Home

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 15-12-2014, ECLI:NL:OGHACMB:2014:94, HLAR 68062/13

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 15-12-2014, ECLI:NL:OGHACMB:2014:94, HLAR 68062/13

Gegevens

Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak
15 december 2014
Datum publicatie
4 februari 2015
ECLI
ECLI:NL:OGHACMB:2014:94
Zaaknummer
HLAR 68062/13

Inhoudsindicatie

In geschil is uitslag van referendum waarbij is bepaald welke vakvereniging wordt gekozen om categorie werknemers te vertegenwoordigen. Werkgever betoogt dat de bemiddelaar zijn beslissing om werknemers, behorend tot categorie managementteam, voor deelname aan het referendum in aanmerking te doen komen ontoereikend heeft gemotiveerd. Dit betoog slaagt maar het Hof bepaalt dat de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking in stand blijven.

Uitspraak

HLAR 68062/13

Datum uitspraak: 15 december 2014

gemeenschappelijk hof van jusTitie

van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN

EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA

Uitspraak op het hoger beroep van:

de naamloze vennootschap Caribbean Teleview Services N.V., h.o.d.n. Sint Maarten Cable T.V.,

appellante (hierna: de werkgeefster),

tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 18 november 2013 in zaak nr. Lar 76/2013 in het geding tussen:

de werkgeefster

en

de bemiddelaar, bedoeld in artikel 1 van de Arbeidsgeschillenlandsverordening (hierna: de bemiddelaar).

Procesverloop

Bij brief van 4 april 2013 heeft de bemiddelaar de werkgeefster te kennen gegeven dat de werknemers, behorend tot het management team, aan het op 10 april 2013 krachtens artikel 14a van de Arbeidsgeschillenlandsverordening te houden referendum deelnemen.

Bij brief van 11 april 2013 heeft de bemiddelaar de werkgeefster de uitslag van dat referendum medegedeeld.

Bij uitspraak van 18 november 2013 heeft het Gerecht het door de werkgeefster tegen die laatste brief ingestelde beroep niet‑ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de werkgeefster hoger beroep ingesteld.

De bemiddelaar heeft een verweerschrift ingediend.

Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2014, waar de werkgeefster, vertegenwoordigd door mr. J.G. Bloem, advocaat, en [naam directeur], directeur van de werkgeefster, en de bemiddelaar, bijgestaan door mr. A.A. Kraaijeveld, ook advocaat, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft het Hof het onderzoek heropend.

Het Hof heeft de zaak ter zitting op 4 november 2014 verder behandeld, waar de partijen op dezelfde wijze vertegenwoordigd als de dag ervoor zijn verschenen.

Overwegingen

De omstandigheid dat het hoger beroep is ingesteld door Sint Maarten Cable T.V. N.V. en die rechtspersoon, naar de bemiddelaar stelt en door de werkgeefster niet bestreden, niet bestaat, geeft geen grond om de bemiddelaar te volgen in het betoog dat het hoger beroep niet‑ontvankelijk moet worden verklaard, nu uit een door de werkgeefster overlegd uittreksel uit het handelsregister valt af te leiden dat zij onder de naam Sint Maarten Cable T.V. handelt en het voor de bemiddelaar en het Hof duidelijk is welke rechtspersoon, te weten Caribbean Teleview Services N.V., als werkgeefster en procespartij optreedt, zodat kan worden aangenomen dat het hoger beroep door de werkgeefster is ingesteld.

