Home

Parket bij de Hoge Raad, 05-07-2005, AT2970, 03096/04 B

Parket bij de Hoge Raad, 05-07-2005, AT2970, 03096/04 B

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
5 juli 2005
Datum publicatie
5 juli 2005
ECLI
ECLI:NL:PHR:2005:AT2970
Formele relaties
Zaaknummer
03096/04 B

Inhoudsindicatie

Beklagzaak. 1. De enkele door de rb in aanmerking genomen nalatigheid van het OM om zijn standpunt met stukken te onderbouwen, kan geen grond vormen voor het oordeel dat de inbeslagneming onrechtmatig is. Een dergelijk oordeel had alleen kunnen worden bereikt o.g.v. de vaststelling – eventueel o.g.v. nader onderzoek – van de daarvoor relevante, de beslaglegging zelve betreffende, feiten en omstandigheden. 2. De rb had, in het licht van hetgeen de OvJ heeft aangevoerd en van de stukken, blijk moeten geven te hebben onderzocht of het beslag berustte of was komen te berusten op art. 94a Sv. In dat geval zou als maatstaf hebben te gelden of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als derde/niet-beslagene als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt. Indien dit laatste het geval is, zal voorts moeten worden onderzocht of zich de situatie van art. 94a.3 of 94a.4 Sv voordoet.

Conclusie

Nr. 03096/04 B

Mr Machielse

Zitting 29 maart 2005

Conclusie inzake:

[klager]

1. Het cassatieberoep richt zich tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem, vestiging Schiphol, van 4 oktober 2004 waarbij het beklag strekkende tot teruggave van een personenauto aan klager gegrond is verklaard.

2. De Officier van Justitie heeft cassatie ingesteld en een cassatieschriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.

3.1 Het middel komt met meerdere klachten op tegen het oordeel van de Rechtbank dat de personenauto aan klager als rechthebbende dient te worden teruggegeven.

3.2 Het proces-verbaal van de openbare behandeling van het klaagschrift in raadkamer houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:

De officier van Justitie verklaart, zakelijk weergegeven:

[De verdachte/beslagene], onder wie de betrekkelijke auto in beslag is genomen, is verdachte in een grote drugszaak. Hij reed in die auto en heeft deze vermoedelijk betaald uit de inkomsten van criminele activiteiten.

Het beslag dient te worden gehandhaafd, omdat de auto vatbaar is voor verbeurdverklaring, dan wel tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

[De verdachte/beslagene] had de beschikking over de auto en moet daarvan als eigenaar worden gezien; dat de auto op naam van een ander staat, zegt niets; dat is een niet ongebruikelijke manier voor het spreiden van risico's.

In dit verband verwijs ik naar de verslagen van een tweetal op 20 april 2004 opgenomen tapgesprekken, te weten:

- te omstreeks 19.31 uur: "T : je weet dat ik ook nog die Golf heb, maar die ga ik helemaal niet de verkoop in gooien, want dat gaat hoog boven dat bedrag uit en dan verlies ik aan alle kanten";

- te omstreeks 21.06 uur: "T : je je golf verkopen. Dus ik zeg van die golf blijf je af. Ik zeg die Porsche mag je weg doen dat heb een bedrag daarvan ongeveer dat is een waarde ik zeg dat kan ik begrijpen dat mag je verkopen. Begrijp je. Dat heb een waarde van 25 ik zeg dat mag je proberen van de hand te doen maar ik ga niet die golf weg doen ik zeg ben je helemaal mal. Ik zeg ik ga niet een wagen van 70 rooien weg doen om jou 30 te geven".

Daarnaast wijs ik op het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] over de aankoop en de montage van accessoires, alsmede het proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie mr. M.L. Crommelin, van 17 augustus 2004. Uit een en ander volgt dat [de verdachte/beslagene] gebruiker en eigenaar is van die auto. Ik concludeer dan ook tot ongegrondverklaring van het klaagschrift.

Klager verklaart, zakelijk weergegeven:

[De verdachte/beslagene], een zoon van mijn zus, heeft de auto meerdere malen van mij geleend en niet deze auto alleen.

