Home

Hoge Raad, 05-07-2005, AT2970, 03096/04 B

Hoge Raad, 05-07-2005, AT2970, 03096/04 B

Inhoudsindicatie

Beklagzaak. 1. De enkele door de rb in aanmerking genomen nalatigheid van het OM om zijn standpunt met stukken te onderbouwen, kan geen grond vormen voor het oordeel dat de inbeslagneming onrechtmatig is. Een dergelijk oordeel had alleen kunnen worden bereikt o.g.v. de vaststelling – eventueel o.g.v. nader onderzoek – van de daarvoor relevante, de beslaglegging zelve betreffende, feiten en omstandigheden. 2. De rb had, in het licht van hetgeen de OvJ heeft aangevoerd en van de stukken, blijk moeten geven te hebben onderzocht of het beslag berustte of was komen te berusten op art. 94a Sv. In dat geval zou als maatstaf hebben te gelden of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als derde/niet-beslagene als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt. Indien dit laatste het geval is, zal voorts moeten worden onderzocht of zich de situatie van art. 94a.3 of 94a.4 Sv voordoet.

Uitspraak

5 juli 2005

Strafkamer

nr. 03096/04 B

LR/ABG

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem, vestiging Schiphol, van 4 oktober 2004, nummer RK 04/717, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[klager], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1945, wonende te [woonplaats].

1. De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft het door klager ingediende beklag gegrond verklaard en de teruggave aan hem gelast van de in bovenvermelde beschikking omschreven personenauto.

2. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank te Haarlem, vestiging Schiphol, die op het klaagschrift opnieuw zal dienen te beslissen en recht te doen.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de gegrondverklaring van het beklag.

3.2. De bestreden beschikking houdt - voorzover hier van belang - het volgende in:

"Het klaagschrift strekt tot opheffing van het daarop gelegde beslag, met last tot teruggave aan klager van:

- een auto van het merk Volkswagen, type Golf R32 3.2 V6 177 KW, voorzien van het kenteken [AA-00-AA].

Bij beschikking van 18 augustus 2004 heeft de voorzitter van de rechtbank gelast, dat:

- het betrekkelijke strafdossier/proces-verbaal aan het raadkamerdossier dient te worden toegevoegd;

- klager voor de raadkamerzitting van 20 september 2004 dient te worden opgeroepen.

Kort voor de behandeling van het klaagschrift zijn van de zijde van het Openbaar Ministerie aan het dossier toegevoegd:

- een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1];

- een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2];

- een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3], e/v [betrokkene 1];

- een proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie mr. Crommelin d.d. 17 augustus 2004;

- een tweetal verslagen van op 20 april 2004 opgenomen tapgesprekken.

Op 20 september 2004 is dit klaagschrift op een openbare zitting in raadkamer behandeld. (...)

Om proceseconomische redenen is de verdachte/beslagene [...] bij gelegenheid van de (pro forma) behandeling van diens strafzaak op 16 augustus 2004 op het klaagschrift gehoord. (...)

Beoordeling

Als gesteld en niet weersproken moet als vaststaand worden aangenomen, dat bedoelde auto onder [de verdachte/beslagene] in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt.

Namens klager is er onder meer op gewezen, dat:

- hij zich over het voortduren van de inbeslagneming bezwaard voelt;

- het belang van de strafvordering zich - naar zijn oordeel - niet tegen de gevraagde teruggave verzet;

- de auto in januari 2004 door klager werd gekocht;

- de auto aan [de verdachte/beslagene] werd uitgeleend;

- het Openbaar Ministerie geen steekhoudende argumenten heeft aangevoerd om het gelegde beslag te handhaven.

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het klaagschrift, nu zich te dezen niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter - later oordelend - de auto verbeurd zal verklaren dan wel tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, weshalve het belang van strafvordering zich tegen de verzochte teruggave verzet.

De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde in de raadkamer van oordeel, dat het openbaar ministerie onvoldoende heeft aangetoond dat de onder [de verdachte/beslagene] in beslag genomen auto geheel of grotendeels door middel van (een) strafba(a)r(e) feit(en) is verkregen, aangezien de stukken die betrekking hebben op deze inbeslagname ontbreken.

