Home

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 06-02-2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:60, CUR2017H00007

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 06-02-2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:60, CUR2017H00007

Gegevens

Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak
6 februari 2018
Datum publicatie
23 mei 2018
ECLI
ECLI:NL:OGHACMB:2018:60
Zaaknummer
CUR2017H00007

Inhoudsindicatie

Het betreft een verzoek internationale inlichtingenuitwisseling in de zin van artikel 62 Algemene Landsverordening Landsbelastingen (Curaçao). Anders dan het Gerecht oordeelt het Hof dat belanghebbende wel belang heeft bij de zaak (ondanks dat de inlichtingen al zijn uitgewisseld) en dus belanghebbende ten onrechte door het Gerecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het belang van belanghebbende is er in gelegen dat een rechter (na de inlichtingenuitwisseling) kan beoordelen of aan alle voorwaarden voor de gegevensuitwisseling is voldaan, of niet een of meer van de uitsluitingen van artikel 64 van toepassing is en of eventuele toepassing van het artikel 62, vierde lid, van de ALL terecht heeft plaatsgevonden. Het Hof wijst de zaak niet terug maar voorziet op verzoek van partijen zelf in de zaak. Het Hof oordeelt voorts dat aan alle voorwaarden voor de gegevensuitwisseling is voldaan en de Minister niet onrechtmatig heeft gehandeld. Aan de vraag of belanghebbende door het optreden van de Minister schade heeft geleden komt het Hof daarom niet toe.

Uitspraak

Uitspraak

CUR2017H00007

Datum uitspraak: 6 februari 2018

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN

EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting [ Q ],

gevestigd te Curaçao,

appellante (belanghebbende),

tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 22 november 2016 in zaak BBZ nr. CUR201500818 in het geding tussen:

belanghebbende,

en

de Minister van Financiën,

verweerder (de Minister ).

1 Procesverloop

1.1

Bij brief van 9 mei 2014, gericht aan het Ministerie van Financiën - Directie Fiscale Zaken van Curaçao, is namens de Staatssecretaris van Financiën van Nederland een verzoek gedaan om inlichtingen betreffende onder andere belanghebbende onder verwijzing naar artikel 37 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK).

1.2

Op 9 december 2014 heeft de Minister aan belanghebbende een kennisgeving doen toekomen van het voornemen tot inwilliging van het inlichtingenverzoek als vermeld in 1.1.

1.3

Op 18 december 2014 heeft belanghebbende aan de Minister verzocht om heroverweging van het in 1.2 vermelde voornemen.

1.4

Bij brief van 5 januari 2015 heeft de Minister (door tussenkomst van de Sectordirecteur Fiscale Zaken) aan belanghebbende medegedeeld dat hij het besluit heeft genomen om de gevraagde informatie aan Nederland te verstrekken.

1.5

Op 3 maart 2015 heeft belanghebbende beroep bij het Gerecht ingesteld tegen het besluit tot inwilliging van het verzoek. Tijdens een comparitiezitting op 16 juni 2016 van het Gerecht in Willemstad is afgesproken dat de Minister binnen drie weken het verzoek tot inlichtingeninwisseling (in geanonimiseerde vorm) bij het Gerecht zou indienen. De Minister heeft op 11 juli 2016 een kopie van het inlichtingenverzoek van 9 mei 2014 overgelegd aan het Gerecht (en tevens een schriftelijke reactie op de pleitnota ingediend). Deze stukken zijn door het Gerecht doorgestuurd naar belanghebbende. Er is vervolgens uitspraak gedaan (zonder nadere mondelinge behandeling).

1.6.

Het Gerecht heeft op 22 november 2016 (ECLI:NL:OGEAC:2016:162) het beroep niet ontvankelijk verklaard. De uitspraak is op 24 november 2016 verzonden.

1.7.

Tegen deze uitspraak is door belanghebbende op 24 januari 2017 (pro forma) hoger beroep ingesteld bij het Hof, het hoger beroep is nader gemotiveerd bij een schrijven van 20 maart 2017. Verweerder heeft op 31 mei 2017 een verweerschrift ingediend.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2017 te Willemstad, Curaçao. Aldaar zijn namens belanghebbende verschenen [ A ] en namens verweerder [ B ] en [ C ]. De zaak is gelijktijdig behandeld met de hoger beroepen in de zaken met de nummers (CUR2017H00004, CUR2017H00005 en CUR2017H00006)

2 Feiten

2.1.

Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

“2.2 Het inlichtingenverzoek van 9 mei 2014 luidt, voor zover hier van belang, als volgt: "Betreft: Inlichtingenuitwisseling inzake [ X ] BV en SPF [ Q ] (Curaçao)

[ X1]BV (NL)

Geachte mevrouw [ T ],

Onder verwijzing naar artikel 37 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk zend ik u een verzoek om inlichtingen toe.

