Home

Parket bij de Hoge Raad, 18-11-2008, BD6359, 01498/07

Parket bij de Hoge Raad, 18-11-2008, BD6359, 01498/07

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
18 november 2008
Datum publicatie
19 november 2008
ECLI
ECLI:NL:PHR:2008:BD6359
Formele relaties
Zaaknummer
01498/07

Inhoudsindicatie

359.2 Sv. De afwijking van het standpunt van de verdediging vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging. CAG: anders.

Conclusie

Nr. 01498/07

Mr. Vellinga

Zitting: 24 juni 2008

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft de verdachte wegens 1. "verkrachting" en 2. primair "poging tot zware mishandeling", veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf.

2. Namens de verdachte heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

3. Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft verzuimd te antwoorden op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de verklaringen van aangeefster dusdanig onbetrouwbaar zijn dat zij niet aan de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde ten grondslag kunnen worden gelegd.

4. Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 primair respectievelijk bewezenverklaard dat:

"hij op 5 september 2005 in [plaats] door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van genoemde [slachtoffer] gebracht en bestaande dat geweld hierin dat verdachte genoemde [slachtoffer] tegen het lichaam heeft geslagen en gestompt en geschopt/getrapt en het hoofd van [slachtoffer] heeft vastgepakt en omklemd en genoemde [slachtoffer] aan de haren heeft meegesleurd en [slachtoffer] hardhandig heeft beetgepakt en met genoemde [slachtoffer] heeft geworsteld en [slachtoffer] op een bed geduwd en de kin van [slachtoffer] stevig heeft beetgepakt en van links naar rechts heen en weer heeft bewogen en vervolgens de kleding van [slachtoffer] uitgetrokken en de benen van [slachtoffer] heeft beetgepakt en daarbij de knieën van [slachtoffer] tegen haar borst heeft gedrukt en gedrukt gehouden;

hij op 5 september 2005 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer] meermalen in het gezicht en tegen het hoofd en elders tegen het lichaam heeft geschopt en geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid"

5. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen, voor zover hier van belang inhoudende:

"1. Centraal voor de beoordeling van de onderhavige zaak staat, getuige ook het vonnis van de rechtbank, de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. ()

Ik zal vandaag, net als in eerste aanleg is gedaan, uitgebreid stilstaan bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en concluderen dat op basis van haar verklaringen niet tot een bewezenverklaring dient te worden gekomen.

()

Feit 1: verkrachting

Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster

11. Ik zei het al, in feite valt of staat de zaak met de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. Ik zal aan de hand van verschillende aspecten op die betrouwbaarheid hierna uitvoerig ingaan.

Aard van de relatie

12. Aangeefster verklaart dat zij in de periode voorafgaand aan haar vakantie al verschillende keren min of meer gedwongen seksueel contact had met cliënt en dat cliënt daarbij gewelddadig of in ieder geval zeer ruw met haar omging. Voor zover aangeefster in deze verklaringen zou kunnen worden gevolgd, wordt allereerst opgemerkt dat het opmerkelijk is dat zij desondanks geen einde maakt aan de relatie, maar naar cliënt blijft terugkomen en met hem naar bed blijft gaan. Dit is te meer frappant nu de familie van aangeefster fel gekant was tegen de relatie van aangeefster met cliënt (zie bijvoorbeeld sms-bericht van aangeefster aan cliënt op 7 juli 2005, om 00.10 uur, dossierpagina 72; verklaring vader aangeefster, dossierpagina 109 en RCverklaring getuige [betrokkene 5] van 13 november 2006).

13. Gevraagd naar een verklaring geeft aangeefster bij de RC aan dat zij eigenwijs is, mensen graag het voordeel van de twijfel geeft en cliënt wilde laten zien dat ze wel wat waard is. Om waardering te krijgen is aangeefster toch met cliënt naar bed gegaan. Uiteraard is het mogelijk dit toe te schrijven aan het feit dat cliënt zowel fysiek als in leeftijd een overwicht had over aangeefster, maar aangeefster wekt niet de indruk een weerloos slachtoffer te zijn dat niet voor zichzelf kon opkomen. Als gezegd, verklaart ze dat ze eigenwijs is en volgens haar verklaring bij de RC heeft ze cliënt op de donderdag voordat ze voor het eerst met hem naar bed ging 'duidelijk gemaakt dat ze nog geen relatie met hem had omdat ze hem nog niet goed genoeg kende'. En daar komt bij dat aangeefster, ondanks dat ze naar later zegt bezwaren had tegen sex met cliënt, in de periode voor haar vakantie cliënt bijna dagelijks ziet en veelvuldig met hem naar bed is geweest.

