Home

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, 22-11-2016, ECLI:NL:OGEAC:2016:162, BBZ nr. CUR201500818, voorheen 72941 van 2015

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, 22-11-2016, ECLI:NL:OGEAC:2016:162, BBZ nr. CUR201500818, voorheen 72941 van 2015

Gegevens

Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Datum uitspraak
22 november 2016
Datum publicatie
14 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:OGEAC:2016:162
Zaaknummer
BBZ nr. CUR201500818, voorheen 72941 van 2015

Inhoudsindicatie

Betreft verzoek internationale inlichtingenuitwisseling in de zin van artikel 62 Algemene Landsverordening Landsbelastingen (Curaçao). Nu het verzoek reeds gehonoreerd is heeft belanghebbende in zoverre geen belang bij de zaak. Een belang is nog wel aanwezig voor zover de Minister onrechtmatig heeft gehandeld en er daardoor schade is geleden. Nu belanghebbende niet heeft gesteld dat er schade is geleden is er ook in zoverre geen belang aanwezig. Het Gerecht begrijpt dat belanghebbende een principiële uitspraak wenst, maar dat levert geen rechtens te respecteren belang op. Het beroep is niet ontvankelijk.

Uitspraak

Uitspraak van 22 november 2016

BBZ nr. CUR201500818, voorheen 72941 van 2015

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:

X, gevestigd in Curaçao,

belanghebbende

gericht tegen:

DE MINISTER VAN FINANCIËN, zetelend in Curaçao,

de Minister,

1 PROCESVERLOOP

1.1

Bij brief van 9 mei 2014, gericht aan het Ministerie van Financiën – Directie Fiscale Zaken van Curaçao (de Minister), is namens de Staatssecretaris van Financiën van Nederland een verzoek gedaan om inlichtingen onder verwijzing naar artikel 37 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK).

1.2

Op 9 december 2014 heeft de Minister van Financiën aan belanghebbende een kennisgeving doen toekomen van het voornemen tot inwilliging van het internationaal inlichtingenverzoek.

1.3

Op 18 december 2014 heeft belanghebbende aan de Minister verzocht om heroverweging van het in 1.2 vermelde voornemen.

1.4

Bij brief van 5 januari 2015 heeft de Minister, door tussenkomst van de Sectordirecteur Fiscale Zaken, aan belanghebbende medegedeeld dat hij het besluit heeft genomen om de gevraagde informatie aan Nederland te verstrekken.

1.5

Op 3 maart 2015 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het besluit tot inwilliging van het verzoek. Op 4 juni 2015 heeft belanghebbende aanvullende stukken ingediend.

1.6

De Minister heeft op 6 juli 2015 een verweerschrift ingediend.

1.7

Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd tot het verstrekken van inlichtingen op 16 juni 2016 te Willemstad. Aldaar zijn verschenen namens belanghebbende mr. A en namens de Minister mr. B. Gelijktijdig met de onderhavige zaak zijn toen behandeld de zaken, bekend onder de nummers BBZ 72937, 72939, en 72940. Belanghebbende heeft ter plaatse een pleitnota overgelegd. Tijdens de comparitie is afgesproken dat de Minister binnen drie weken het verzoek tot inlichtingeninwisseling (in geanonimiseerde vorm) bij het Gerecht zou indienen.

1.8

De Minister heeft op 11 juli 2016 een kopie van het inlichtingenverzoek van 9 mei 2014 overgelegd aan het Gerecht en tevens een schriftelijke reactie op de pleitnota ingediend. Deze stukken zijn door het Gerecht doorgestuurd naar belanghebbende. Partijen hebben op respectievelijk 22 juli 2016 (belanghebbende) en 4 augustus 2016 (de Minister) overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling van de zaak.

2 FEITEN

2.1

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.

2.2

Het inlichtingenverzoek van 9 mei 2014 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“Betreft: Inlichtingenuitwisseling inzake Y BV en SPF X (Curaçao)

Y BV (NL)

Geachte mevrouw H,

Onder verwijzing naar artikel 37 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk zend ik u een verzoek om inlichtingen toe.

Ik zou het op prijs stellen indien u mij de gevraagde inlichtingen zo spoedig mogelijk wilt verstrekken.

Ik bevestig dat

  1. Ik bereid en in staat ben om in vergelijkbare gevallen dergelijke inlichtingen te verkrijgen en u te doen toekomen.

  2. Alle gebruikelijke onderzoeksmogelijkheden uitgeput zijn en

  3. de door u te verstrekken inlichtingen geheim zullen worden gehouden overeenkomstig artikel 37 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk en slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij worden verstrekt.

(…)

Betrokken (rechts)persoon op Curaçao

Naam: Y BV

(….)