Zijn verklaring over de accessoires is een lachertje.

Ik was al tijden op zoek naar zo'n Golf. Via een VW-dealer in Berkel en Rodenrijs, waar mijn zus woont, hoorde ik dat er één stond bij een dealer in Wychen. Na een afspraak te hebben gemaakt, ben ik daar met [de verdachte/beslagene] heengereden. Het lukte niet meteen, maar uiteindelijk heb ik die auto besteld en 1000 euro handgeld betaald. In december 2003 ben ik begonnen met het aflossen van het resterende geldbedrag; ik heb daarvoor geld geleend bij de AMRO-bank en particulieren.

Omdat [de verdachte/beslagene] bevriend was met iemand werkzaam in de HiFi-branche en daardoor goedkoper aan apparatuur kon komen, heeft hij op mijn verzoek die apparatuur in de auto laten inbouwen. [De verdachte/beslagene] heeft dat betaald met geld dat ik hem in januari 2004 heb gegeven.

U houdt mij voor, dat [de verdachte/beslagene] op 16 augustus 2004 in raadkamer heeft verklaard, dat hij niet weet wie die dure apparatuur in de auto heeft gezet.

Hij weet dat wel.

Van de auto heb ik ook nog onderdelen in de garage liggen.

De inhoud van de opgenomen tapgesprekken is allemaal kolder. [De verdachte/beslagene] kan zeggen wat hij wil. Ze moesten van hem van de auto afblijven, omdat deze niet van hem was.

Ik weet niet in welke situatie [de verdachte/beslagene] zich nu bevindt en wil me daar ook niet mee bemoeien. Ik ben hier alleen om de auto, die van mij is, op te halen. Het is mijn zaak waarom ik het aanbrengen van de accessoires in tweeën heb betaald; alles is legaal gegaan.

Ik heb [de verdachte/beslagene] destijds na de scheiding van zijn moeder opgevangen. (...)

De raadsman verklaart, zakelijk weergegeven:

Klager is een autofreak en de inbeslaggenomen auto is een verzamelaars-item. Het is een dure - door klager voor in totaal 53.000 euro gekochte - auto. Hij heeft een aanbetaling gedaan en het resterende bedrag afgelost. Vervolgens heeft hij daarin door een gespecialiseerd bedrijf accessoires laten aanbrengen. Het OM maakt een verkeerde inschatting; [de verdachte/beslagene] heeft de auto geleend. Hij was wel beschikkingsbevoegd, maar geen eigenaar.

Uit de tapgesprekken blijkt dat [de verdachte/beslagene] de auto beslist niet in de verkoop wilde hebben; hij heeft daarbij niet willen zeggen, dat de auto niet van hem was.

De inbouw van de accessoires heeft in opdracht en voor rekening van klager plaatsgevonden; dat [de verdachte/beslagene] als tussenpersoon heeft gefungeerd, maakt hem nog geen eigenaar.

Het OM heeft geen steekhoudende argumenten aangevoerd om het beslag te handhaven.

Ik verzoek u de teruggave van de auto te gelasten."

Voorts heeft klager in raadkamer onder meer kopieën van bankafschriften laten zien - kennelijk om aan te tonen dat de VW Golf van zijn geld is betaald - waarop de Officier van Justitie heeft aangevoerd dat daaruit niet blijkt waar die gelden vandaan komen. Daarnaast heeft de Officier van Justitie nog aangegeven dat het tegen [de verdachte/beslagene] lopende strafrechtelijk financieel onderzoek nog niet is afgerond.

3.3 De Rechtbank heeft haar beslissing tot teruggave van de auto aan klager als volgt gemotiveerd:

"Als gesteld en niet weersproken moet als vaststaand worden aangenomen, dat bedoelde auto op [14 juni 2004; AM] onder [de verdachte/beslagene] in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt.