Ingevolge artikel 14a, eerste lid, van de Arbeidsgeschillenlandsverordening, voor zover thans van belang, kan de bemiddelaar op verzoek van de werkgever of het bestuur van een vakvereniging van werknemers een referendum houden onder één of meer door hem te bepalen categorieën van werknemers in een bedrijf, teneinde vast te stellen, welke vakverenigingen door de meerderheid van die werknemers wordt aangewezen om hen bij de behartiging van hun arbeidsaangelegenheden te vertegenwoordigen. Ingevolge het derde lid deelt de bemiddelaar de werkgever en de desbetreffende vakverenigingen van werknemers de uitslag van het referendum zo spoedig mogelijk schriftelijk mede. Ingevolge het vierde lid is de werkgever verplicht omtrent het aangaan van een collectieve arbeidsovereenkomst te onderhandelen met het bestuur van de vakvereniging van werknemers die bij het referendum door de meerderheid van de werknemers werd aangewezen om hen bij de behartiging van hun arbeidsaangelegenheden te vertegenwoordigen. Ingevolge artikel 21 worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nadere voorschriften gegeven. Aan deze bepaling is uitvoering gegeven door het vaststellen van het Arbeidsvredebesluit III. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Arbeidsvredebesluit III doet de bemiddelaar binnen 48 uur na ontvangst van een verzoek, als bedoeld in artikel 14a, eerste lid, van de Arbeidsgeschillenlandsverordening, de betrokken werkgever en de vakvereniging van werknemers, die het verzoek heeft gedaan, schriftelijk mededeling van de ontvangst van het verzoek, alsmede van de mogelijkheid voor vakverenigingen van werknemers om binnen 14 dagen na dagtekening van de mededeling de wens tot deelname aan een onder werknemers van het betrokken bedrijf te houden referendum aan de landsbemiddelaar kenbaar te maken. Ingevolge artikel 2, eerste lid, hoort de bemiddelaar, indien één of meer vakverenigingen van werknemers hun wens tot deelname aan het referendum kenbaar maken, de werkgever en die vakvereniging of vakverenigingen van werknemers zo spoedig mogelijk, teneinde te bepalen, welke categorie of categorieën van werknemers voor deelname aan het referendum in aanmerking komen. Ingevolge het tweede lid is de werkgever desverzocht verplicht de bemiddelaar uiterlijk binnen 48 uur in drievoud een lijst over te leggen met de namen, voornamen, de datum, het jaar en de plaats van geboorte, alsmede de functie van de desbetreffende werknemers in zijn bedrijf. Ingevolge het derde lid deelt de bemiddelaar de werkgever en de in het eerste lid bedoelde vakverenigingen van werknemers zo spoedig mogelijk schriftelijk de door hem bepaalde categorie of categorieën van werknemers die voor deelname aan het referendum in aanmerking komen mede.

De werkgeefster betoogt dat het Gerecht het door hem tegen de brief van 11 april 2013 ingestelde beroep ten onrechte niet‑ontvankelijk heeft verklaard.

3.1.

De brief van 11 april 2013 behelst echter louter een schriftelijke mededeling van de uitslag van het op 10 april 2013 krachtens artikel 14a van de Arbeidsgeschillenlandsverordening onder de werknemers van appellante gehouden referendum. Zij is aldus niet gericht op het in het leven roepen van enig rechtsgevolg en behelst derhalve geen beschikking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak, waartegen krachtens artikel 7, eerste lid, beroep kon worden ingesteld. Het betoog kan reeds daarom niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.

4. De werkgeefster betoogt verder dat het Gerecht heeft miskend dat het beroep zich mede tegen de brief van de landsbemiddelaar van 5 april 2013 (lees: 4 april 2013) richt.

4.1.

Dat betoog slaagt. Bij die brief heeft de bemiddelaar de werkgeefster te kennen gegeven, als hiervoor in het procesverloop vermeld. Die brief is wel op het in het leven roepen van enig rechtgevolg gericht, namelijk dat de werknemers behorend tot het managementteam aan het referendum deelnemen en behelst daarom een, op grond van artikel 2, derde lid, van het Arbeidsvredebesluit III gegeven, beschikking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak. In haar beroepschrift voert de werkgeefster aan dat de bemiddelaar ten onrechte heeft besloten dat de groep werknemers, behorend tot het management team, aan het referendum deelneemt. Het Gerecht heeft het beroep daarom ten onrechte niet mede tegen de beschikking van 4 april 2013 ingesteld geacht.

4.2.