Naam: Stichting Particulier Fonds X

(….)

Betrokken (rechts)persoon in Nederland

Naam: Y BV

(…)

De informatie wordt verzocht met het oog op de heffing van vennootschapsbelasting over de jaren 2011 en volgende.

Inhoud van het verzoek

Y BV is opgericht naar Nederlands recht. De vennootschap was in elk geval tot 20 mei 2011 feitelijk gevestigd in Nederland. (…). Op 13 oktober 2011 heeft de aandeelhouder van Y BV bij akte van schenking de aandelen geschonken aan Stichting Particulier Fonds X. (…).

De gevraagde inlichtingen

In het kader van de Nederlandse belastingheffing ligt de vraag voor: “Wie voert de feitelijke leiding over Y BV en waar wordt deze uitgeoefend?”.(…)”

Het verzoek bevat verder een aantal vragen over belanghebbende en Y BV.

2.3

De Minister is na ontvangst van het verzoek overgegaan tot het inwinnen van de opgevraagde gegevens via de Inspecteur der Belastingen te Curaçao. De inlichtingen zijn verzameld door Nederlandse belastingambtenaren die in die periode op uitzendbasis waren ingehuurd om het werk van de Curaçaose belastinginspecteur te komen uitvoeren.

2.4

Op 9 december 2014 heeft de Minister aan belanghebbende zijn voornemen tot het verstrekken van inlichtingen kenbaar gemaakt. Hierin staat onder meer:

“Na een beoordeling van de door mij verkregen informatie, ben ik van mening dat deze informatie van belang zou kunnen zijn voor de belastingheffing in de verzoekende staat. Omdat ook verder aan de eisen voor het verstrekken van inlichtingen is voldaan, ben ik voornemens om tot inwilliging van het internationaal inlichtingenverzoek over te gaan. (…). In de bijlage bij deze brief is nadere informatie over het inlichtingenverzoek en de door mij te verstrekken informatie opgenomen. Indien u van mening bent dat de door u verstrekte informatie niet kan worden uitgewisseld, dan kunt u binnen tien (10) dagen na de dagtekening van deze kennisgeving een gemotiveerd verzoek om heroverweging indienen. (….). Mijn definitieve besluit zal schriftelijk aan u worden kenbaar gemaakt (…..). Een eventueel ingesteld beroep leidt echter niet tot het opschorten van de verstrekking van de verzochte inlichtingen (….).”

In de bijgevoegde bijlagen is een omschrijving gegeven van de te verstrekken inlichtingen en is vermeld dat de bevoegde autoriteit de Belastingdienst/Oost Central Liaison Office Almelo is en dat het gaat om “niet nader te noemen in Nederland woonachtige belastingplichtigen”.

2.5

Op 18 december 2014 heeft belanghebbende gemotiveerd verzocht om heroverweging van het hiervoor vermelde voornemen.

2.6

Bij brief van 5 januari 2015 heeft de Minister gereageerd op het verzoek om heroverweging. De Minister concludeert als volgt:

“De door u aangevoerde argumenten hebben mij er niet van overtuigd dat de informatie als genoemd in de kennisgeving van 9 december 2014 niet aan Nederland verstrekt zou moeten worden. Ik heb besloten de informatie dan ook aan de Nederlandse autoriteiten te verstrekken.”

2.7

Op 5 januari 2015 heeft de Minister de gevraagde inlichtingen uitgewisseld aan de Nederlandse autoriteit.

3 GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

In geschil is de vraag of de Minister de inlichtingen uit heeft mogen wisselen. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Minister dit niet mocht. In de eerste plaats niet omdat er Nederlandse belastingambtenaren betrokken zijn geweest bij het doen van het verzoek en later tevens bij de behandeling van het verzoek. In dat geval is volgens belanghebbende sprake van schending van de beginselen van behoorlijk bestuur. In de tweede plaats omdat sprake is van een fishing expedition nu het Nederlandse heffingsbelang niet of onvoldoende is aangegeven. En in de derde plaats omdat uit niets is gebleken dat de Nederlandse fiscus de gebruikelijke mogelijkheden heeft benut om in Nederland de gevraagde inlichtingen te verkrijgen. Aldus is niet voldaan aan het uitputtingsbeginsel zoals opgenomen in artikel 64, lid 2, letter c van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL). Al het voorgaande dient in de ogen van belanghebbende tot gevolg te hebben dat de verstrekking nietig is dan wel vernietigd moet worden dan wel tot het oordeel moet leiden dat de verstrekte informatie niet mag worden gebruikt door de Nederlandse en Curaçaose belastingautoriteiten.