Namens klager is er onder meer op gewezen, dat:

- hij zich over het voortduren van de inbeslagneming bezwaard voelt;

- het belang van de strafvordering zich - naar zijn oordeel - niet tegen de gevraagde teruggave verzet;

- de auto in januari 2004 door klager werd gekocht;

- de auto aan [de verdachte/beslagene] werd uitgeleend;

- het Openbaar Ministerie geen steekhoudende argumenten heeft aangevoerd om het gelegde beslag te handhaven.

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het klaagschrift, nu zich te dezen niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter - later oordelend - de auto verbeurd zal verklaren dan wel tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, weshalve het belang van strafvordering zich tegen de verzochte teruggave verzet.

De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde in de raadkamer van oordeel, dat het openbaar ministerie onvoldoende heeft aangetoond dat de onder [de verdachte/beslagene] in beslag genomen auto geheel of grotendeels door middel van (een) strafba(a)r(e) feit(en) is verkregen, aangezien de stukken die betrekking hebben op deze inbeslagname ontbreken.

Het openbaar ministerie is voldoende in de gelegenheid geweest zijn standpunt aan de rechtbank en de raadsman kenbaar te maken en dit standpunt te onderbouwen met bijvoorbeeld het onderliggende strafdossier / proces-verbaal. Aangezien het openbaar ministerie dit heeft nagelaten, kan de rechtbank niet toetsen of de onderhavige beslaglegging rechtmatig is, zodat de rechtbank het er in het voordeel van klager voor houdt, dat de meergenoemde auto niet op rechtmatige wijze onder [de verdachte/beslagene] in beslag is genomen.

Daarnaast is de rechtbank van oordeel, dat het belang van strafvordering zich niet tegen de verzochte teruggave verzet, nu:

- zich in dezen het geval voor dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelende, tot een verbeurdverklaring van de onder [de verdachte/beslagene] inbeslaggenomen auto zal komen;

- de afgifte van de auto aan klager als rechthebbende op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is."

3.4 Bij de stukken bevindt zich - voorzover hier van belang - een rapport d.d. 3 juni 2004 van J.J. Boonstra, financieel deskundige, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam bij het Bureau Financiële Recherche van de Justitiële Dienst, District Koninklijke Marechaussee Schiphol. Dit rapport behelst de bevindingen van het door het CARG-HARC team (een samenwerkingsverband tussen de Douane, FIOD en de Koninklijke Marechaussee) tegen [de verdachte/beslagene] ingestelde opsporingsonderzoek. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:

"Aanleiding

In het lopende onderzoek Jaguar komt [de verdachte/beslagene] als verdachte naar voren van de mogelijke betrokkenheid bij het binnen Nederland brengen van verdovende middelen. Gedurende het onderzoek zijn er meerdere bevelen afgegeven ten aanzien van telefoonnummers welke in gebruik zijn bij [de verdachte/beslagene]. Na het uitluisteren van de opgenomen gesprekken is binnen het onderzoeksteam het vermoeden gerezen dat [de verdachte/beslagene] betrokken is bij de invoer van een partij van 340 kilo cocaïne binnen Nederland. Tevens wordt [de verdachte/beslagene] verdacht van de betrokkenheid bij het binnen Nederlands grondgebied brengen van een hoeveelheid van 50 kilo cocaïne.

Uit het onderzoek tot dusver is gebleken dar de verdachte [de verdachte/beslagene] zich voortdurend bezighoudt met de invoer en handel van verdovende middelen.

Uit onderzoek in het belastingdienstsysteem, programma Beheer van Relaties, blijkt dat [de verdachte/beslagene] een bijstandsuitkering ontvangt. Verdachte [de verdachte/beslagene] heeft gedurende het onderzoek ook gebeld met de Sociale Dienst in verband met zijn uitkering.

Vermogen verdachte [de verdachte/beslagene]

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat verdachte [de verdachte/beslagene] eigenaar is van 2 auto's. Het betreft een Porsche 911, voorzien van het kenteken [BB-00-BB]. De Porsche is te naam gesteld op [getuige 3] e/v [betrokkene 1] en zij is de moeder van verdachte [de verdachte/beslagene]. Tevens beschikt verdachte [de verdachte/beslagene] over een Volkswagen Golf V6 voorzien van het kenteken [AA-00-AA]. De Volkswagen Golf is te naam gesteld op [klager] en hij is de oom van verdachte [de verdachte/beslagene].