Over het betoog van de bemiddelaar dat het beroep tegen de beschikking van 4 april 2013 niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingesteld, zodat hetgeen de werkgeefster heeft betoogt reeds om die reden niet kan leiden tot het daarmee beoogde resultaat wordt als volgt overwogen. Tegen die beschikking konden tot en met 16 mei 2013 rechtsmiddelen worden aangewend. De werkgeefster heeft het beroep op 22 mei 2013, derhalve niet binnen die termijn, ingesteld. Zij heeft betoogd dat het niet tijdig instellen van het beroep tegen die beschikking haar niet kan worden verweten, nu bij haar twijfel kon bestaan over het beschikkingkarakter van die brief omdat daarin niet met zoveel woorden melding is gemaakt van het besluit van de bemiddelaar om de groep werknemers, behorend tot het managementteam, aan het referendum te laten deelnemen en het beschikkingkarakter niet uit een grammaticale, tekstuele, historische, of contekstuele interpretatie van die brief volgt. . Het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing bij een beschikking kan tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding leiden, indien de belanghebbende stelt dat de overschrijding daarvan het gevolg is. Zodanige stelling wordt niet aanvaard, indien moet worden aangenomen dat belanghebbende wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken, dan wel beroep of hoger beroep moest instellen. Van bekendheid met de termijn moet in elk geval worden uitgegaan, indien de belanghebbende vóór afloop van de termijn werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener. Bij zodanige rechtsbijstandverlener mag kennis omtrent het in te stellen rechtsmiddel en de daarvoor geldende termijn worden verondersteld en diens kennis moet de door deze vertegenwoordigde belanghebbende worden toegerekend. Ook bij ideële en andere organisaties die regelmatig procederen mag die kennis worden verondersteld, alsook bij burgers die regelmatig procederen. Voor het aannemen van verschoonbaarheid, ook indien met een professioneel rechtsbijstandverlener wordt geprocedeerd, kan niettemin aanleiding bestaan, indien in objectieve zin gerede twijfel mogelijk is omtrent het beschikkingkarakter van het door het bestuursorgaan aan belanghebbende toegezonden geschrift. In de brief van 4 april 2013 is niet met zoveel woorden melding gemaakt van het besluit van de bemiddelaar om de groep werknemers, behorend tot het managementteam, aan het referendum te laten deelnemen. De bemiddelaar heeft zich beperkt tot het toesturen van de uitnodigingen en het register van kiezers. In zoverre kon gerede twijfel bestaan of die brief op het in het leven roepen van enig rechtsgevolg was gericht. Voorts bevat ook die brief geen rechtsmiddelenclausule. Onder die omstandigheden was gerede twijfel aan het beschikkingenkarakter van de brief van 4 april 2013 in vorenbedoelde zin mogelijk. Voorts wordt mede in aanmerking genomen dat ook in de brief van 11 april 2013 geen rechtsmiddelenclausule was opgenomen, waardoor die twijfel kon voortduren. Gelet hierop, moet de overschrijding van de termijn voor het instellen van beroep tegen de beschikking van 4 april 2013 verschoonbaar worden geacht.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Ingevolge artikel 78 van de Landsverordening administratieve rechtspraak wordt de zaak, wanneer het Gerecht de niet‑ontvankelijkheid heeft uitgesproken en het Hof deze uitspraak vernietigt met een ontvankelijkverklaring, naar het Gerecht teruggewezen om te worden hervat in de stand waarin de behandeling zich bevond. Daarmee heeft de verordeninggever kennelijk beoogd te verzekeren dat een inhoudelijke beoordeling van een zaak steeds in twee rechterlijke instanties plaatsvindt. Redelijke wetstoepassing brengt echter mee dat, indien alle partijen daarmee instemmen en derhalve van het recht op een inhoudelijke behandeling in twee instanties afstand doen, kan worden afgezien van behandeling in twee instanties. In dat geval wordt immers de in voormeld artikel 78 opgenomen waarborg dat partijen inhoudelijke behandeling in twee rechterlijke instanties kunnen doen plaatsvinden geen geweld aangedaan. Ter terechtzitting op 4 november 2014 hebben partijen ermee ingestemd dat het Hof, indien het de niet-ontvankelijkverklaring zou vernietigen, doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, de beschikking van 4 april 2013 beoordeelt aan de hand van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die nog bespreking behoeven. Nu de zaak voorts voldoende is uitgeprocedeerd en zich ook anderszins daarvoor leent, zal het Hof dat doen.