De Minister is van mening dat hij de inlichtingen wel heeft mogen uitwisselen, dat de beginselen van behoorlijk bestuur niet geschonden zijn, dat wel aan het uitputtingsbeginsel is voldaan en dat geen sprake is van een fishing expedition.

4. BEOORDELING VAN HET GESCHIL

4.1

Artikel 37 BRK bepaalt dat de bevoegde autoriteiten van, onder meer, Nederland en Curaçao inlichtingen uitwisselen die nodig zijn om uitvoering te geven aan de BRK of aan de wetgeving van deze landen met betrekking tot belastingen waarop de BRK van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met de BRK.

4.2

In Curaçao is de uitvoering van deze verplichtingen uit de BRK geregeld in Hoofdstuk VIII, afdeling 2 van de ALL. Artikel 62, lid 1 ALL bepaalt dat de Minister op verzoek van een bevoegde autoriteit de inlichtingen kan verstrekken waar de bevoegde autoriteit om vraagt en die voor laatstgenoemde van belang kunnen zijn voor de heffing en invordering van belastingen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de Minister degene ten aanzien van wie een verzoek om inlichtingen is gedaan, schriftelijk in kennis stelt van zijn voornemen om tot inwilliging hiervan over te gaan, met een omschrijving van de te verstrekken inlichtingen, onder vermelding van de bevoegde autoriteit van wie het verzoek afkomstig is. Ingevolge het derde lid van artikel 62 ALL kan degene van wie de inlichtingen afkomstig zijn binnen tien dagen na dagtekening van de kennisgeving de Minister gemotiveerd verzoeken om tot een heroverweging te komen. Het vierde lid van artikel 62 ALL bepaalt dat dat de Minister, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten, niet eerder beslist om tot inwilliging van het verzoek over te gaan dan na 15 dagen na dagtekening van voormelde kennisgeving, waarbij hij rekening houdt met een eventueel ingediend verzoek tot heroverweging. Ingevolge artikel 62, zesde lid ALL kan degene van wie de inlichtingen afkomstig zijn en die in Curaçao woont of is gevestigd binnen twee maanden na de dagtekening van het besluit in beroep komen bij de Raad. Tevens bepaalt het zesde lid dat een ingesteld beroep niet leidt tot opschorting van de verstrekking van inlichtingen.

4.3

Belanghebbende heeft gesteld dat door de handelwijze van de Minister het besluit tot inwilliging van de inlichtingen nietig verklaard dient te worden dan wel vernietigd dient te worden. Het Gerecht oordeelt hierover als volgt. Het besluit om over te gaan tot verstrekking van de inlichtingen aan de Nederlandse belastingautoriteit is genomen op 5 januari 2005. Op diezelfde dag is het besluit uitgevoerd en zijn de inlichtingen verstrekt aan de Nederlandse belastingautoriteit. Dat betekent dat het besluit reeds onherroepelijke gevolgen heeft gehad zodat belanghebbende geen belang meer heeft bij nietigverklaring of vernietiging van het besluit. Het beroep kan op basis daarvan niet leiden tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat zodat het beroep in zoverre niet ontvankelijk is.

4.4

Een belang is dan alleen nog aanwezig voor zover de Minister onrechtmatig heeft gehandeld én belanghebbende daardoor schade heeft geleden. Het Gerecht zal de vraag of onrechtmatig is gehandeld in het midden laten. Immers, belanghebbende heeft niet gesteld dat ze als gevolg van het (volgens haar) onrechtmatig handelen schade heeft geleden of zou kunnen leiden. Ook in die zin ontbreekt een belang voor belanghebbende. Belanghebbende heeft aan het Gerecht verzocht om te oordelen dat de (volgens belanghebbende onrechtmatig verstrekte) inlichtingen op geen enkele wijze in Nederland mogen worden gebruikt, maar een dergelijke uitspraak zou iedere betekenis ontberen. Het is immers niet aan het Gerecht maar uitsluitend aan de Nederlandse rechter om te oordelen over het gebruik in Nederland van de verstrekte inlichtingen. Ook in zoverre is er geen belang aanwezig. Belanghebbende heeft ook nog gesteld dat de informatie niet door de Curaçaose belastingautoriteiten zou mogen worden gebruikt, maar in deze procedure heeft belanghebbende ook daar geen belang bij nu het hier gaat om de vraag of de Minister de informatie aan Nederland mocht verstrekken. Het Gerecht begrijpt dat belanghebbende een principiële uitspraak wenst over Hoofdstuk VIII, afdeling 2 van de ALL, maar ook dat levert geen rechtens te respecteren belang op. Nu belanghebbende geen rechtens te respecteren belang heeft, dient het beroep van 3 maart 2015 niet-ontvankelijk te worden verklaard.

5 BESLISSING