Home

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 18-01-2021, ECLI:NL:OGAACMB:2021:6, CUR201904761

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 18-01-2021, ECLI:NL:OGAACMB:2021:6, CUR201904761

Gegevens

Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak
18 januari 2021
Datum publicatie
3 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:OGAACMB:2021:6
Zaaknummer
CUR201904761

Inhoudsindicatie

Ongeschiktheidsontslag. Plichtsverzuim. Geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel. Nietigverklaring ontslag.

Uitspraak

Uitspraak

in de zaak van:

wonend in Curaçao,

klaagster,

gemachtigden: mrs. R.P. Koeijers en O.A. Martina, advocaten,

tegen:

verweerster,

gemachtigde: mr. S.M. Concincion-Quirindongo, werkzaam bij verweerster.

Procesverloop

Bij landbesluit van 31 oktober 2019, dat op 28 november 2019 aan klaagster is uitgereikt, is klaagster met ingang van 1 november 2019 ontslagen, primair op grond van artikel 103, eerste lid, onder f van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (LMA), subsidiair op grond van een geconstateerde vertrouwensbreuk die aan haar behoorlijk functioneren en/of aan het behoorlijk functioneren van de dienst in de weg staat (het ontslagbesluit).

Daartegen heeft klaagster op 27 december 2019 bezwaar gemaakt (het bezwaar) en dit vervolgens aangevuld.

Verweerster heeft producties ingediend.

Het bezwaar is behandeld ter zitting van het Gerecht op 7 december 2020. Klaagster is verschenen, bijgestaan door mr. O.A. Martina. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 45, eerste lid, van de LMA is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.

Op grond van artikel 52, eerste lid, verricht de ambtenaar geen nevenwerkzaamheden waardoor een goede vervulling van de betrokken functie of een goed functioneren van de betrokken dienst in redelijkheid niet of niet meer is verzekerd. Ingevolge het tweede lid doet de ambtenaar die nevenwerkzaamheden verricht of gaat verrichten, daarvan schriftelijk opgave aan het hoofd van dienst.

Op grond van artikel 58, eerste lid, neemt de ambtenaar aan wie in die hoedanigheid een vergoeding, beloning of gift wordt aangeboden of een belofte wordt gedaan, in welke vorm dan ook, die vergoeding, beloning, gift of belofte alleen aan nadat hij daarvoor toestemming heeft gekregen van het hoofd van dienst. Ingevolge het zesde lid is het de ambtenaar niet toegestaan om een vergoeding, beloning, gift of een belofte aan te nemen of te laten bezorgen op een privéadres. Ingevolge het zevende lid verzoekt de ambtenaar niet of vordert evenmin dat een vergoeding, beloning of gift wordt aangeboden of een belofte wordt gedaan.

Op grond van artikel 88, tweede lid, omvat plichtsverzuim het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen of na te laten.

Op grond van artikel 103, eerste lid, onder f kan een ambtenaar worden ontslagen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.

2. Klaagster was als ambtenaar werkzaam bij de Toelatingsorganisatie en sinds augustus 2004 in de functie van Medewerker Intake (de functie). In die functie was zij onder meer belast met het aannemen en invoeren van aanvragen voor verblijfsvergunningen, waarbij zij ook controleerde of alle benodigde documenten zijn aangeleverd.

Bij vonnis van 15 augustus 2018 (het strafvonnis), dat op 29 augustus 2018 onherroepelijk is geworden, is klaagster door de strafrechter veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van zestig uren, omdat zij meermalen als ambtenaar opzettelijk met misbruik van haar functie of positie handelingen heeft verricht ten einde enig voordeel voor haar of een ander te verkrijgen (artikel 2:234 van het Wetboek van Strafrecht).

Bij een brief, die verweerster op 19 september 2019 aan klaagster heeft laten betekenen, heeft verweerster aan klaagster kenbaar gemaakt dat zij voornemens is haar wegens ongeschiktheid eervol te ontslaan. Daartegen heeft klaagster op 26 september 2019 een verweerschrift ingediend.

Bij het ontslagbesluit heeft verweerster klaagster met ingang van 1 november 2019 eervol ontslagen

3. Verweerster heeft het ontslagbesluit primair gebaseerd op artikel 103, eerste lid, onder f van de LMA, dat bepaalt dat een ambtenaar kan worden ontslagen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt (ongeschiktheidsontslag).