Het openbaar ministerie is voldoende in de gelegenheid geweest zijn standpunt aan de rechtbank en de raadsman kenbaar te maken en dit standpunt te onderbouwen met bijvoorbeeld het onderliggende strafdossier/ proces-verbaal. Aangezien het openbaar ministerie dit heeft nagelaten, kan de rechtbank niet toetsen of de onderhavige beslaglegging rechtmatig is, zodat de rechtbank het er in het voordeel van klager voor houdt, dat de meergenoemde auto niet op rechtmatige wijze onder [de verdachte/beslagene] in beslag is genomen.

Daarnaast is de rechtbank van oordeel, dat het belang van strafvordering zich niet tegen de verzochte teruggave verzet, nu:

- zich in dezen het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelende, tot een verbeurdverklaring van de onder [de verdachte/beslagene] inbeslaggenomen auto zal komen;

- de afgifte van de auto aan klager als rechthebbende op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is. (...)"

3.3. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 20 september 2004 houdt in als verklaring van de Officier van Justitie:

"[de verdachte/beslagene], onder wie de betrekkelijke auto in beslag is genomen, is verdachte in een grote drugszaak. Hij reed in die auto en heeft deze vermoedelijk betaald uit de inkomsten van criminele activiteiten. Het beslag dient te worden gehandhaafd, omdat de auto vatbaar is voor verbeurdverklaring, dan wel tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. [De verdachte/beslagene] had de beschikking over de auto en moet daarvan als eigenaar worden gezien; dat de auto op naam van een ander staat, zegt niets; dat is een niet ongebruikelijke manier voor het spreiden van risico's. In dit verband verwijs ik naar de verslagen van een tweetal op 20 april 2004 opgenomen tapgesprekken, te weten:

- te omstreeks 19.31 uur: "T: je weet dat ik ook nog die Golf heb, maar die ga ik helemaal niet de verkoop in gooien, want dat gaat hoog boven dat bedrag uit en dan verlies ik aan alle kanten";

- te omstreeks 21.06 uur: "T: je je golf verkopen. Dus ik zeg van die golf blijf je af. Ik zeg die Porsche mag je weg doen dat heb een bedrag daarvan ongeveer dat is een waarde ik zeg dat kan ik begrijpen dat mag je verkopen. Begrijp je. Dat heb een waarde van 25 ik zeg dat mag je proberen van de hand te doen maar ik ga niet die golf weg doen ik zeg ben je helemaal mal. Ik zeg ik ga niet een wagen van 70 rooien weg doen om jou 30 te geven".

Daarnaast wijs ik op het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] over de aankoop en de montage van accessoires, alsmede het proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie mr. M.L. Crommelin, van 17 augustus 2004.

Uit een en ander volgt dat [de verdachte/beslagene] gebruiker en eigenaar is van die auto. Ik concludeer dan ook tot ongegrondverklaring van het klaagschrift."

3.4. Het oordeel van de Rechtbank dat de Officier van Justitie voldoende in de gelegenheid is geweest zijn standpunt aan de Rechtbank en de raadsman kenbaar te maken en heeft nagelaten zulks te doen, althans dat standpunt met stukken te onderbouwen, en dat daarom aangenomen moet worden dat de inbeslagname als onrechtmatig moet worden geoordeeld, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.

3.5. De enkele door de Rechtbank in aanmerking genomen nalatigheid van het Openbaar Ministerie kan geen grond vormen voor het oordeel dat de inbeslagneming onrechtmatig is. Een dergelijk oordeel had alleen kunnen worden bereikt op grond van de vaststelling - eventueel op grond van nader onderzoek - van de daarvoor relevante, de beslaglegging zelve betreffende feiten en omstandigheden.

Daarbij komt nog het volgende. De Rechtbank is blijkens hetgeen zij in de passage aanvangend met "Daarnaast" heeft overwogen kennelijk ervan uitgegaan dat het beslag stoelde op art. 94 Sv.

In het licht van hetgeen de Officier van Justitie heeft aangevoerd omtrent de handhaving van het beslag ter bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en gelet op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.4 genoemde stukken, had de Rechtbank evenwel blijk moeten geven te hebben onderzocht of het beslag berustte of was komen te berusten op art. 94a Sv. In dat geval zou immers bij de beoordeling van het klaagschrift als maatstaf hebben te gelden of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als derde/niet beslagene als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt. Indien dit laatste het geval is zal voorts moeten worden onderzocht of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet.

3.6. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden beschikking;

Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2005.

Mr. Ilsink is buiten staat deze beschikking te ondertekenen.