14. De gestelde gewelddadige aard van de relatie blijkt ook op geen enkele manier uit de sms-berichten die aangeefster aan cliënt heeft verstuurd in de periode waarin cliënt haar zo gewelddadig tot sex zou hebben gedwongen. Integendeel, uit de berichten komt veeleer het beeld naar voren van een smoorverliefd meisje.

15. En de wijze waarop aangeefster beweerdelijk door cliënt werd behandeld, was ook niet de reden om bij terugkeer van haar vakantie een einde aan de relatie te maken. Uit de aangifte en haar verklaringen bij de RC, maar ook de weergave van de verklaringen van aangeefster door haar vriendinnen [betrokkene 6 en 1], blijkt dat het feit dat cliënt gelogen zou hebben over zijn leeftijd hierbij een belangrijke factor was, evenals zijn bezitterigheid. Nergens lezen we iets terug over de manier waarop cliënt aangeefster zou hebben behandeld.

16. Wat betreft de gestelde gewelddadige aard van de relatie moet dan ook worden vastgesteld dat die niet volgt uit, of zelfs maar in enige mate wordt gesteund door de inhoud van het dossier. Ook op dit onderdeel hebben we het enkel te doen met de verklaringen van aangeefster.

Getuigen

17. De door aangeefster gestelde gebeurtenissen op 5 september 2005, in het bij zonder de gewelddadigheden in de woning van cliënt, vinden geen steun in de verklaringen van [betrokkene 4], de huisgenoot van cliënt die op enig moment tussenbeide is gekomen. Aangeefster verklaart in haar aangifte uitvoerig over hoe de ruzie tussen haar en cliënt nog doorging ook nadat [betrokkene 4] de kamer binnen was gekomen, bijvoorbeeld dat cliënt de keukenla zou hebben opengetrokken om daar een mes uit te pakken. Uit de verklaring van [betrokkene 4] zelf daarentegen komt naar voren dat nadat hij tussenbeide kwam hij er goeddeels in slaagde aangeefster en cliënt uit elkaar te houden.

18. De rechtbank selecteert uit de verklaringen van aangeefster en [betrokkene 4] een van de weinige punten waarop enige mate van overeenkomst bestaat en legt die vervolgens ten grondslag aan haar conclusie dat niet kan worden gezegd dat het relaas van aangeefster over de mishandeling niet door de ter plekke aanwezige getuige [betrokkene 4] wordt bevestigd. Kennelijk weegt voor de rechtbank een enkele overeenkomst tussen twee verklaringen zwaarder dan een heel scala aan divergenties, waarmee het oordeel van de rechtbank op dit punt voor de verdediging onbegrijpelijk is. De overweging van de rechtbank dat de omstandigheid dat [betrokkene 4] kosteloos bij cliënt in huis woont wellicht van invloed is geweest op zijn verklaring, overtuigt niet. Deze overweging is in hoge mate speculatief. Wat daarbij opvalt is dat de rechtbank deze getuige niet op zitting gehoord heeft, en deze overtuiging dus niet heeft gebaseerd op eigen waarneming van bijvoorbeeld het gedrag van de getuige bij de ondervraging. De rechtbank is voor deze overtuiging geheel afgegaan op het proces-verbaal van verhoor bij de politie. Gezien het hoge speculatieve gehalte van deze overtuiging is dat geen bevredigende aanpak geweest. Ik verzoek uw Hof dan ook te volstaan met de constatering dat getuige [betrokkene 4] het verhaal van aangeefster niet of nauwelijks ondersteunt, en het verhaal van cliënt wel.

