Home

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 10-12-2018, ECLI:NL:OGEAA:2018:793, AUA201803648

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 10-12-2018, ECLI:NL:OGEAA:2018:793, AUA201803648

Gegevens

Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Datum uitspraak
10 december 2018
Datum publicatie
3 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:OGEAA:2018:793
Zaaknummer
AUA201803648

Inhoudsindicatie

Lar - verzoek ex artikel 54 Lar - vreemdelingenzaak - Anders dan verzoeker betoogt, maakt het feit dat verzoeker een aanvraag heeft ingediend voor verblijf bij partner, niet dat verweerder in redelijkheid geen bevel tot verwijdering heeft kunnen geven. Dat verzoeker in Aruba gezinsleven heeft met zijn partner en minderjarige dochter is evenmin een bijzondere omstandigheid waaruit volgt dat verweerder in redelijkheid niet kan verlangen dat verzoeker de beslissing op zijn aanvraag in het buitenland afwacht. Verzoeker is dit gezinsleven immers aangegaan gedurende zijn illegaal verblijf in Aruba.

Uitspraak

Uitspraak van 10 december 2018

Lar nr. AUA201803648

UITSPRAAK

op het verzoek in de zin van artikel 54 van de

Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

VERZOEKSTER 1,

[verzoeker],

van Colombiaanse nationaliteit,

VERZOEKER,

[verzoekster 2],

VERZOEKSTER 2,

gemachtigde: mr. C.J. Colina,

gericht tegen:

zetelend in Aruba,

VERWEERDER,

gemachtigde: mr. M. van Wilgen (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift, gedateerd 8 november 2018 (bestreden beschikking), heeft verweerder de verwijdering van verzoeker bevolen.

Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 12 november 2018 bezwaar gemaakt.

Op 12 november 2018 hebben verzoekers bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.

Het verzoek is behandeld ter zitting van 28 november 2018. Verzoeker en verzoekster 2 zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verzoekster 1 heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door haar directeur. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.

Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1.1

Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.

Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.

1.2

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering (Ltuv) kan de minister van Justitie uit Aruba verwijderen:

a. personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen;

b. personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.

Feiten

2.1

Verzoeker is op 22 juli 2014 Aruba binnengekomen als toerist, met een toegestane verblijfsduur van 3 dagen.

2.2

Op 18 september 2017 hebben verzoeker en verzoekster 2 een samenlevingsovereenkomst gesloten.

2.3

Op 31 mei 2018 heeft verzoeker een eerste aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf ingediend, met als doel verblijf bij verzoekster 2.

2.4

Op 11 september 2018 is uit de relatie van verzoeker en verzoekster 2 een kind geboren.

2.5

Op 7 november 2018 is verzoeker door de afdeling Vreemdelingentoezicht werkend aangetroffen als steigermonteur. Verzoeker verrichtte dit werk als werknemer van verzoekster 1.

2.6

Bij bestreden beschikking heeft verweerder de verwijdering van verzoeker bevolen.

De standpunten van partijen

3.1

Verweerder heeft aan het bevel tot verwijdering ten grondslag gelegd dat verzoeker sinds 15 december 2014 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft en dat zijn illegale verblijf op Aruba niet behoeft te worden gedoogd.

3.2

Verzoekers stellen zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit voorbij gaat aan de vraag of verzoeker aanvraag voor een verblijfsvergunning kan worden ingewilligd. Voorts menen verzoekers dat het verwijderingsbesluit in strijd is met het recht op gezinsleven zoals beschermd door artikel 8 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Ontvankelijkheid

4. Het gerecht overweegt dat een verzoek als hier aan de orde, slechts ontvankelijk is voor zover dit is ingediend door een belanghebbende. Artikel 3, eerste lid, van de Lar bepaalt dat een belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij een beschikking is betrokken. Naar het oordeel van het gerecht voldoet verzoeker wel aan dit vereiste, maar verzoeksters 1 en 2 niet. Met verwijzing naar de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 13 oktober 2008, ECLI:NL:OGHNAA:2008:BG0845, overweegt het gerecht dat een werkgever geen rechtstreeks belang heeft bij een verwijderingsbevel van een werknemer. Het belang van de partner van verzoeker bij het verwijderingsbevel is eveneens een afgeleid belang en derhalve geen rechtstreeks belang. Verzoekers 1 en 2 zijn derhalve niet-ontvankelijk in hun verzoeken.

Dit betekent dat het verzoek alleen ontvankelijk is voor zover ingediend door verzoeker.

Beoordeling

5.1

Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.

5.2

Niet betwist is dat verzoeker sinds 15 december 2014 zonder geldige verblijfstitel op Aruba verblijft zodat verweerder op grond van artikel 19, eerste lid en onder b, van de Ltuv bevoegd is verzoeker uit Aruba te verwijderen.

5.3.1

Het gerecht ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid verzoeker uit Aruba te verwijderen. Het gerecht stelt voorop dat deze toets een terughoudend karakter heeft.

5.3.2

Anders dan verzoeker betoogt, maakt het feit dat verzoeker op 31 mei 2018 een aanvraag heeft ingediend voor verblijf bij partner, niet dat verweerder in redelijkheid geen bevel tot verwijdering heeft kunnen geven. Deze aanvraag geeft verzoeker immers niet het recht om op Aruba te verblijven. Verweerder heeft terecht de aanvraag aangemerkt als een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning, wat betekent dat de beslissing daarop in het buitenland dient te worden afgewacht.

5.3.3

Dat verzoeker in Aruba gezinsleven heeft met zijn partner en minderjarige dochter is evenmin een bijzondere omstandigheid waaruit volgt dat verweerder in redelijkheid niet kan verlangen dat verzoeker de beslissing op zijn aanvraag in het buitenland afwacht. Verzoeker is dit gezinsleven immers aangegaan gedurende zijn illegaal verblijf in Aruba. Het gerecht verwijst naar het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) van 3 oktober 2014, nr. 12738/10, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810 (Jeunesse tegen Nederland). Hierin overweegt het EHRM dat, wat betreft immigratie, artikel 8 van het EVRM aan een lidstaat geen verplichting oplegt om de keuze van een huwelijkspaar voor het land van verblijf te respecteren of om gezinshereniging op zijn grondgebied toe te staan. Betreft het zowel gezinsleven als immigratie, dan hangt de mate waarin een lidstaat verplicht is om een verwant van een ingezetene toe te laten tot zijn grondgebied af van de bijzondere omstandigheden van de betrokkenen en van het algemeen belang. Een belangrijke factor is of het gezinsleven was begonnen op een moment dat de betrokkenen zich ervan bewust waren dat de verblijfsstatus van één van hen zodanig was dat het voortzetten van het gezinsleven in het gastland van het begin af aan twijfelachtig was. In dat geval vormt de verwijdering van het gezinslid met een andere nationaliteit slechts in uitzonderlijke omstandigheden een schending van artikel 8 van het EVRM.

5.3.4

Naar het oordeel van het gerecht doen zich in deze zaak geen uitzonderlijke omstandigheden voor als hierboven bedoelt. Artikel 8 van het EVRM staat niet in de weg aan de verwijdering.

5.4

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat geen grond bestaat tot schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:

wijst het verzoek af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M. Soffers, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2018 in aanwezigheid van de griffier.

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.