Home

Hoge Raad, 15-06-2021, ECLI:NL:HR:2021:894, 19/05617

Hoge Raad, 15-06-2021, ECLI:NL:HR:2021:894, 19/05617

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 juni 2021
Datum publicatie
15 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:894
Formele relaties
Zaaknummer
19/05617

Inhoudsindicatie

Onderzoek Kapel naar Turks/Tilburgse criminele organisatie die zich bezig hield met gewelddadige handel in hard- en softdrugs. Medeplichtigheid aan medeplegen uitvoer van 4,3 kilo xtc-pillen (art. 2.a Opiumwet). Heeft verdachte (voorwaardelijk) opzet gehad op uitvoer van xtc-pillen? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/05498, 19/05598, 19/05600 P, 19/05611, 19/05687, 19/05738, 19/05777, 19/05732, 19/05967, 19/05773 en 19/05685.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 19/05617

Datum 15 juni 2021

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 december 2019, nummer 20-003040-17, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2021.