4. Klaagster voert – kort weergegeven – aan dat verweerster op onjuiste gronden het ontslagbesluit heeft genomen. Verweerster heeft het ontslagbesluit enkel gebaseerd op het strafvonnis. Zulks ten onrechte, omdat zij een apart onderzoek had moeten doen naar de geschiktheid of bekwaamheid van klaagster voor de functie. Klaagster heeft gedurende meer dan 12 jaren naar volle tevredenheid van haar leidinggevende(n) gewerkt en diverse gratificaties daarvoor gekregen. Zij is gedurende die tijd van onbesproken gedrag geweest en heeft zelfs de laatste jaren de functie van Chef Intake mogen waarnemen. Klaagster wist niet dat zij voor het verrichten van nevenwerkzaamheden eerst de toestemming van haar diensthoofd moest hebben. Zij ging er vanuit dat die niet nodig was, omdat zij vanuit haar huis die werkzaamheden verrichtte en andere collega’s van haar dat ook deden zonder toestemming daarvoor te hebben. Die nevenwerkzaamheden hebben op geen enkele manier haar werk bij de Toelatingsorganisatie belemmerd. Verweerster heeft daarom niet in redelijkheid kunnen komen tot het oordeel dat zij ongeschikt of onbekwaam is voor de functie. Los daarvan, is aan de heer [H.R.E.C.] ([C.]), die als afdelingshoofd werkzaam was bij de luchthaven en die zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstiger plichtsverzuim, geen ongeschiktheidsontslag verleend. In plaats daarvan is hij in een andere passende functie geplaatst. Voor klaagster is het daarom onbegrijpelijk waarom ook zij niet in een passende functie is geplaatst in plaats van het aan haar verleende ontslag. Het ontslagbesluit is om die reden disproportioneel en in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Klaagster concludeert gelet op dit alles tot nietigverklaring van het ontslagbesluit.

5. Het Gerecht stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak (vgl. ECLI:NL:CRVB:2016:3254) het bevoegde gezag bij een ongeschiktheidsontslag concrete gedragingen van de betrokken ambtenaar aannemelijk moet maken waaruit genoegzaam blijkt dat deze niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die nodig zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn functie.

6. Van de in het ontslagbesluit beschreven gedragingen, staat in ieder geval vast dat klaagster in de periode van 27 augustus 2016 tot en met 26 juni 2017 zonder toestemming van haar diensthoofd:

-

een aannemersbedrijf heeft benaderd met het aanbod om tegen betaling aanvragen voor verblijfsvergunningen voor dat bedrijf in te vullen; vervolgens

-

tegen betaling van telkens NAf 150,00 meerdere aanvragen voor verblijfsvergunningen heeft ingevuld voor dat aannemersbedrijf;

-

sponsor gekregen van datzelfde aannemersbedrijf van NAf 500,00 voor haar kostuum voor de parade van het oogstfeest;

-

tegen betaling van telkens NAf 75,00 meerdere aanvragen voor verblijfsvergunningen heeft ingevuld voor de heer [T];

-

tegen betaling van telkens NAf 100,00 meerdere aanvragen voor verblijfsvergunningen heeft ingevuld voor de heer [Ch].

7. De argumenten die klaagster heeft aangedragen ter rechtvaardiging van deze gedragingen, slagen naar het oordeel van het Gerecht om het navolgende niet. Ambtenaren worden geacht bekend te zijn met de bepalingen van de LMA, zodoende ook klaagster. Afgezien hiervan, heeft verweerster onbetwist aangevoerd dat de “Algemene gedragscode voor ambtenaren”, waarin het verbod op het zonder toestemming verrichten van nevenwerkzaamheden en dat op het aannemen van giften ook zijn opgenomen, middels diverse sessies aan de ambtenaren is bekend gemaakt en uitgelegd. Klaagster was dus bekend met deze voorschriften althans behoorde daarmee bekend te zijn. Dat zij de nevenwerkzaamheden vanuit haar huis verrichtte, ontsloeg haar niet van de verplichting om toestemming te vragen. Aan de (door verweerster stellig weersproken) stelling dat andere collega’s ook ongeoorloofd nevenwerkzaamheden verrichten, gaat het Gerecht wegens het ontbreken van een nadere motivering of onderbouwing daarvan voorbij.

8. Met de hierboven genoemde gedragingen heeft klaagster zich niet alleen schuldig gemaakt aan het strafbaar gestelde in artikel 2:234 van het Wetboek van Strafrecht, ook heeft zij de voorschriften van artikel 52, eerste en tweede lid en artikel 58, eerste, zesde en zevende lid van de LMA geschonden. Naar het oordeel van het Gerecht leveren deze gedragingen, in onderling verband en samenhang bezien, ernstig plichtsverzuim op.