6. De werkgeefster betoogt dat de bemiddelaar ten onrechte niet heeft beslist over de vraag welke categorieën van arbeiders binnen haar organisatie bestaan.

6.1.

Dat betoog faalt. Artikel 2, derde lid, van het Arbeidsvredebesluit III, noch enige andere wettelijke bepaling, verplicht de bemiddelaar om de door hem binnen een onderneming onderscheiden categorieën van werknemers bij afzonderlijke beschikking vast te stellen. Voor zover de werkgeefster beoogd heeft te betogen dat de bemiddelaar de groep werknemers, behorend tot het managementteam, ten onrechte niet als afzonderlijke categorie heeft erkend, faalt het betoog evenzeer. Tijdens op 27 maart 2013 tussen de bemiddelaar, de werkgeefster en de SMCU gevoerd overleg heeft de bemiddelaar de werkgeefster en de SMCU op de voet van artikel 2, eerste lid, van het Arbeidsvredebesluit III gehoord over de vraag, welke categorie of categorieën van werknemers voor deelname aan het referendum in aanmerking komen. Blijkens het in zoverre niet weersproken verslag van dat overleg bestond tussen de bemiddelaar, de werkgeefster en SMCU overeenstemming dat onderscheiden moest worden tussen de categorieën: werknemers, managementteam en managers. Dat de bemiddelaar het managementteam als afzonderlijke categorie in aanmerking heeft genomen, blijkt uit de omstandigheid dat hij de werkgeefster, alvorens over deelname van die groep aan het referendum te beslissen, in de gelegenheid heeft gesteld haar standpunt daarover nader toe te lichten. Voorts blijkt de erkenning als afzonderlijke categorie uit de omstandigheid dat de bemiddelaar de beschikking, waarbij hij heeft bepaald dat die categorie voor deelname aan het referendum in aanmerking komt, afzonderlijk van die voor de categorie werknemers aan de werkgeefster heeft verzonden.

7. De werkgeefster betoogt voorts dat de bemiddelaar heeft beschikt in strijd met beginselen van ongeschreven recht, waaronder het materiële en formele zorgvuldigheidsbeginsel, door bij haar in eerste instantie de verwachting te wekken dat werknemers, behorend tot de categorie management team, niet tot deelname aan het referendum zouden worden toegelaten en daarop later, zonder daarover met haar te overleggen, terug te komen.

7.1.

Tijdens voormeld overleg op 27 maart 2013 werd geen overeenstemming bereikt over deelname aan het referendum door de categorie managementteam. SMCU stond op het standpunt dat alle werknemers, inclusief het managementteam, er aan moesten deelnemen, terwijl de werkgeefster die groep er niet aan wilde laten deelnemen. De bemiddelaar heeft vervolgens bij wijze van compromis voorgesteld dat alle werknemers aan het referendum zouden meedoen, maar dat twee stembussen zouden worden opgesteld: één voor werknemers, behorend tot het managementteam, en één voor de overige werknemers. Mocht blijken dat een meerderheid van de kiezers uit het managementteam tegen SMCU stemde, dan zouden zij alsnog van de “bargaining unit” worden uitgesloten. SMCU stemde direct met dit voorstel in, de werkgeefster wilde eerst overleg voeren op het hoofdkantoor. Voorts werd afgesproken dat de werkgeefster haar standpunt dienaangaande op 3 april 2013 aan de bemiddelaar zou mededelen.Dat de bemiddelaar de werkgeefster bij brief van 3 april 2013 op de hoogte stelde van deelname door de categorie werknemers, waarover tussen de werkgeefster en SMCU geen verschil van mening bestond, geeft onder die omstandigheden geen grond voor het oordeel dat de bemiddelaar bij de werkgeefster daarmee het rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de categorie managementteam niet aan het referendum zou deelnemen, nu dat in die brief niet was medegedeeld en de bemiddelaar voorts de werkgeefster bij brief van 4 april 2013, dat wil zeggen de dag, nadat hij haar standpunt inzake deelname van het managementteam aan het referendum ontving, heeft bericht omtrent de deelname van het managementteam. Ook anderszins geeft het aangevoerde daartoe geen grond. Reeds om die reden faalt het betoog.

