Home

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 05-09-2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:231, AUA2017H00141 en 142

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 05-09-2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:231, AUA2017H00141 en 142

Gegevens

Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak
5 september 2018
Datum publicatie
2 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:OGHACMB:2018:231
Zaaknummer
AUA2017H00141 en 142

Inhoudsindicatie

Belastingrechter is bevoegd inzake beroepen tegen facturen precariobelasting. Belastingrechter is ook bevoegd inzake de vrag of terecht precariobelasting is geheven.

Uitspraak

AUA2017H00141 en AUA2017H00142

Datum uitspraak: 5 september 2018

gemeenschappelijk hof van jusTitie

van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN

EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. vennootschap 1] en

2. [ vennootschap 2]

(de vennootschappen) beide gevestigd in Aruba,

appellanten,

tegen de onderscheiden uitspraken van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 28 augustus 2017 in zaken nrs. AUA201700081 en AUA201700082 in de gedingen tussen:

appellanten

en

de minister van Infrastructuur, Ruimtelijke Ordening en Integratie.

Procesverloop

Bij onderscheiden beschikkingen van 19 augustus 2016 is de vennootschappen meegedeeld dat een precariovergunning verleend kan worden voor het innemen van openbare grond voor het aanbieden en uitzetten van strandstoelen, indien binnen 30 werkdagen de bij de brief gevoegde factuur van 21 juli 2016 waarbij de verschuldigde precariobelasting in rekening is gebracht, wordt voldaan.

Daartegen hebben de vennootschappen op 23 september 2016 bezwaar gemaakt.

Bij onderscheiden beschikkingen van 30 januari 2017 is de vennootschappen meegedeeld dat de gevraagde precariovergunning verleend kan worden, indien binnen 30 werkdagen de daarbij gevoegde factuur van 16 januari 2017 (de factuur) waarbij de verschuldigde precariobelasting in rekening is gebracht, wordt voldaan.

Op 15 februari 2017, aangevuld op 28 februari 2017, hebben de vennootschappen beroep ingesteld tegen de onderscheiden beschikkingen van 30 januari 2017 en de factuur.

Bij onderscheiden uitspraken van 28 augustus 2017 heeft het Gerecht zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep, voor zover gericht tegen de factuur. Voorts heeft het Gerecht het beroep voor het overige gegrond verklaard, de beschikkingen van 30 januari 2017 vernietigd en bepaald dat de minister binnen 3 maanden na dagtekening van die uitspraken een nieuwe beslissing op het gemaakte bezwaar moet nemen, met inachtneming van die uitspraken.

Tegen deze uitspraken hebben de vennootschappen hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Het Hof heeft de zaken ter zitting behandeld op 12 april 2018, waar de vennootschappen, vertegenwoordigd door mr. R.A. Wix, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door A. Lumenier, mrs. I.L. Ras-Orman, M.P. Jansen en V.M. Emerencia, procesgemachtigden bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken, E. Shak Sjie, R. Maduro en mr. A. Balentina van de Directie Infrastructuur en Planning (DIP), zijn verschenen.

Overwegingen

De toepasselijke wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

De vennootschappen betogen dat in het beroepschrift de Directeur van de DIP is vermeld als verweerder en deze in de aangevallen uitspraken niet als verweerder is opgenomen. Nu in de aangevallen uitspraken niet is gemotiveerd waarom de Directeur van de DIP niet is opgenomen als verweerder, moeten deze worden vernietigd, aldus de vennootschappen.

2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Retributie- en legesbesluit DIP (Retributiebesluit DIP) wordt de vergunning verleend door of namens de minister. Het Gerecht heeft daarom terecht alleen de minister als verweerder in de aangevallen uitspraak opgenomen.

2.2. Het betoog faalt.

3. De vennootschappen betogen voorts dat het Gerecht zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van het beroep, voor zover gericht tegen de factuur, omdat het Gerecht in eerste aanleg zich in beroepen op grond van de Landsverordening beroep in belastingzaken bij uitspraak van 28 augustus 2017 bevoegd heeft geacht om van geschillen over de vaststelling van de hoogte van retributies kennis te nemen. Zij vrezen dat deze uitspraak in hoger beroep wordt vernietigd, waardoor zij tussen wal en schip vallen.

