte voorts wegens afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg (zaak A onder 4 subsidiair), diefstal door twee of meer verenigde personen (zaak B onder 1 primair) en diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels (zaak B onder 2 primair) veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast en de drie benadeelde partijen in hun vordering niet ontvankelijk verklaard.

2. Namens de verdachte hebben wijlen mr. G.P. Hamer en mr. A.J. van der Velden, (bij leven) advocaten te Amsterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld.

3. Het eerste middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring in zaak A onder 4 subsidiair slechts heeft gebaseerd bewijsmiddelen die allen zijn terug te voeren op de verklaringen van één getuige, te weten [slachtoffer].

4. In zaak A onder 4 subsidiair is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"hij op 30 januari 2007 in de gemeente Den Helder, op de openbare weg de Torplaan, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een personenauto, toebehorende aan [A] BV, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte op agressieve toon die [slachtoffer], die tijdens het maken van een proefrit met die auto door verdachte op de passagiersstoel zat, sommeerde "En nu eruit" en "En nou eruit, ik heb een pistool".

In zaak B onder 1 primair is bewezenverklaard dat:

"hij op 11 september 2006 in de gemeente Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de [b-straat] heeft weggenomen autosleutels behorende bij een Honda en een rijbewijs op naam van [betrokkene 2], toebehorende aan [betrokkene 2]".

In zaak B onder 2 primair is bewezenverklaard dat:

"hij op 11 september 2006 in de gemeente Heerhugowaard tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (merk Honda, kleur blauw), toebehorende aan [betrokkene 2], waarbij verdachte die weg te nemen auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel."

5. De aanvulling op het verkorte arrest houdt in:

"De bewijsmiddelen

Ten aanzien van feit 4 subsidiair (zaak A, parketnummer 14/810102-07):

1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL 1000/07-116384 van 30 januari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (pagina. 86 en verder).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van [slachtoffer]:

Ik ben door bedreiging met geweld gedwongen een goed af te geven dat het autobedrijf [A] (naar het hof begrijpt: B.V.) geheel in eigendom toebehoort.

Ik ben werkzaam bij autobedrijf [A]. Het bedrijf is gevestigd aan de [a-straat] te [plaats]. Op 30 januari 2007 was ik aldaar werkzaam toen ik werd aangesproken door mijn werkgever [betrokkene 1]. Hij vroeg mij of ik een proefrit wilde maken met een manspersoon die geïnteresseerd was in een bepaalde auto. De man liet zijn personenauto achter en toonde ons het kentekenbewijs van dat voertuig. De man gaf ons de sleutel en het kentekenbewijs van de personenauto. Op verzoek van [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) ben ik met de man meegereden. Ik heb plaatsgenomen op de passagiersplaats. De man ging op de bestuurdersplaats zitten. De auto waarin de man een proefrit wilde maken was een Volkswagen Golf. Het originele kenteken van het voertuig is [AA-00-BB]. Vervolgens reed de man weg. Even voorbij de Hendrik Baskeweg is aan de rechterzijde van de weg een parkeerplaats gelegen. Op het moment dat de man de parkeerplaats waar ik zo-even over sprak naderde, merkte ik dat hij hard remde waarna het voertuig tot stilstand kwam op de parkeerplaats. Ik besefte nog amper wat er gebeurde toen ik de man tegen mij hoorde zeggen: "en nou eruit!". De man sprak deze woorden op heel agressieve toon. Door de toon waarop de man dit tegen mij zei, begreep ik dat ik er verstandig aan deed zijn bevel op te volgen. De man zei nogmaals: "en nou eruit, ik heb een pistool". Ik voelde me bedreigd door de woorden van de man in combinatie met zijn voorkomen. Ik hoorde dat de man met agressie in zijn stem praatte.

Nadat ik het portier had gesloten, zag ik dat de man met hoge snelheid wegreed.

Omschrijving signalement:

Man, ongeveer 40 jaar, ongeveer 1,80 m, blank, niet verzorgd, smoezelig, slank, donkerblond kort sluik haar.

2. Een proces-verbaal van spiegelconfrontatie met nummer PL 1000107-116384 van 1 maart 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (pagina 98).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisant:

Op 1 maart 2007 confronteerde ik in het bureau van politie met behulp van de confrontatiespiegel de aangever genaamd [slachtoffer] met de verdachte [verdachte].