19. Bij de rechtbank is verder reeds gewezen op de discrepanties tussen de aangifte en de verklaringen van haar vriendinnen [betrokkene 6 en 1]. Zo verklaart [betrokkene 6] dat aangeefster haar zou hebben verteld dat cliënt haar een aantal keren met zijn voet in de buik heeft geschopt en dat hij haar met een mes hebben bedreigd. Daarnaast verklaart [betrokkene 6] dat zij op 6 september zag dat aangeefster een dik rechteroog had en een wond op haar rechterslaap. Getuige [betrokkene 1] verklaart bij de politie dat volgens aangeefster cliënt haar in het gezicht zou hebben getrapt, dat hij stukken haar uit haar hoofd heeft getrokken, dat hij aangeefster ook tijdens de verkrachting nog op het hoofd zou hebben geslagen en dat hij aangeefster voordat zij naar huis ging, van haar fiets heeft geduwd. [betrokkene 6 en 1] komen met details die in ernstige mate afwijken van de aangiften en bovendien niet stroken met de verwondingen van aangeefster zoals weergegeven in de medische rapportage. Ook is opmerkelijk dat aangeefster de getuigen kennelijk allebei niet heeft verteld over de aanwezigheid van [betrokkene 4] en zijn rol in het geheel.

20. De verklaringen van deze twee vriendinnen geven aan dat aangeefster tegen hen in ieder geval gedeeltelijk een ander verhaal heeft verteld dan aan de politie, dat bovendien niet overeenkomt met de geconstateerde verwondingen. Deze constatering leidt wel degelijk tot een relevante conclusie met betrekking tot aangeefster, namelijk dat ze aantoonbaar aan derden niet de waarheid verteld heeft over het incident. En dat leidt weer tot een algemene constatering over de betrouwbaarheid van haar verklaringen in het algemeen, namelijk dat daaraan getwijfeld moet worden.

Ontmoetingen cliënt en aangeefster na 5 september 2005

21. Aangeefster verklaart dat zij cliënt op 6 september 2005, de dag na de vermeende verkrachting, nog heeft gezien om hem zijn fiets terug te geven dan wel haar eigen fiets terug te krijgen. Daarover verklaart ook getuige [betrokkene 6], die daar zelf bij was en die snel na de ontmoeting weggaat omdat er niks aan de hand was. Het lijkt op het eerste gezicht toch opmerkelijk dat een slachtoffer van een gewelddadige verkrachting een dag later alweer een ontmoeting heeft met haar verkrachter, enkel om een fiets uit te wisselen.

22. Na deze ontmoeting op 6 september heeft aangeefster cliënt niet meer gezien, zo verklaart ze bij de politie. Niets is echter minder waar, want bij de RC herinnert aangeefster zich, na enig doorvragen opeens een ontmoeting op 7 september 2005 met ene [betrokkene 4], een vriendin of kennis van aangeefster met wie cliënt vreemd zou zijn gegaan.

23. Over deze ontmoeting verklaart aangeefster bij de RC dat zij en [betrokkene 4] uitgebreid spraken over wat voor afschuwelijke dingen cliënt allemaal over [betrokkene 4] zou hebben gezegd. [betrokkene 4] wil bij cliënt verhaal gaan halen en aangeefster besluit om onduidelijke redenen met haar mee te gaan. Als aangeefster en [betrokkene 4] dan bij cliënt voor de deur staan, wordt cliënt agressief en zou hen met een 'lang krom mes' hebben bedreigd. Als ik het goed begrijp besluiten aangeefster en [betrokkene 4] op hoge poten naar cliënt toe te stappen om hem te confronteren met zijn kennelijk leugenachtige uitlatingen over [betrokkene 4]. Het kan zo zijn gegaan, maar de voorgestelde ontmoeting, twee dagen na een verkrachting, acht ik uitermate onwaarschijnlijk. Dit klemt te meer nu aangeefster bij haar aangifte er 'totaal niet aan heeft gedacht' om deze gebeurtenissen, die toch wel enige indruk zouden moeten hebben gemaakt, te melden aan de politie.

24. En dan is er opeens ook nog de ontmoeting op 8 september 2005. Getuige [betrokkene 5] verklaart bij de RC op 13 november 2006 dat aangeefster op 8 september 2005 nog bij cliënt thuis op bezoek is geweest. Kort samengevat verklaart [betrokkene 5] dat hij, [betrokkene 4] (!) en [betrokkene 7] bij cliënt thuis waren toen aangeefster langs kwam. Zij zou daarbij geen enkele boosheid hebben getoond, iedereen vriendelijk hebben begroet en, nadat cliënt telefonisch bedreigd zou zijn door de broer van aangeefster en haar om die reden te verstaan had gegeven dat zij het huis moest verlaten, pas na herhaaldelijk aandringen en met tegenzin zijn vertrokken. De bedreigingen aan het adres van cliënt worden overigens bevestigd door een tweetal verkorte processen-verbaal van 7 en 8 september 2005 van respectievelijk [verbalisant 5 en 6] waaruit blijkt dat cliënt op deze dagen aan het bureau is geweest om melding te maken van telefonische bedreigingen door de broer van aangeefster.