9. Artikelen 52 en 58 strekken ertoe de integriteit van het ambtelijk apparaat te waarborgen en belangenverstrengeling te voorkomen. Met haar gedragingen heeft klaagster blijk van gegeven onvoldoende besef te hebben van het belang op de naleving van deze bepalingen. De slotsom is dan ook dat klaagster niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die nodig is om op verantwoorde wijze als Medewerker Intake bij de Toelatingsorganisatie te kunnen werken.

10. Klaagster heeft (subsidiair) nog betoogd dat het ontslag disproportioneel is en dat verweerster had moeten kiezen voor een lichtere maatregel door haar in een andere (passende) functie te plaatsen. Het Gerecht overweegt ten aanzien hiervan als volgt.

10.1

Onder omstandigheden kan de zorgvuldigheidsnorm meebrengen dat het bevoegd gezag behoort te onderzoeken of herplaatsing van de ambtenaar in een andere passende functie of in een andere dienst of afdeling mogelijk is. Het opdragen van een andere (passende) functie is een lichtere maartregel dan ontslag dat als ‘ultimum remedium’ gehanteerd moet worden.

10.2

Het ontslagbesluit vermeldt dat klaagster met haar gedragingen blijk van heeft gegeven niet alleen voor de functie ongeschikt te zijn, maar als ambtenaar in het algemeen. Daarnaast vermeldt dat besluit dat wegens die gedragingen twijfels zijn ontstaan bij verweerster over de betrouwbaarheid en integriteit van klaagster en dat niet (meer) voldoende waarborg aanwezig is dat zij haar plicht als ambtenaar onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen. Volgens verweerster kan daarom niet van haar worden gevergd klaagster in een andere (passende) functie te plaatsen.

Klaagster heeft in dit verband onweersproken betoogd dat zij gedurende meer dan 12 jaren voorafgaand aan de gebeurtenissen naar volle tevredenheid van haar leidinggevende(n) heeft gewerkt. Ook heeft zij onbetwist betoogd dat [naam], die zich schuldig heeft gemaakt aan het delict van verboden bezit van verdovende middelen alsook tot Curaçao toelaten van vreemdelingen die niet aan de daarvoor geldende vereisten voldeden, wel een herplaatsing heeft gekregen. Klaagster meent dat ook zij een herplaatsing had moeten krijgen, nu zij een minder ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd.

Het Gerecht is in het licht van klaagsters betoog van oordeel dat verweerster onvoldoende heeft toegelicht waarom klaagster ook voor andere ambtelijke functies als ongeschikt moet worden aangemerkt. De in het ontslagbesluit opgenomen redenen zijn onvoldoende om die conclusie te kunnen dragen. Dat [naam] een ernstiger plichtsverzuim heeft gepleegd en daarom geen sprake kan zijn van gelijke gevallen die gelijk behandeld moeten worden (zoals door verweerster ter zitting betoogd) is daartoe ook onvoldoende. Aan het ontslagbesluit kleeft om die reden een motiveringsgebrek.

11. De slotsom is dat het bezwaar gegrond is. Het ontslagbesluit zal nietig worden verklaard.

12. Het Gerecht ziet aanleiding om te bepalen dat verweerster klaagster een vergoeding dient te betalen voor de door haar gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht naar analogie van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,- , te weten 1 punt voor het indienen van het bezwaar (wegingsfactor 1), 1 punt voor het bijwonen van de zitting (wegingsfactor 1), waarde per punt NAf 700,-.

Beslissing

Het Gerecht in Ambtenarenzaken:

-

verklaart het bezwaar gegrond;

-

verklaart het ontslagbesluit nietig;

-

bepaalt dat verweerster ten laste van de Landskas aan klaagster een bedrag van NAf 1.400,- dient te betalen als vergoeding voor de door haar gemaakte proceskosten.

Aldus gedaan door mr. A.J. Martijn, rechter in ambtenarenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2021 in tegenwoordigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier.

Tegen deze uitspraak staat voor beide partijen binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak, indien de appellant in persoon of bij vertegenwoordiger of gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest, en in alle andere gevallen binnen dertig dagen na de dag van toezending van de uitspraak of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak, hoger beroep open bij de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken. Zie titel IV hoofdstuk 1 van de RAr.