In het afgeluisterde telefoongesprek, gespreksnummer 24009045, van 7 mei 2004, zegt [de verdachte/beslagene] een Golf R32 te hebben met een waarde van 70.000 euro. Tevens zegt [de verdachte/beslagene] in dit gesprek dat er voor 16.000 euro accessoires in het voertuig aanwezig is. (...)

Vermoedelijk heeft verdachte [de verdachte/beslagene] de Porsche en VW Golf gekocht van het geld wat hij heeft verdiend met de invoer en handel in verdovende middelen. (...)

Punten voor nader financieel onderzoek zijn onder andere:

- de aankoop / betaling van de Porsche van verdachte [de verdachte/beslagene]

- de aankoop / betaling van de VW Golf van verdachte [de verdachte/beslagene]

- de financiering van de onderschepte partijen verdovende middelen

- het verrichten van onderzoek naar de bankrekeningen van verdachte [de verdachte/beslagene]"

Voorts houdt dit rapport een (kennelijk) aan de Officier van Justitie gericht verzoek in om de instelling van een tegen [de verdachte/beslagene] gericht strafrechtelijk financieel onderzoek te bevorderen, zodat de omvang van het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel (dat de rapporteur zelf beraamt op minimaal € 12.000,--) kan worden geschat.

Tevens bevinden zich onder de stukken verschillende, door de griffier voor fotokopie conform getekende processen-verbaal van verhoor van getuigen in het kader van het strafrechtelijk financieel onderzoek tegen [de verdachte/beslagene].

3.6 De eerste klacht in het middel richt zich tegen het oordeel van de Rechtbank dat - nu de stukken met betrekking tot de inbeslagname aan het dossier ontbreken - er van moet worden uitgegaan dat de voorwerpen onrechtmatig in beslag zijn genomen.

3.7 Ik ben met de steller van het middel van oordeel dat de Rechtbank vergaande consequenties heeft verbonden aan het ontbreken van de stukken die zien op de inbeslagneming van de in het klaagschrift bedoelde Golf. Gelet daarop is het in ieder geval merkwaardig te noemen dat uit het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer niet kan volgen dat de Rechtbank aan de Officier van Justitie heeft doen blijken de dossierstukken ongenoegzaam te vinden om de rechtmatigheid van het beslag te toetsen. Evenmin volgt uit dat proces-verbaal dat de Rechtbank aan de Officier van Justitie heeft gevraagd waarom de stukken die betrekking hebben op de inbeslagname van het desbetreffende voertuig zich niet in het dossier bevinden, noch dat het de Officier van Justitie de gelegenheid heeft geboden om het dossier alsnog met die stukken aan te vullen. Het voorgaande klemt des te meer nu de Rechtbank aan het ontbreken van die stukken het oordeel heeft verbonden dat de inbeslagname onrechtmatig heeft plaatsgevonden. Voor een dergelijk oordeel lijkt mij in een situatie als de onderhavige pas dan reden voorhanden indien uit nader onderzoek zou zijn gebleken dat de stukken betreffende de inbeslagname in het geheel niet zijn opgemaakt (en daardoor tot nietigheid leidende vormvoorschriften niet zijn nageleefd) om een ernstig gebrek aan de inbeslagneming te verdoezelen.(1) Het enkele feit dat die stukken zich niet in het dossier bevinden dat aan de raadkamer is overgelegd kan - in ieder geval niet zonder nadere motivering - mijns inziens niet tot het oordeel leiden dat de inbeslagname reeds daarom onrechtmatig moet worden geoordeeld.(2) Overigens is niet precies duidelijk wat de Rechtbank bedoelt met "de stukken die betrekking hebben op deze inbeslagname" omdat de Rechtbank wél beschikte op het hiervoor genoemde rapport en de processen-verbaal van verhoor van getuigen. Het middel is dan ook terecht voorgesteld.