3. Een proces-verbaal met nummer PL1000107-116384 van 1 maart 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (pagina 99).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van [slachtoffer]:

De man met wie u mij zojuist confronteerde herken ik wel als de persoon over wie ik eerder in mijn verklaring sprak. Ik kan u zeggen dat ik toen ik de man zojuist via de spiegel zag, ik weer erg schrok. Het schoot zogezegd direct weer in mijn benen. Ik zag direct dat dat de man was die mij heeft bedreigd. Ik herken hem aan zijn hele uiterlijk en manier van doen. Het is hem voor honderd procent.

4. Een proces-verbaal met nummer PL 1000107-116384 van 30 januari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (pagina 96 en verder).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van [slachtoffer]:

Vanmorgen ben ik een proefrit gaan maken met een klant. Op de Torplaan gekomen stopte de klant die de auto bestuurde en snauwde tegen mij: "Eruit, ik heb een pistool."

Ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 primair (zaak B, parketnummer 14/810503-06)

5. Een proces-verbaal met nummer PL 1000/06-238709 van 14 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (pagina 60 en verder).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:

Pleegplaats/-adres: Heerhugowaard, [b-straat]

Het weggenomene behoort mij geheel in eigendom toe. Niemand had het recht of de toestemming dit goed weg te nemen. Op 11 september 2006 werd het onderstaande vierwielig motorvoertuig ontvreemd met kenteken [CC-00-DD].

Op 11 september 2006 omstreeks 22.30 uur zou er bij mij een meisje langs komen genaamd, [betrokkene 3]. Ik was op dat moment boven in mijn woning. Ik heb gehoord dat [betrokkene 3] binnen is gekomen en dat zij nog gebruik heeft gemaakt van het toilet. Maar [betrokkene 3] is niet naar boven gekomen. Op dinsdagochtend, 12 september 2006, zag ik dat mijn auto niet meer op mijn erf stond. Ik ben rond gaan kijken in mijn woning en zag dat mijn autosleutels en mijn rijbewijs niet meer in de woning lagen.

Goederenbijlage:

Personenauto, merk Honda, kleur blauw, kenteken [CC-00-DD].

6. Een proces-verbaal met nummer PL 1000/06-238709 van 19 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (pagina 63).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:

ln aanvulling op mijn aangifte gedaan op donderdag 14 september wil ik het volgende nog verklaren:

Toen ik merkte dat [betrokkene 3] niet naar boven kwam ben ik naar beneden gegaan. Ik zag dat mijn autosleutels, die altijd op de bar in de woonkamer lagen, weg waren, evenals mijn rijbewijs. Ik zag uit het keukenraam dat de auto ook weg was. Ik heb dit dus meteen al gezien op maandagavond 11 september omstreeks 23.45 uur.

7. Een proces-verbaal met nummer PL1000106-238709 van 14 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (pagina 35 en verder).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op genoemde datum tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van [betrokkene 3].

Ik ken [verdachte] sinds een halfjaar. [Verdachte] woont aan de [c-straat 1] te [woonplaats]. U vraagt aan mij wat ik kan vertellen over de auto, welke is meegenomen vanaf de [b-straat]. Hij woont op de [b-straat] te [woonplaats]. U vraagt aan mij hoe het is precies gegaan op maandag 11 september 2006. Ik was 's avonds bij [verdachte] thuis. Ik werd door [betrokkene 2] gebeld. Ik zei tegen [verdachte] dat [betrokkene 2] altijd de voordeur openliet. [Verdachte] wist dat [betrokkene 2] een auto had. Op een gegeven moment hadden wij samen besloten om de auto van [betrokkene 2] te stelen.

