Home

Hoge Raad, 21-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:774, 18/02798

Hoge Raad, 21-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:774, 18/02798

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 april 2020
Datum publicatie
21 april 2020
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:774
Formele relaties
Zaaknummer
18/02798

Inhoudsindicatie

Medeplegen smaadschrift door samen met haar partner artikel op website van krant te plaatsen waarin vader en grootvaders van haar kinderen worden beschuldigd van seksueel misbruik van die kinderen, art. 261.1 Sr. 1. Kan beroep op (partiële) niet-ontvankelijkheid OM op de grond dat één van de grootvaders zijn klacht niet binnen wettelijke termijn van 3 maanden heeft ingediend, voor het eerst in cassatie worden gedaan? 2. Verzuim te beslissen over door verdachte gemaakte kosten i.v.m. vordering b.p. Art. 361, 592a (oud) en (vanaf 1-1-2020) 532 Sv.

Ad 1. P-v’s van tz. in h.b. houden niet in dat gemachtigde raadsman verweer heeft gevoerd dat één van de grootvaders zijn klacht niet binnen wettelijke termijn van 3 maanden heeft ingediend, zodat het ervoor moet worden gehouden dat zo’n verweer niet is gevoerd. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat klacht onderzoek van feitelijke aard vergt, waarvoor in cassatie geen plaats is, kan hierover niet met vrucht voor het eerst in cassatie worden geklaagd.

Ad 2. O.g.v. art. 592a (oud) Sv (vanaf 1-1-2020: art. 532 Sv) dient rechter, indien zich b.p. in het geding heeft gevoegd, in zijn uitspraak tevens te beslissen over kosten door b.p. en verdachte gemaakt en ten behoeve van tenuitvoerlegging nog te maken. O.g.v. art. 361.6 Sv dient deze beslissing in de uitspraak te worden opgenomen. Aangezien zodanige beslissing in ‘s hofs uitspraak niet voorkomt, is middel gegrond. In ’s hofs oordeel ligt besloten dat het geen gronden aanwezig heeft geacht om b.p. dan wel verdachte te veroordelen in kosten van andere partij en dat het heeft verzuimd te bepalen dat b.p. en verdachte ieder eigen kosten dragen. HR herstelt dit verzuim en bepaalt dat b.p. en verdachte ieder eigen kosten dragen.

Vervolg op ECLI:NL:HR:2014:3498. Samenhang met 18/02800.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 18/02798

Datum 21 april 2020

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 31 mei 2018, nummer 21/000237-15, in de strafzaak

tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De cassatiemiddelen zijn schriftelijk toegelicht.

De plaatsvervangend advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het hof heeft verzuimd te bepalen dat de benadeelde partij [betrokkene 1] en de verdachte ieder hun eigen proceskosten dragen, tot voorziening in dit verzuim en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1

Het cassatiemiddel klaagt dat het hof het openbaar ministerie ten onrechte ontvankelijk heeft geoordeeld in de vervolging ter zake van - kort gezegd - medeplegen van smaadschrift jegens de aangever [betrokkene 1], nu de aangever zijn klacht niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden heeft ingediend.

2.2

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2017 en dat van 17 mei 2018 houdt telkens in dat aldaar is verschenen de raadsman van de verdachte, die heeft verklaard uitdrukkelijk door de verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren. De processen-verbaal houden niet in dat het verweer is gevoerd dat de aangever [betrokkene 1] zijn klacht niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden heeft ingediend, zodat het ervoor moet worden gehouden dat zo een verweer niet is gevoerd. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de klacht in het cassatiemiddel een onderzoek van feitelijke aard vergt, waarvoor in cassatie geen plaats is, kan hierover niet met vrucht voor het eerst in cassatie worden geklaagd.

2.3

Het cassatiemiddel faalt.

3 Beoordeling van het tweede en het derde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4 Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

5 Beslissing