25. Waarom heeft aangeefster niets verteld over de ontmoeting op 8 september 2005? De kans dat ze de ontmoeting is vergeten lijkt onwaarschijnlijk, te meer daar ze door cliënt het huis uit is gezet. Bovendien is aangeefster bij de RC nog expliciet bevraagd naar ontmoetingen na 5 september en herinnert zij zich, met enige moeite, nog wel een ontmoeting op 7 september. Zou ze de ontmoeting van een dag later dan opeens vergeten zijn?

26. Hoe waarschijnlijk is het dat iemand op dag 1 wordt verkracht, op dag 2 een ontmoeting heeft met haar verkrachter om een fiets terug te krijgen, op dag 3 vervolgens naar het huis van haar verkrachter gaat en daar met een mes wordt weggejaagd, op dag 4 ten slotte vrolijk bij haar verkrachter thuis komt en pas na herhaaldelijk aandringen weer vertrekt? En indien de [betrokkene 4] die op 8 september bij cliënt thuis zit dezelfde [betrokkene 4] is die een dag eerder met aangeefster verhaal ging halen bij cliënt en daarbij door hem bedreigd is, hoe waarschijnlijk is het dan dat die [betrokkene 4] een dag later in alle rust bij de cliënt thuis op de bank zit? Als we dit geheel overzien dan kan bezwaarlijk anders worden geconcludeerd dan dat aangeefster fantasie en werkelijkheid voortdurend door elkaar haalt. Van enige angst voor cliënt in de dagen na 5 september blijkt in ieder geval niet, hetgeen toch in de rede lijkt te liggen na de gestelde gebeurtenissen.

27. Cliënt en aangeefster hebben elkaar ook na de veelbesproken week nog enkele keren ontmoet in [plaats]. Voor het laatst is dat nog geweest op 11 november jl. op een feest bij een gemeenschappelijke kennis. Volgens cliënt hebben hij en aangeefster, haar familie was er overigens ook bij, elkaar daar weliswaar niet gesproken, maar van enige animositeit of spanning was geen sprake, terwijl ze toch enkele uren in elkaars directe nabijheid hebben vertoefd. Andermaal wordt opgemerkt dat het in principe natuurlijk mogelijk is dat aangeefster en haar familie in ogenschijnlijk volstrekt vreedzame harmonie op een zelfde feest verblijven, maar dat het, mede gelet op de bedreigingen die aan het adres van cliënt door de familie van aangeefster in het verleden zijn geuit, op zijn minst genomen opmerkelijk is.

Jaloezie / wantrouwen?

28. Op grond van het voorgaande zijn de verklaringen van aangeefster reeds weinig betrouwbaar. Die betrouwbaarheid van aangeefster wordt naar het oordeel van de verdediging nog verder aangetast door gevoelens van jaloezie en wantrouwen over het vermeende vreemdgaan van cliënt, gecombineerd met zijn kennelijke leugens over zijn leeftijd. Het liegen van cliënt over zijn leeftijd en het vermeende vreemdgaan -en het ongenoegen van aangeefster daarover- komen overal in het dossier terug.

29. Allereerst zijn daar de verklaringen van cliënt. Hij verklaart dat aangeefster niet de waarheid spreekt en vermoedt dat haar aangifte is voortgekomen uit jaloezie of uit haar vermoeden dat met verschillende meisjes zou zijn vreemdgegaan. Iets wat hij overigens telkens heeft ontkend. Een andere reden kan cliënt niet bedenken.

30. Er zijn de verklaringen van aangeefster zelf. Zo verklaart zij al in haar aangifte (dossierpagina 29) dat zij het na de vakantie uit wilde maken omdat ze via kennissen en via haar ouders te horen kreeg dat cliënt geen goed persoon zou zijn. Even verderop verklaart ze vervolgens dat ze, nadat ze op 5 september 2005 naar het huis van cliënt was gegaan, hem toen de waarheid heeft verteld, waarmee ze naar eigen zeggen doelde op zijn leugens over zijn leeftijd.