Ik heb [betrokkene 2] gebeld, dat ik eraan kwam. [verdachte] en ik zijn op een fiets naar de woning van [betrokkene 2] gegaan. [Verdachte] is bij de fiets gebleven en ik ben naar de voordeur gelopen. De voordeur was niet op slot. Ik ben naar binnen gegaan. Ik zag de autosleutel op een tafeltje liggen. Het tafeltje staat in de gang naast de wc. De autosleutel ligt daar altijd. De autopapieren liggen ook altijd daar. Zijn rijbewijs ligt daar ook altijd. Ik ben de gang ingelopen en ik ben naar de wc geweest. Toen heb ik de sleutels en papieren gepakt en ben ik weggegaan. Ik heb alles aan [verdachte] gegeven. Ik ben op de fiets naar huis gegaan. De auto van [betrokkene 2] stond voor de woning. Volgens mij was het een blauwe auto. U vraagt aan mij wat er tussen mij en [verdachte] was afgesproken. [Verdachte] wilde eerst de auto zelf houden, maar dat wilde ik niet. Wij hebben toen besloten om de auto te verkopen.

Toen zijn wij 's nachts naar Den Helder gereden. [Verdachte] wist een plek om de auto te verkopen. Toen wij daar aankwamen ging de deal niet door. De volgende dag zijn wij naar Schagen gereden. Wij reden naar een garage. Ik weet de naam van de garage niet.

[Verdachte] zei, dat wij het bij die garage gingen proberen. Ik stond bij de verkoop. De eigenaar van de garage twijfelde. Ik mocht niets zeggen van [verdachte]. Hij zou alles afhandelen. [Verdachte] had een mooi verhaal, dat hij de auto wilde verkopen omdat hij zes maanden op een booreiland moest werken. Uiteindelijk werd de auto daar verkocht.

8. Een proces-verbaal met nummer PL1000106-238709 van 17 september 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (pagina 10 en verder).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 september 2006 tegenover verbalisant voornoemd afgelegde verklaring van [betrokkene 4].

Ik ben een autodealer. Op 12 september 2006 kwamen er een man en een vrouw bij de zaak. Zij vroegen of ik ook personenauto's inkocht. Ik vertelde de man dat ik nog een andere dealer zou bellen en zou vragen of hij die personenauto wilde kopen. Ik belde met [betrokkene 5] te Purmerend. Ik vroeg hem of hij geïnteresseerd was in een auto van het merk Honda blauw van kleur. Hij was wel geïnteresseerd. Ik kocht namens [betrokkene 5] het bovengenoemde voertuig voor 11.000 euro. De man toonde mij een rijbewijs op de naam van [betrokkene 2] van de [b-straat] te [woonplaats]. Tevens had hij de delen I, II en kopie deel III bij zich. Ik heb het voertuig op mijn naam gezet.

9. Een proces-verbaal van fotoconfrontatie met nummer LJN PL1000/06-238709 van 14 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (pagina 32).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van verbalisant:

Op vrijdag 13 oktober 2006 toonde ik, verbalisant, aan de betrokkene [betrokkene 4], een foto. Ik, verbalisant, verklaar, dat op de aangewezen foto is afgebeeld: naam: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [c-straat 1].

10. Een proces-verbaal met nummer LJN PL1000/06-238709 van 14 oktober 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 9] (pagina 29 en verder).

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 oktober 2006 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van [betrokkene 4].

U toont mij een foto van een man. Ik herken hem voor 100 procent. Dit is degene van wie ik de auto kocht. Aan hem heb ik het geld gegeven. Echt voor 100 %.

Nadere bewijsoverweging

De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn - ook in hun onderdelen - telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voorzover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen."

6. In een nadere bewijsoverweging in het verkorte arrest heeft het Hof overwogen:

"Nadere bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft - kort samengevat - aangevoerd dat de spiegelconfrontatie, die heeft plaatsgevonden in het kader van de opsporing van het onder A 4 ten laste gelegde feit, ondeugdelijk en onvoldoende is om mede als grondslag te dienen tot het bewijs dat de verdachte het hem tenlastgelegde heeft begaan, nu hij slechts door één persoon, het slachtoffer, voor 100% is herkend.

Het hof verwerpt dit betoog. Juist degene die naast de verdachte heeft gezeten tijdens de proefrit zegt slachtoffer van de bedreiging te zijn geweest - welke bedreiging ertoe heeft geleid dat de bedreigde, [slachtoffer], de auto waarin de proefrit werd gemaakt, verliet - heeft de verdachte herkend.

