Home

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, 13-10-2008, BG0845, 269 HLAR 41/08

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, 13-10-2008, BG0845, 269 HLAR 41/08

Gegevens

Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Datum uitspraak
13 oktober 2008
Datum publicatie
20 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:OGHNAA:2008:BG0845
Zaaknummer
269 HLAR 41/08

Inhoudsindicatie

Slechts het belang van de desbetreffende vreemdeling is rechtstreeks bij de beschikking om een vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf te verlenen of te weigeren betrokken. Werkgever belang is daarvan afgeleid. Dit wordt niet anders doordat de werkgever namens of ten behoeve van die vreemdeling de aanvraag van de vergunning heeft ingediend. Werkgeefster had niet-ontvankelijk verklaard moeten worden en vreemdeling heeft geen bezwaar gemaakt. Hof doet de zaak zelf af.

Uitspraak

269 HLAR 41/08

Datum uitspraak: 13 oktober 2008

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in Aruba,

appellant,

tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 23 april 2008 in zaak nr. 3891 van 2007 in het geding tussen:

appellant

en

de minister van Vreemdelingenzaken.

1. Procesverloop

Bij beschikking van 28 maart 2007 heeft de minister van Vreemdelingenzaken (hierna: de minister) een aanvraag van appellant (hierna: de werkgever) om [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.

Bij beschikking van 5 oktober 2007 heeft de minister het daartegen door de werkgever gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 april 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door de werkgever ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de werkgever bij brief, bij het Hof ingekomen op 4 juni 2008, hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2008, waar de werkgever, vertegenwoordigd door mr. E.R. Zeppenfeldt, advocaat, de vreemdeling in persoon en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.M. Brown-Harewood, mr. M.D. van Wilgen en mr. A.A. Henriquez, allen werkzaam in dienst van de DIMAS, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het Hof overweegt ambtshalve als volgt.

2.1.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij die beschikking op bezwaar is gegeven.

Ingevolge artikel 47, eerste lid, grondt de rechter zijn uitspraak uitsluitend op hetgeen ter zitting is gebleken, het verslag van de bezichtiging ter plaatse en de stukken waarvan hij overeenkomstig de artikelen 36 en 39 kennis kan nemen.

2.1.2. De rechter is gehouden om ambtshalve te onderzoeken of aan voorschriften van openbare orde is voldaan. Het gaat hierbij om voorschriften die de kernelementen van de rechtsorde raken en om die reden los van de bedoelingen van partijen door de rechter dienen te worden toegepast. In artikel 9, eerste lid, van de Lar is zodanig voorschrift van openbare orde neergelegd, omdat het voorschrift mede de toegang tot de bestuursrechter regelt. De vraag of degene die het bestuursorgaan heeft verzocht een beschikking in heroverweging te nemen, door die beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, dient te worden beantwoord, los van en eventueel tegen de wil van partijen in.

2.1.3. Slechts het belang van de desbetreffende vreemdeling is rechtstreeks bij de beschikking om een vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf te verlenen of te weigeren betrokken. Het belang van diens potentiële of actuele werkgever is daarvan afgeleid. Dit sluit aan bij hetgeen het Hof eerder heeft overwogen in zaken omtrent de afwijzing van een aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf in de Nederlandse Antillen (uitspraken van 30 mei 2005 in zaak nr. 68 HLAR 38/04 en 29 november 2007 in zaak nr. 207 HLAR 35/07).

Dit is niet anders, indien het gaat om toelating van een vreemdeling voor het verrichten van arbeid in loondienst bij een in Aruba gevestigde werkgever en de aanvraag om verlening van de vergunning tot tijdelijk verblijf aan die vreemdeling, op de voet van artikel 7, achtste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting, dan wel op die van een bestendige praktijk, namens of ten behoeve van die vreemdeling door de desbetreffende werkgever is ingediend en de beschikking op die aanvraag aan die werkgever is toegezonden. Dat een werkgever, ten aanzien van wie het in de bedoeling ligt dat de vreemdeling bij hem arbeid in loondienst zal verrichten, van rechtswege, op verzoek of op grond van een bestendige praktijk bij de indiening en behandeling van een aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf als gemachtigde van de desbetreffende vreemdeling kan optreden, betekent niet dat die werkgever deswege belanghebbende in evenbedoelde zin bij de beschikking op de desbetreffende aanvraag is. Hoezeer ook een werkgever mogelijk belang heeft bij verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf aan een vreemdeling en uit de afwijzing van de aanvraag om verlening daarvan mogelijk nadelige gevolgen voor hem voortvloeien, deze wordt door die afwijzing niet rechtstreeks in zijn belang getroffen, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Lar.

Overigens kan aan de eis, gesteld in deze bepaling, niet achteraf alsnog worden voldaan, indien daaraan ten tijde van het maken van bezwaar niet was voldaan.

2.1.4. In dit geval heeft de werkgever niet namens de vreemdeling, doch uit eigen hoofde bezwaar gemaakt tegen de beschikking van

28 maart 2007. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de werkgever echter geen belanghebbende bij die beschikking in evenbedoelde zin en heeft de minister het door hem gemaakte bezwaar ten onrechte niet deswege niet ontvankelijk verklaard.

2.2. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. Hetgeen in het hoger beroepschrift is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het door de werkgever ingestelde beroep gegrond verklaren en de beschikking van 5 oktober 2007 vernietigen.

Nu de minister het bij hem door de werkgever gemaakte bezwaar niet ontvankelijk had dienen te verklaren, ziet het Hof aanleiding om op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien.

2.3. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen. Het Hof ziet aanleiding om daarbij een wegingfactor van 0,25 toe te passen.

3. Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 23 april 2008 in zaak nr. 3891 van 2007;

III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep tegen de beschikking van de minister van Vreemdelingenzaken van 5 oktober 2007, kenmerk LAR-2500/07, gegrond;

IV. vernietigt die beschikking;

V. verklaart het door de werkgever tegen de beschikking van de minister van Vreemdelingenzaken van 28 maart 2007 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking;

VII. veroordeelt de minister van Vreemdelingenzaken tot vergoeding van de bij de werkgever in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 350,00 (zegge: driehonderdvijftig gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de minister van Vreemdelingenzaken aan de werkgever te worden betaald;

VIII. gelast dat het land Aruba aan de werkgever het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 100,00 (zegge: honderd gulden) teruggeeft.

Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.

w.g. Wattel, Voorzitter

w.g. Martinez, griffier

Uitgesproken in het openbaar bij vervroeging op 13 oktober 2008.