3.1. De bevoegdheidsvraag heeft het Hof bij uitspraak van heden in zaak nr. AUA2017H00127 beantwoord. Uit overwegingen 2.3 tot en met 2.7 van die uitspraak, waarnaar het Hof verwijst, volgt dat het betoog faalt. Het betoog van de vennootschappen dat hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van 28 augustus 2017 en deze uitspraak in hoger beroep kan worden vernietigd, waardoor zij tussen wal en schip vallen, biedt geen grond voor een ander oordeel, reeds omdat het tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep is ingetrokken.

3.2. Het betoog faalt.

4. De vennootschappen betogen verder dat het Gerecht ten onrechte een oordeel heeft gegeven over de vraag, of de door hen gestelde privaatrechtelijke belemmering evident is en aan de vergunningplicht in de weg staat. Indien, zoals het Gerecht heeft overwogen, de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is om te beoordelen of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de vergunningplicht, had het Gerecht zich moeten onthouden van een oordeel en deze procedure moeten schorsen om hen in de gelegenheid te stellen een verzoekschrift bij de burgerlijke rechter in te dienen. Voorts betogen de vennootschappen dat het Gerecht ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij het arrest van de Hoge Raad van 14 september 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BB3437). Dit arrest gaat over artikel 228 van de Gemeentewet, dat de bevoegdheid geeft om precariobelasting te heffen. Artikel 3, eerste lid, van het Retributiebesluit DIP en artikel 15, eerste lid, van de Algemene Politieverordening behelzen een verbod om zonder vergunning openbare gronden in te nemen. Nu de Nederlandse en Arubaanse bepalingen niet gelijk aan elkaar zijn, mist het arrest van de Hoge Raad voor dit geval betekenis, aldus de vennootschappen. Voorts hebben de vennootschappen nooit om verlening van een precariovergunning verzocht. De minister is derhalve niet bevoegd tot het verlenen van een precariovergunning en tot het heffen van precariobelasting. Volgens de vennootschappen heeft het Gerecht ook niet onderkend dat relevant is dat de strandstoelen verplaatsbaar zijn, omdat zowel de vergunning als de heffing is gebaseerd op het aantal strandstoelen dat zij in hun bezit hebben en niet op de oppervlakte van een omschreven perceel dat mag worden gebruikt, terwijl niet alle strandstoelen gedurende de hele dag gebruikt worden. Wanneer daarnaast in aanmerking wordt genomen dat eenieder de grond mag blijven gebruiken, wordt geen openbare grond door hen ingenomen, aldus de vennootschappen.

4.1. De strekking van artikel 3, eerste lid, van het Retributiebesluit DIP, gelezen in samenhang met het derde lid van dat artikel, is, dat precariobelasting alleen kan worden geheven indien de minister het innemen van openbare grond toestaat, ondanks dat hij rechtens bevoegd is daartegen op te treden.

4.2. In aansluiting bij zijn eerdere rechtspraak (vgl. de uitspraak van 15 december 2014, ECLI:NL:OGHACMB:2014:94) overweegt het Hof dat een beslissing rechtsgevolg heeft, indien zij er op is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen. Dat de vennootschappen en geen aanvraag om verlening van een precariovergunning, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Retributiebesluit DIP, hebben ingediend, laat onverlet, dat de onderscheiden beslissingen van 19 augustus 2016 gericht zijn op rechtsgevolg. Gelet op de inhoud van deze beschikkingen en de bewoordingen ervan, is daarmee concreet en ondubbelzinnig door de minister geweigerd de vennootschappen toe te staan openbare grond in te nemen, voordat zij de verschuldigde precariobelasting hebben voldaan. Bij onderscheiden beschikkingen van 30 januari 2017 zijn de beschikkingen van 19 augustus 2016 naar aanleiding van het daartegen gemaakte bezwaar heroverwogen en is de weigering gehandhaafd. Aldus zijn, zoals het Gerecht terecht heeft overwogen, de beslissingen van 19 augustus 2016 en 30 januari 2017 beschikkingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).