31. En gevraagd naar de bedoeling van haar sms.-bericht aan cliënt van 5 september 2005 om 20.10 uur waarin ze zegt dat ze 'weet wie ze bedoelen wie de vriendin van cliënt is, namelijk [betrokkene 3] en niet [betrokkene 8]', verklaart zij:

'Ik was teruggekomen uit België en mijn moeder heeft mij verteld dat er tijdens mijn afwezigheid mensen tegen haar gezegd hadden dat niet [betrokkene 8] maar [betrokkene 4] zijn vriendin was. [betrokkene 4] echter vertelde mij twee dagen later dat [verdachte] al achter ene [betrokkene 9] aanzat toen hij mij op het feestje bij [betrokkene 8] leerde kennen. Hij heeft dus achter ons alle twee aangejaagd. Hij heeft nadat wij voor het eerst sex hadden gehad ook gezegd dat het met [betrokkene 9] beter was, dat bleek later ook gelogen omdat [betrokkene 9] wel door hem was benaderd maar trouw was gebleven aan haar eigen vriend, volgens [betrokkene 9].'

32. Het lijkt toch alles behalve waarschijnlijk dat je de persoon door wie je hooguit een paar uur eerder op gewelddadige wijze bent verkracht en mishandeld een sms-bericht stuurt met daarin de mededeling over zijn vermeende andere vriendin. Blijkens haar sms-bericht is aangeefster om acht uur 's avonds vooral bezig met de vraag met wie cliënt zou zijn vreemdgegaan in plaats van wat cliënt haar fysiek zou hebben aangedaan.

33. Bovendien zou aangeefsters ongenoegen over cliënt een verklaring kunnen zijn voor de wel heel uitgebreide verklaring die zij bij de RC aflegt over haar ontmoeting met [betrokkene 4] op 7 september. Blijkens de verklaring van aangeefster hebben zij en [betrokkene 4] elkaar uitgebreid geroken voordat ze 'verhaal gingen halen' bij cliënt en ging het in hun gesprek feitelijk alleen maar over de dingen die cliënt gezegd zou hebben over [betrokkene 4]. Aangeefster en [betrokkene 4] spreken niet over de verkrachting en mishandeling van twee dagen eerder, maar over dingen die cliënt al dan niet zou hebben gezegd andermaal verband houdend met zijn vermeende escapades. Het is mogelijk, maar het is in ieder geval opmerkelijk.

34. Vervolgens is er getuige [betrokkene 4] die verklaart:

'Ik kan me nu toch herinneren waar de ruzie over ging. Het ging om een meisje die [verdachte] kent. [slachtoffer] dacht dat [verdachte] vreemd ging met dit meisje.'

35. Getuigen [betrokkene 6]:

'Ik hoorde haar vertellen dat deze jongen had gelogen over zijn leeftijd, Hij zou hebben verteld dat hij 20 jaar oud was, maar dat hij in werkelijkheid 30 jaar of ouder bleek te zijn. Blijkbaar had hij tegen haar gelogen.

(...)

Ik heb [slachtoffer] toen ook horen zeggen dat ze het wilde gaan uitmaken met die jongen. Ze heeft mij niet verteld wanneer ze dit wilde gaan doen. Ze wilde het uitmaken omdat zij niet meer wilde en omdat hij tegen haar gelogen had.'

36. Aan getuige [betrokkene 1] zou aangeefster weer een geheel ander verhaal hebben verteld over waarom ze het met cliënt uit wilde maken:

'[slachtoffer] vond de relatie tussen haar en [verdachte] niet meer gaan, [slachtoffer] vertelde mij dat ze [verdachte] te bezittering vond. Hij wilde altijd weten waar [slachtoffer] was en met wie ze was.' Wel komt ook in de verklaring van [betrokkene 1] weer terug het element dat cliënt zou hebben gelogen over zijn leeftijd:

'[verdachte] had tegen [slachtoffer] verteld dat hij 25 jaar oud was maar het bleek dat hij 36 jaar oud was en dat hij ook al en kind had.'