3.8 Voorts behelst het middel de klacht dat het Hof bij de beoordeling van het beklag de verkeerde maatstaf heeft aangelegd.

3.9 Bij de beoordeling van die klacht moet het volgende worden vooropgesteld.

Indien in het geval dat beslag is gelegd op grond van art. 94 Sv een ander dan de beslagene, stellende dat hij eigenaar is van het inbeslaggenomen voorwerp, zich bij de rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan hem, dient de rechtbank te beoordelen of a) het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo neen, of b) het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is het inbeslaggenomen voorwerp aan de klager te doen teruggeven.(3) Uit het voorgaande volgt dat voorwerpen die in beslag zijn genomen op grond van art. 94 Sv, ook indien zij aan een derde toebehoren, onder omstandigheden aan het beslag onderworpen kunnen blijven. Dit is bijvoorbeeld het geval indien het - gelet op het bepaalde in art. 33a, tweede lid, aanhef en onder a Sr in verbinding met het eerste lid van dat artikel - niet hoogstonwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van die voorwerpen zal bevelen.

Indien het beslag is gelegd op grond van art. 94a Sv, is de derde/niet-beslagene die zich daartegen keert, in zijn beklag ontvankelijk, indien hij stelt eigenaar te zijn van het inbeslaggenomen voorwerp. De rechter die over dit beklag heeft te oordelen, dient dan na te gaan of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel staat dat die derde/niet-beslagene als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt. Indien buiten twijfel is dat de derde als eigenaar van het inbeslaggenomene moet worden aangemerkt, zal de rechter teruggave aan deze moeten gelasten, ook indien overigens aan alle voorwaarden voor beslaglegging op de voet van art. 94a Sv is voldaan, tenzij zich het geval voordoet waarin het derde lid van art. 94a Sv voorziet.(4)

3.9 Uit het voorgaande volgt dus dat de grondslag van het gelegde beslag gevolgen heeft voor de maatstaf waaraan de voortduring van het beslag dient te worden getoetst indien een derde stelt eigenaar te zijn van het inbeslaggenomen voorwerp.(5) Die beslaggrondslag heeft in onderhavige procedure kennelijk voor de nodige verwarring gezorgd. Dat is ook niet zo vreemd, nu de stukken betreffende het onder [de verdachte/beslagene] gelegde conservatoire beslag als bedoeld in art. 94a Sv - waaronder het proces-verbaal van conservatoir beslag waarin melding wordt gemaakt van de in het klaagschrift bedoelde VW Golf - door het Openbaar Ministerie weliswaar aan de cassatieakte zijn gehecht, maar zich géén van allen bij de aan de Rechtbank ter beschikking gestelde processtukken bevinden. Maar anderzijds bevatten de stukken die wél aan de Rechtbank ter beschikking stonden aanwijzingen dat het een conservatoir beslag betrof.

3.10 De impliciete beslissing van de Rechtbank om de zaak niet aan te houden teneinde de Officier van Justitie het dossier alsnog te doen laten aanvullen maar de zaak af te doen op de stukken die op dat moment aan de Rechtbank ter beschikking stonden, heeft er toe geleid dat de beslissing van de Rechtbank op meerdere punten hapert. Naast de hiervoor onder 3.7 reeds genoemde gebrekkige beslissing betreffende de rechtmatigheid van het beslag kan er op worden gewezen dat de Rechtbank bij de beoordeling van de gegrondheid van het klaagschrift de maatstaf van art. 94 Sv heeft aangelegd. Kennelijk heeft zij zich - ondanks het ontbreken van de stukken betreffende de inbeslagname van de Golf - dus wél in staat geacht om de grondslag van het beslag te beoordelen. Behalve de ietwat ongelukkige opmerking van de Officier van Justitie dat het beslag moet blijven gehandhaafd omdat de auto vatbaar is voor verbeurdverklaring wijst echter in deze zaak niets er op dat het op de Golf gelegde beslag (nog steeds) gegrond is op art. 94 Sv.(6) Het hiervoor onder 3.4 aangehaalde rapport en de onder 3.2 vermelde opmerkingen van de Officier van Justitie dat het strafrechtelijk financieel onderzoek tegen [de verdachte/beslagene] nog niet is afgerond en dat het beslag strekt tot bewaring van het recht tot verhaal voor een later aan deze op te leggen betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wijzen immers juist in de richting dat er in deze sprake is van een conservatoir beslag.