Ik zou het op prijs stellen indien u mij de gevraagde inlichtingen zo spoedig mogelijk wilt verstrekken.

Ik bevestig dat

1. Ik bereid en in staat ben om in vergelijkbare gevallen dergelijke inlichtingen te verkrijgen en u te doen toekomen.

2. Alle gebruikelijke onderzoeksmogelijkheden uitgeput zijn en

3. de door u te verstrekken inlichtingen geheim zullen worden gehouden overeenkomstig artikel 37 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk en slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij worden verstrekt.

(…)

Betrokken (rechts)persoon op Curaçao

Naam: [ X ] BV

(. .. .)

Naam: Stichting [ Q ]

(. .. .)

Betrokken (rechts)persoon in Nederland

Naam: [ X1] BV

(....)

De informatie wordt verzocht met het oog op de heffing van vennootschapsbelasting over de jaren 2011 en volgende.

Inhoud van het verzoek

[ X ]BV is opgericht naar Nederlands recht. De vennootschap was in elk geval tot 20 mei 2011 feitelijk gevestigd in Nederland. (. . .). Op 13 oktober 2011 heeft de aandeelhouder van [ X ] BV bij akte van schenking de aandelen geschonken aan Stichting [ Q ]. (. . .).

De gevraagde inlichtingen

In het kader van de Nederlandse belastingheffing ligt de vraag voor: "Wie voert de feitelijke leiding over [ X ] BV en waar wordt deze uitgeoefend?".(. . .)"

Het verzoek bevat verder een aantal vragen over belanghebbende en [ X ] BV.

2.3

De Minister is na ontvangst van het verzoek overgegaan tot het inwinnen van de opgevraagde gegevens via de Inspecteur der Belastingen te Curaçao. De inlichtingen zijn verzameld door Nederlandse belastingambtenaren die in die periode op uitzendbasis waren ingehuurd om het werk van de Curaçaose belastinginspecteur te komen uitvoeren.

2.4

Op 9 december 2014 heeft de Minister aan belanghebbende zijn voornemen tot het verstrekken van inlichtingen kenbaar gemaakt. Hierin staat onder meer:

"Na een beoordeling van de door mij verkregen informatie, ben ik van mening dat deze informatie van belang zou kunnen zijn voor de belastingheffing in de verzoekende staat. Omdat ook verder aan de eisen voor het verstrekken van inlichtingen is voldaan, ben ik voornemens om tot inwilliging van het internationaal inlichtingenverzoek over te gaan. (...). In de bijlage bij deze brief is nadere informatie over het inlichtingenverzoek en de door mij te verstrekken informatie opgenomen. Indien u van mening bent dat de door u verstrekte informatie niet kan worden uitgewisseld, dan kunt u binnen tien (10) dagen na de dagtekening van deze kennisgeving een gemotiveerd verzoek om heroverweging indienen. (....). Mijn definitieve besluit zal schriftelijk aan u worden kenbaar gemaakt (.....). Een eventueel ingesteld beroep leidt echter niet tot het opschorten van de verstrekking van de verzochte inlichtingen(....)."

In de bijgevoegde bijlagen is een omschrijving gegeven van de te verstrekken inlichtingen en is vermeld dat de bevoegde autoriteit de Belastingdienst/Oost Central [LOA] is en dat het gaat om "niet nader te noemen in Nederland woonachtige belastingplichtigen".

2.5

Op 18 december 2014 heeft belanghebbende gemotiveerd verzocht om heroverweging van het hiervoor vermelde voornemen.

2.6

Bij brief van 5 januari 2015 heeft de Minister gereageerd op het verzoek om heroverweging. De Minister concludeert als volgt:

"De door u aangevoerde argumenten hebben mij er niet van overtuigd dat de informatie als genoemd in de kennisgeving van 9 december 2014 niet aan Nederland verstrekt zou moeten worden. Ik heb besloten de informatie dan ook aan de Nederlandse autoriteiten te verstrekken."

2.7

Op 5 januari 2015 heeft de Minister de gevraagde inlichtingen uitgewisseld aan de Nederlandse autoriteit.”

2.2

In aanvulling op de door het Gerecht vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:

2.3

Het onder 2.2 weergegeven citaat vult het Hof nog als volgt aan in die zin dat na de volzin “De vennootschap was in elk geval tot 20 mei 2011 feitelijk gevestigd in Nederland” de volgende volzinnen zijn opgenomen: “De directie over de vennootschap wordt gevoerd door [ TAC ] BV. De heer [ G ] is 100% aandeelhouder van [ X ] BV. ”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij het Gerecht is in hoger beroep in geschil of de Minister de gevraagde inlichtingen mocht uitwisselen. De Minister beantwoordt deze vraag bevestigend terwijl belanghebbende deze vraag ontkennend beantwoordt.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4 Het oordeel van het Gerecht

5 Gronden

6 Beslissing