4.3. Voorts heeft het Gerecht met juistheid overwogen dat in deze procedure slechts plaats is voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vergunningplicht in de weg staat, in die zin dat de vennootschappen geen toestemming van de minister behoeven om de gronden in te nemen, indien evident is dat die toestemming niet is vereist. Dat doet zich hier niet voor. Het betoog van de vennootschappen dat zij door verjaring rechthebbende op een zakelijk recht op het strand zijn geworden vergt een beoordeling door de burgerlijke rechter en is niet evident juist, in aanmerking genomen het feit dat daartegen gemotiveerd verweer is gevoerd en de vennootschappen geenszins aannemelijk hebben gemaakt dat zij wel rechthebbende op een zakelijk recht op het stand zijn. Het Gerecht heeft voorts terecht geen grond gevonden om deze procedure te schorsen om de vennootschappen in de gelegenheid te stellen een procedure bij de burgerlijke rechter te starten, nu er bij die stand van zaken geen rechtsregel is die dat voorschrijft.

4.4. Naar het oordeel van het Hof is het voorts aan de belastingrechter om te beoordelen of de minister bevoegd is tot het heffen van precariobelasting omdat de vennootschappen openbare gronden van het Land innemen, als bedoeld in de aanhef van artikel 1, eerste lid, van het Retributiebesluit DIP. Bij die beoordeling kan de belastingrechter betrekken dat de vennootschappen betogen dat door hen geen openbare grond wordt ingenomen als bedoeld in die bepaling, omdat zij niet gedurende de hele dag alle strandstoelen uitzetten en aanbieden en daarnaast eenieder de grond kosteloos mag blijven gebruiken.

4.5. De betogen falen.

5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep biedt de Lar geen mogelijkheid.Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraken.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. H.G. Lubberdink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.

w.g. Saleh

voorzitter

w.g. Beerse

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2018

Verzonden: 5 september 2018

BIJLAGE

Retributie- en legesbesluit Directie Infrastructuur en Planning

Artikel 1

1. Aan het Land is onder de naam precario een retributie verschuldigd wegens het innemen van openbare gronden of wateren van het Land of het hebben van voorwerpen aan, in, op of boven aan het Land in eigendom toebehorende gronden of wateren, welke voor de openbare dienst bestemd zijn.

Artikel 3

1. Geen openbare grond of openbaar water als bedoeld in de aanhef van artikel 1, eerste lid, mag zonder vergunning, verleend door of namens de minister, belast met infrastructuur, worden ingenomen.

2. De vergunning, bedoeld in het eerste lid, dient schriftelijk te worden aangevraagd bij de Directeur van de Directie infrastructuur en Planning.

3. Elke vergunning, bedoeld in het eerste lid, bevat de naam en het adres van de vergunninghouder, alsmede de periode waarvoor de vergunning geldt, en het moment van het ingaan van de verplichting tot het betalen van de precario. Tevens worden aan elke vergunning voorwaarden verbonden met betrekking tot het herstel van beschadigingen van openbare wegen of gronden, ontstaan ten gevolge van het gebruik van een weg of de grond door of namens de vergunninghouder.

Algemene politieverordening

Artikel 15

1. Het is verboden zonder vergunning van de minister, belast met publieke werken of een door hem aan te wijzen ambtenaar:

a. in, op of over de openbare weg iets, hoegenaamd, te planten, te plaatsen, te spannen, te hangen, vast te hechten, uit te spreiden, uit te slaan, te drogen, te luchten, te slepen of te hebben;

b. op de openbare weg water te werpen, uit te storten of te doen afvloeien;

c. goederen, puin, afbraak, kalk, aarde, klei, zand, mest of bouwmaterialen op de openbare weg neer te leggen of te hebben, behalve wanneer en voor zolang dit voor geregeld voortgezet laden of lossen noodzakelijk is;

d. de openbare weg tot werkplaats te bezigen, te overdekken, bij het bouwen of verbouwen van percelen ten gebruike in te nemen of daarop met koopwaren te staan of te zitten;

e. voorwerpen op de openbare weg uit te stallen of uitgestald te heb-ben of aan de openbare weg aan de buitenzijde van gevels, deuren of vensters ter uitstalling op te hangen, te bevestigen of opgehangen of bevestigd te hebben;

f. op de openbare weg met verf, kalk of andere middelen strepen, letters, cijfers of enigerlei tekeningen aan te brengen.