Het slachtoffer, [slachtoffer], heeft na afloop van de confrontatie verklaard - volgens het in wettelijke vorm op 1 maart 2007 door de verbalisant [verbalisant 1] opgemaakt proces-verbaal, onder nummer PL 1000/07-116384 - dat hij tijdens die confrontatie

'(...) weer erg schrok. Het schoot zogezegd direct weer in mijn benen. Ik zag direct dat dat de man was die mij heeft bedreigd. Ik herken hem aan zijn hele uiterlijk en manier van doen. Het is hem voor honderd procent'.

Naar het oordeel van het hof mag het resultaat van deze spiegelconfrontatie mede worden gebruikt voor het bewijs van het onder A 4 subsidiair tenlastgelegde feit.

Dat andere medewerkers van het autobedrijf waarvan de auto afkomstig was, hem niet hebben herkend, doet daar, naar het oordeel van het hof, niet aan af."

7. Bewijsmiddel 2 heeft geen zelfstandige betekenis, maar is slechts redengevend in combinatie met bewijsmiddel 3, (het proces-verbaal houdende) de verklaring van [slachtoffer]. Ook de bewijsmiddelen 1 en 4 behelzen slechts de verklaringen van [slachtoffer].

8. Derhalve slaagt het middel.(1)

9. Gelet op het voorgaande laat ik het tweede middel, dat eveneens is gericht tegen het in zaak A onder 4, subsidiair bewezenverklaarde en klaagt dat het Hof niet (afdoende) heeft geantwoord op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, buiten bespreking. Indien de Hoge Raad over het eerste middel anders oordeelt ben ik uiteraard gaarne bereid het tweede middel alsnog te bespreken.

10. Het derde middel klaagt over de strafmotivering. Indien de Hoge Raad mijn beoordeling van het eerste middel onderschrijft zal het arrest ook ten aanzien van de strafmotivering vernietigd moeten worden. Ook het derde middel laat ik daarom vooralsnog onbesproken.

11. Het vierde middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaringen in zaak B onder 1 en 2 in strijd met artikel 6 EVRM in beslissende mate heeft gebaseerd op de verklaringen van getuige [betrokkene 3], welke verklaringen deze getuige zonder bijstand van een raadsman heeft afgelegd in een tegen haar als verdachte lopende strafzaak, terwijl de verdediging de betrouwbaarheid van [betrokkene 3] heeft betwist, maar haar niet heeft kunnen horen omdat zij onvindbaar was. Gesteld wordt dat de lezing van de verdachte - [betrokkene 3] zou met de auto bij hem gekomen zijn, verdachte zou "[p]as nadat [hij] van de eigenaar van de auto hoorde dat het goed was de auto [zijn] gaan verkopen", zou daar vijfhonderd euro voor gekregen hebben en de rest van de verkoopprijs zou hij aan [betrokkene 3] hebben teruggegeven, zodat zij dit geldbedrag weer aan de eigenaar kon afdragen - uitsluitend wordt tegengesproken door de verklaring van [betrokkene 3].

12. Dat [betrokkene 3] haar voor het bewijs gebruikte verklaring heeft afgelegd in het kader van een tegen haar lopend strafrechtelijk onderzoek zonder dat zij daarbij werd bijgestaan tot een raadsman is een stelling van feitelijke aard die, anders dan hier wordt gedaan, niet voor het eerst in cassatie kan worden ingenomen.(2) De enkele opmerking van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2008 "[betrokkene 3] is spoorloos" biedt voorts onvoldoende grond om in cassatie tot uitgangspunt te nemen dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest [betrokkene 3] te horen. De vaststelling dat het onaannemelijk is dat een getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen is voorbehouden aan de rechter. Dat de verdediging een verzoek heeft gedaan [betrokkene 3] te horen blijkt niet.(3) Ten slotte wordt de lezing van de verdachte wel degelijk weerlegt door andere bewijsmiddelen dan de verklaring van [betrokkene 3]. De verklaringen van de eigenaar van de auto, [betrokkene 2], zijn immers niet te rijmen met verdachtes stelling dat hij van de eigenaar van de auto hoorde "dat het goed was".

13. Het middel faalt.

14. Het vijfde middel klaagt dat het Hof op grond van artikel 358, vierde lid, Sv ten aanzien van het in zaak A onder 4 subsidiair ook artikel 312 Sr had moeten vermelden en in zaak B onder 1 en 2 ook artikel 310 Sr.