3.11 De stukken betreffende het op de VW Golf gelegde beslag ex art. 94a Sv zijn pas in cassatie - en dus te laat voor een inhoudelijke beoordeling daarvan - overgelegd. Niettemin kan reeds uit het feit dat ook de wél aan de Rechtbank ter beschikking gestelde stukken er op wijzen dat het om een conservatoir beslag gaat worden afgeleid dat de Rechtbank, door te oordelen als hiervoor onder 3.3 weergegeven, de grondslag van het beslag heeft miskend en bij de beoordeling van het klaagschrift de verkeerde maatstaf heeft toegepast. Ook deze klacht is dus terecht voorgesteld.

3.12 Ik wil niet speculeren over wat de uitkomst van deze procedure zou zijn geweest indien de Rechtbank de zaak wél ambtshalve had aangehouden teneinde de Officier van Justitie het dossier met de nodige stukken te doen laten aanvullen, maar acht de kans groot dat er in ieder geval duidelijkheid zou zijn gekomen voor wat betreft de grondslag van het beslag. Voorts was de Rechtbank dan naar alle waarschijnlijkheid óók in staat geweest om de rechtmatigheid van het beslag te toetsen. Gelet op het feit dat de Rechtbank in deze de onjuiste maatstaf heeft toegepast en een zonder nadere motivering onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven omtrent de rechtmatigheid van het beslag ben ik van mening dat de zaak zal moeten worden teruggewezen naar de Rechtbank, opdat zij - na completering van het dossier - door de raadkamer opnieuw inhoudelijk kan worden behandeld.(7) Dit betekent dat de laatste in het middel vervatte klacht, inhoudende dat het oordeel van de Rechtbank ook onbegrijpelijk is voorzover zij heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie onvoldoende heeft aangetoond dat de onder [de verdachte/beslagene] in beslag genomen auto geheel of grotendeels door middel van (een) strafba(a)r(e) feit(en) is verkregen, in cassatie geen bespreking meer behoeft.

3.13 Het middel slaagt derhalve.

4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank te Haarlem, vestiging Schiphol, die op het klaagschrift opnieuw zal dienen te beslissen en recht te doen.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien bij beoordeling van de inbeslagname zou blijken dat door de rechter-commissaris geen (schriftelijke) machtiging als bedoeld in art. 103 Sv respectievelijk art. 126 Sv is afgegeven. Vgl. HR NJ 2002, 326.

2 Zie voorts HR NJ 1999, 153. In die zaak is het beklag ex art. 552a Sv pas gegrond verklaard nadat de Officier van Justitie door de raadkamer (meermalen) in de gelegenheid was gesteld om de processtukken aan te vullen maar deze telkens in gebreke bleef de gevraagde stukken aan het dossier toe te voegen. Uitdrukkelijk wees de Hoge Raad er in die zaak op dat de Rechtbank in die zaak niet had geoordeeld dat het beslag onrechtmatig was gelegd.

3 HR NJ 1994, 476 en HR NJ 1997, 389

4 Vgl. HR NJ 1998, 575.

5 HR 20 november 2001, LJN AD4585.

6 Een in eerste instantie op grond van art. 94 Sv gelegd beslag kan door een door de rechter-commissaris op vordering van de Officier van Justitie afgeven machtiging als bedoeld in art. 103 lid 1 Sv worden omgezet in een beslag ex art. 94a Sv. Vgl. HR NJ 1998, 228.

7 Overigens kan nog worden opgemerkt dat indien het de Rechtbank in deze te doen was om een snelle afdoening van de procedure, een aanhouding ter aanvulling van het dossier beduidend minder tijd had gekost dan de zaak nu naar mijn mening in beslag zal nemen.