Home

Hoge Raad, 05-07-2022, ECLI:NL:HR:2022:1012, 21/02526

Hoge Raad, 05-07-2022, ECLI:NL:HR:2022:1012, 21/02526

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 juli 2022
Datum publicatie
6 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:1012
Formele relaties
Zaaknummer
21/02526

Inhoudsindicatie

Diefstal, art. 310 Sr. Voorwaardelijke ISD-maatregel. Voorwaarden art. 38m.1 Sr. De rechter die de in art. 38m.1 Sr bedoelde ISD-maatregel oplegt, moet er in motivering van zijn beslissing blijk van geven dat aan alle in die bepaling gestelde voorwaarden is voldaan. Meer in het bijzonder moet hij met zoveel woorden tot uitdrukking brengen dat de voorwaarden a.b.i. art. 38m.1 onder 2° en 3° Sr zijn vervuld. Uit overwegingen hof blijkt niet dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel eist. De enkele overweging van het hof dat verdachte “voldoet aan wettelijke criteria” voor oplegging van de maatregel, volstaat daartoe niet. De oplegging van de ISD-maatregel is dan ook ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing t.a.v. strafoplegging.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 21/02526

Datum 5 juli 2022

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 juni 2021, nummer 23-004320-19, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1

Het cassatiemiddel klaagt over de oplegging van de voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel). Het voert daartoe aan dat het hof er in de motivering van zijn beslissing niet blijk van heeft gegeven dat aan alle in artikel 38m lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gestelde voorwaarden voor de oplegging van de ISD-maatregel is voldaan.

2.2

Het hof heeft aan de verdachte wegens telkens “diefstal” een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaren, met een proeftijd van twee jaren en daartoe het volgende overwogen:

“De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezenverklaarde feiten veroordeeld en voorwaardelijk de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaren met een proeftijd van twee jaren.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

De raadsman heeft verzocht af te zien van het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel en te volstaan met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en het stellen van bijzondere voorwaarden. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte zijn leven een positieve wending heeft gegeven en de noodzaak voor oplegging van de ISD-maatregel ontbreekt.

Het hof komt op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte tot het navolgende oordeel. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich in het verleden veelvuldig schuldig gemaakt aan vermogensdelicten. Ondanks eerdere veroordelingen heeft hij opnieuw twee diefstallen gepleegd. Dit zijn ernstige feiten, waarmee de verdachte opnieuw laat zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen.

Het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 10 mei 2021 beslaat 61 pagina’s. De verdachte heeft eerder een ISD-maatregel opgelegd gekregen, maar dit heeft hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Het hof heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 6 mei 2021 van het Leger des Heils. Ondanks de vele ingezette interventies heeft er lange tijd geen gedragsverandering plaatsgevonden. Om gedragsverandering te bewerkstelligen is binnen zijn detentie ingezet op een strak plan van aanpak in [plaats], de plaats waar de verdachte verblijft. In dat kader gaan wonen en dagbesteding thans goed. De reclassering is van mening dat het strakke, ingezette traject voortgang dient te hebben, omdat de ervaring leert dat de verdachte zeer gemakkelijk gebruik maakt van eventuele onduidelijkheden en gegeven vrijheden. De reclassering adviseert tot oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel.

De verdachte voldoet aan de wettelijke criteria voor oplegging van die maatregel.

In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte sinds de onderhavige feiten niet opnieuw is veroordeeld voor vermogensdelicten. Er is echter momenteel in het kader van de tenuitvoerlegging van een opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden wel sprake van elektronische monitoring van de verdachte, waardoor van echt vrij bewegen in de samenleving geen sprake is en niet zonder meer geconcludeerd kan worden dat een strak regime kan worden losgelaten.

Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren passend en geboden.”

2.3

Artikel 38m lid 1 Sr luidt:

“1. De rechter kan op vordering van het openbaar ministerie de maatregel opleggen tot plaatsing van een verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders, indien:

1°. het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;

2°. de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld dan wel bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, en

3°. de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.”

2.4

De rechter die de in artikel 38m lid 1 Sr bedoelde ISD-maatregel oplegt, moet er in de motivering van zijn beslissing blijk van geven dat aan alle in die bepaling gestelde voorwaarden is voldaan. Meer in het bijzonder moet hij met zoveel woorden tot uitdrukking brengen dat de voorwaarden als bedoeld in artikel 38m lid 1, aanhef en onder 2° en 3°, Sr zijn vervuld.

2.5

Uit de hiervoor onder 2.2 weergegeven overwegingen van het hof blijkt niet dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, en dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. De enkele overweging van het hof dat de verdachte “voldoet aan de wettelijke criteria” voor oplegging van de maatregel, volstaat daartoe niet. De oplegging van de ISD-maatregel is dan ook ontoereikend gemotiveerd.

2.6

Het cassatiemiddel slaagt.

3 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4 Beslissing