37. Getuige [betrokkene 5] verklaart bij de RC:

'Zij vond het niet leuk als hij contact had met andere meisjes, (...) Ze toonde dan jaloezie en boosheid.

(...)

Zij luisterde veel naar roddels die zeiden: "Je vriend doet dit en dat". U vraagt of zij ook wel dingen verzon om [verdachte] zwart te maken. Ze hoorde roddels of ze heeft het zelfbedacht maar het stoorde haar als hij contact had met andere vrouwen.'

Gevraagd naar reden van het einde van de relatie verklaart [betrokkene 5] dat het door een meisje kwam dat cliënt ooit op een feest zou hebben ontmoet en door de familie van aangeefster die veel te betrokken zou zijn geweest bij de relatie.

38. Het voorgaande overziend kan worden vastgesteld dat de leeftijds- en vreemdgaankwesties voor spanning in de relatie zorgden en (mede) tot het einde van die relatie hebben geleid. Voegt men daar de uit de hand gelopen ruzie van 5 september aan toe, de zogenaamde bedreiging op 7 september alsmede het feit dat aangeefster op 8 september door cliënt zijn huis uit is gezet, dan kan wellicht worden verklaard waarom aangeefster op 8 september een sms-bericht aan cliënt stuurt met de tekst:

'Weet dat ik niet bang voor je bent maar ik pak jou wel te[r]ug want ik ben nou bij de politiebureau..!!?'

Wat aangeefster precies heeft bedoeld met deze mededeling kan zij uiteraard alleen zelf beantwoorden, maar gelet op het voorgaande zou het mij in het geheel niet verbazen indien het bericht verband houdt met zijn vermeende escapades, zijn beweerde leugens over zijn leeftijd en de heftige ruzie.

Conclusie feit 1

() In ieder geval moet worden vastgesteld dat er zoveel aanwijzingen bestaan om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, dat naar het oordeel van de verdediging niet, althans niet zonder gerede twijfel, tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit kan worden gekomen.

Feit 2: Poging tot zware mishandeling

43. De omstandigheden op grond waarvan vrijspraak terzake de verkrachting zou moeten volgen, zijn uiteraard van belang bij beoordeling van feit 2: poging tot zware mishandeling. Cliënt verklaart dat tijdens de ruzie in zijn woning zowel door hem als door aangeefster geweld is gepleegd. Hij betwist echter de wijze waarop hij aangeefster volgens haar zou hebben toegetakeld.

44. Aangeefster verklaart in haar aangifte gedetailleerd over het geweld dat door cliënt zou zijn toegepast:

()

45. Als men deze verklaringen leest dan kan het haast niet anders dan dat aangeefster zeer ernstig letsel moet hebben opgelopen. Zou cliënt aangeefster zoals zij wil doen geloven meermalen met de vuist in het gezicht hebben geslagen en haar meermalen in het gezicht hebben geschopt dan zou dit naar voren moeten komen uit de medische stukken. Dat is echter geenszins het geval.

46. In de medische rapportage is te lezen (dossierpagina's 61 en 62): wondje linkeroog, 1/2 cm bij 1/2 cm, drukpijn rechter onderkaak, pijnlijke armen, wond op rechterhand die zou kunnen passen bij bijtwond, iets gezwollen linkerbeen, waar aangeefster moeilijk op kan staan.

Van enig ander letsel wordt geen melding gemaakt.

47. De verklaringen van aangeefster worden zoals ik reeds eerder opmerkte ook niet ondersteund door getuige [betrokkene 4], die lijfelijk aanwezig was bij de ruzie. Met geen woord rept hij over het slaan en schoppen in het gezicht van aangeefster, zoals hij dit ook met doet over het mes en het strijkijzer waarmee cliënt aangeefster naar haar zeggen heeft bedreigd. Terwijl in beide gevallen het toch [betrokkene 4] is die cliënt zou hebben tegengehouden. De verklaringen van [betrokkene 4] worden, anders dan de verklaringen van aangeefster, niet weersproken door de medische stukken. Desondanks heeft de rechtbank aanleiding gezien de verklaringen van aangeefster als voldoende betrouwbaar aan te merken en aan de verklaringen van [betrokkene 4] voorbij te gaan middels de overweging 'dat zij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat de omstandigheid dat [betrokkene 4] kosteloos bij verdachte inwoont wellicht van invloed is geweest bij het afleggen van zijn verklaring'.