8. De werkgeefster betoogt verder dat de bemiddelaar heeft nagelaten te verifiëren of een meerderheid van de categorieën, waaronder hij het referendum heeft willen houden, lid is van de vakvereniging die het referendum heeft verzocht (hierna: de vakvereniging).

8.1.

Ook dat betoog faalt. De bemiddelaar heeft onweersproken gesteld dat SMCU hem 17 lidmaatschapsregistratieformulieren van werknemers van de werkgeefster heeft toegezonden. Gegeven het aantal van 23 stemgerechtigden, heeft hij zich terecht op het standpunt gesteld dat is voldaan aan het vereiste dat een meerderheid van de werknemers, waaronder het referendum wordt gehouden, lid is van de vakvereniging.

9. De werkgeefster betoogt voorts dat de bemiddelaar zijn beslissing om de werknemers, behorend tot de categorie managementteam, voor deelname aan het referendum in aanmerking te doen komen ontoereikend heeft gemotiveerd.

9.1.

Dat betoog slaagt. Niet in geschil is dat de beschikking van 4 april 2013 geen motivering van de genomen beslissing bevat. Die beschikking dient deswege te worden vernietigd. Het Hof zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van die beschikking geheel in stand blijven nu de bemiddelaar de beschikking nadien alsnog van een motivering heeft voorzien en die voldoende draagkrachtig is. Daartoe overweegt het dat de bemiddelaar zich in het verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat het door de werkgeefster gestelde belang om het managementteam van het referendum uit te sluiten, te weten het voorkomen dat gevoelige bedrijfsinformatie naar een vakvereniging lekt, niet opweegt tegen het belang van die categorie om zich bij cao onderhandelingen door een vakvereniging te laten vertegenwoordigen. Voorts heeft hij uiteengezet dat, voor zover de werkgeefster voor de desbetreffende categorie een afzonderlijke cao wenst af te sluiten, de omstandigheid dat verschillende categorieën werknemers binnen haar onderneming alle vertegenwoordigd worden door dezelfde vakvereniging, er niet aan in de weg staat dat voor de verschillende categorieën specifieke arbeidsvoorwaarden in de cao worden opgenomen of zelfs afzonderlijke cao’s worden afgesloten. De werkgeefster heeft daarop kunnen reageren. Zij heeft haar gestelde vrees voor het lekken van bedrijfsgevoelige informatie niet nader toegelicht en evenmin anderszins uiteengezet dat en waarom het standpunt van de bemiddelaar onjuist is. Hetgeen de werkgeefster heeft betoogd, geeft daarom geen grond voor het oordeel dat de bemiddelaar het belang van de medewerkers, behorend tot de categorie managementteam, bij deelname aan het referendum in redelijkheid niet zwaarder heeft kunnen laten wegen dan dat van de werkgeefster bij het uitsluiten van die categorie.

10. Het beroep is gegrond. De beschikking van 4 april 2013 dient te worden vernietigd. Het Hof zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven.

10. De bemiddelaar dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

verklaart het hoger beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 18 november 2013 in zaak nr. Lar 76/2013;

verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep gegrond;

vernietigt de beschikking van de bemiddelaar van 4 april 2013;

bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

veroordeelt de bemiddelaar tot vergoeding van de bij Caribbean Teleview Services N.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Naf. 3.150,00 (zegge: drieduizend honderdvijftig gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;

gelast dat het land Sint Maarten aan de naamloze vennootschap Caribbean Teleview Services N.V. het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf. 300,00 (zegge: driehonderd gulden) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. J.E.M. Polak, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A. Martines, griffier.

w.g. Van der Poel

voorzitter

w.g. Martines

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2014

Verzonden:

Voor eensluidend afschrift,de griffier,voor deze,