15. Het Hof heeft als wettelijke voorschriften waarop de straf is gegrond vermeld de artikelen 57, 311 en 317 Sr.

16. In HR 19 december 2006, LJN AZ2145, was sprake van een veroordeling wegens kort gezegd diefstal met verbreking. De Hoge Raad oordeelde dat (ook) artikel 310 Sr (eenvoudige diefstal) vermeld had moeten worden. Of het Hof wel artikel 311 Sr (gekwalificeerde diefstal) had genoemd blijkt niet uit het arrest, maar doet er ook niet toe. De Hoge Raad is kennelijk van oordeel dat naast de bepaling waarin een gekwalificeerde delictsvorm is strafbaar gesteld ook de bepaling waarin de basisvorm van dat delict is strafbaar gesteld een bepaling is waarop de straf is gegrond en die dus vermeld moet worden. Althans als, zoals in artikel 311 Sr maar ook in artikel 312 Sr, wordt 'voortgeborduurd' op die basisvorm (de artikelen 311 en 312 Sr noemen niet opnieuw de bestanddelen van diefstal, maar slechts "diefstal", zodat voor de inhoud van dit begrip te rade gegaan moet worden bij artikel 310 Sr).

17. Wat de vermelding betreft van artikel 312 Sr in het geval waarin het tweede en derde lid van dit artikel op grond van het derde lid van artikel 317 Sr van overeenkomstige toepassing zijn, meen ik dat het middel eveneens terecht is voorgesteld.(4) Artikel 312, tweede lid, Sr, bevat een deel van de delictsomschrijving van het in zaak A onder 4 subsidiair bewezenverklaarde (namelijk dat het feit op de openbare weg is gepleegd) en vermeldt wat in dat geval de maximale straf is. Als deze bepaling, zij het via toepassing van artikel 317, derde lid, Sr, "van toepassing" is, dient zij ook vermeld te worden.(5) De veroordeelde kan dan, net als bij vermelding van zowel de strafbepaling van het gronddelict als van de gekwalificeerde vorm daarvan, zonder verder zoeken op grond van de in de uitspraak genoemde bepalingen nagaan welke straf op de door hem gepleegde delicten is gesteld.(6)

18. Het middel is terecht voorgesteld.

19. Indien de Hoge Raad de strafoplegging vernietigt, zal toepassing van artikel 441 Sv mijns inziens achterwege kunnen blijven.

20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel ten aanzien van het in zaak A onder 4 subsidiair bewezenverklaarde, de opgelegde straf en voor zover daarin als wettelijke voorschriften waarop de oplegging van de straf berust niet de artikelen 310 en 312 Sr zijn vermeld, tot terug- dan wel verwijzing van de zaak in zoverre en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 HR 30 juni 2009, 2009, 495 en 496, m.nt. Borgers, HR 20 mei 2008, LJN BC7413, HR 13 september 2005, LJN AT5721, Dreissen, Eén getuige is geen getuige, DD 2009, afl. 7, p. 760-776 en G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Kluwer 2008, 6e, p. 695.

2 Vgl. HR 30 juni 2009, NJ 2009, 351, m.nt. Sch.

3 Er is hier geen aanleiding om aandacht te besteden aan gevallen waarin er wel vanuit kan worden gegaan dat de desbetreffende getuige toch niet zal verschijnen, zodat een verzoek die getuige te horen zinloos is.

4 Ik besef niet helemaal consequent te zijn door deze klacht wel, en de middelen 2 en 3 vooralsnog niet te bespreken. Maar voor het geval de Hoge Raad de bewezenverklaring in zaak A onder 4 subsidiair vernietigt en het Hof waarnaar de zaak terug- dan wel verwezen wordt alsnog tot een veroordeling komt is een antwoord op de in deze klacht aan de orde gestelde vraag mijns inziens toch dienstig.

5 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Kluwer 2008, 6e, p. 737 schrijft onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis dat de toepasselijke artikelen moeten worden aangehaald.

6 Corstens, a.w., p. 737, schrijft dat artikel 358, vierde lid, Sv bewerkstelligt dat de uitspraak inlicht over de strafbaarstelling van het gekwalificeerde gedrag in de wet en het in concreto geldend strafmaximum.