Conclusie feit 2

48. Het voorgaande overziend moet worden geconcludeerd dat aangeefster de gestelde mishandelingen schromelijk heeft overdreven. Anders dan haar eigen verklaringen, die zoals aangetoond verre van betrouwbaar zijn, bevat het dossier eenvoudigweg geen aanknopingspuiten die kunnen leiden tot de conclusie dat cliënt de intentie heeft gehad om aangeefster zwaar lichamelijk letstel toe brengen. Ik concludeer dan ook, net als de officier van justitie in eerste aanleg, tot vrijspraak voor feit 2.

Conclusie

49. Aangeefster en cliënt hebben op 5 september 2005 een heftige ruzie gehad, welke ruzie feitelijk het einde betekende van de -moeizame- relatie. De gemoederen zijn bij die ruzie hoog opgeindeendwondng tot zware mishandelingniet is voltooidhaam heeft geschopt en geslagen, terwijl de uersoon genaamd [slachtoffer], opzlaaid, zo hoog dat door zowel aangeefster als door cliënt fysiek geweld is toegepast Op grond van de medische stukken moeten we vaststellen dat aangeefster aan die ruzie (lichte) verwondingen heeft overgehouden.

50. Waar het om gaat is de vraag of er voldoende bewijs is voor de tenlastegelegde verkrachting en poging tot zware mishandeling. Gelet op de medische stukken, op de inhoud van de verschillende getuigenverklaringen maar zeker ook gelet op de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, moet die vraag negatief worden beantwoord. Ik verzoek u om cliënt hoe dan ook voor het eerste en tweede feit primair vrij te spreken."

6. Verdachtes raadsman heeft bij de betwisting van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster niet volstaan met het zaaien van twijfel over de geloofwaardigheid van die verklaringen door op onwaarschijnlijkheden in haar verklaringen te wijzen(1), maar zijn betoog gebouwd op "harde" aanknopingspunten: sms-berichten waaruit zou blijken dat aangeefsters familie sterk was gekant tegen de relatie van aangeefster met de verdachte, sms-berichten die aangeefster aan de verdachte heeft verstuurd en waaruit allesbehalve van een verstoorde relatie zou blijken, de discrepantie tussen aangeefsters verklaringen en de verklaringen van haar vriendinnen [betrokkene 6 en 1], de verklaringen van verdachtes huisgenoot [betrokkene 4], de verklaring van de getuige [betrokkene 5], en de (aard van de ) verwondingen van aangeefster.

7. Daarom(2) kan hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht.

Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de in het middel bedoelde verklaringen (gedeeltelijk) tot het bewijs te bezigen, maar heeft - in strijd met art. 359, tweede lid, Sv - niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg. Weliswaar vindt het betoog van verdachtes raadsman, in het bijzonder punt 46 e.v., in zoverre weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen dat uit bewijsmiddel 7 ook blijkt van een gebroken linker onderarm van aangeefster, maar daarmee kan nog niet worden gezegd dat de verwerping van het gevoerde verweer in de bewijsmiddelen besloten ligt.(3) Het verweer is immers gebouwd op vele andere concrete aanknopingspunten die in de bewijsmiddelen niet aan de orde komen.

8. Het middel is terecht voorgesteld.

9. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.

10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Vgl. HR 18 april 2006, LJN AV2378, NJ 2006, 394, m. nt. Y. Buruma en LJN AV2377, HR 16 mei 2006, LJN AV1581, HR 4 juli 2006, LJN AW2476, NJ 2006, 386, HR 26 september 2006, 02413/05 (art. 81 RO), HR 22 mei 2007, 02763/06 (art. 81 RO).

2 Vgl. HR 15 mei 2007, LJN AZ9353, NJ 2007, 374, HR 28 november 2006, LJN AY8961, NJ 2007, 122, en LJN AZ0265, NJ 2007, 123, m. nt. Reyntjes, HR 18 december 2007, LJN BB7085, HR 19 februari 2008, LJN BB6217, HR 4 maart 2008, LJN BC3748. In HR 16 mei 2006, LJN AU8266, NJ 2007, 119 werd een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aangenomen; dat lijkt (inmiddels) wat aan de "strenge" kant.

3 HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393, rov. 3.8.2 onder i, HR 18 december 2007, LJN BB5383