Home

Hoge Raad, 04-07-2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, 15/01629

Hoge Raad, 04-07-2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, 15/01629

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 juli 2017
Datum publicatie
4 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:1015
Formele relaties
Zaaknummer
15/01629

Inhoudsindicatie

Overzichtsarrest m.b.t. motivering van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen i.h.l.v. rechtspraak van het EHRM. Voorafgaande beschouwingen over hoe de eisen die in de rechtspraak van de HR worden gesteld aan de onderbouwing van een verzoek tot het oproepen en horen van een getuige, zich verhouden tot het in art. 6 EVRM bedoelde recht van de verdachte op een eerlijk proces. HR noemt relevante overwegingen uit EHRM 15 december 2015, 9154/10 (Schatschaschwili/Duitsland) en ECLI:NL:HR:2014:1496. HR staat in rov. 3.5 t/m 3.9 stil bij eisen die worden gesteld aan een verzoek tot het horen van een getuige ("à charge" dan wel "à décharge"), de rechterlijke motiveringsplicht bij een afwijzing van een getuigenverzoek, de toetsing in cassatie en de verantwoordelijkheid van de rechter om zich ervan te vergewissen dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.

's Hofs afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen inhoudende dat "gelet op de voorhanden processtukken onvoldoende is onderbouwd welk belang daarmee voor de verdediging is gemoeid en waarom dat onderzoek van belang is voor enige door het hof te nemen beslissing" zodat de "verdachte (...) door het afwijzen van deze verzoeken redelijkerwijs niet in zijn verdediging (wordt) geschaad" is, i.h.l.v. de vooropstelling, hetgeen de verdediging ter onderbouwing van het verzoek heeft aangevoerd en hetgeen de processtukken inhouden, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. CAG: anders.

Uitspraak

4 juli 2017

Strafkamer

nr. S 15/01629

DAZ/DFL

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 1 april 2015, nummer 21/007119-14, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R. Gijsen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover het betreft de beslissingen over de feiten 1, 3, 5 en 8 en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2 Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.

Ten laste van de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - bewezenverklaard dat:

"1: hij op 26 augustus 2014 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan [a-straat] , weg te nemen goederen naar zijn/hun gading en/of geld, toebehorende aan [betrokkene 1] , en zich daarbij de toegang tot die woning voornoemd te verschaffen en die weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededader, een raam heeft ingegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3: hij op 16 augustus 2014 te Deventer tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan [b-straat] , heeft weggenomen een IPod en een monitor en spaarpotten en een mobiele telefoon, Samsung Galaxy, en een MP3-speler en sieraden en digitale camera's en analoge camera's en geld, toebehorende aan [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] , waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijf hebben verschaft door middel van inklimming, te weten inklimmen door een openstaand raam;

(...)

5: hij op tijdstippen in de periode van 5 juni 2014 tot en met 12 juni 2014 te Deventer telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand waarin meerdere bedrijven zijn gevestigd, gelegen aan de [c-straat] , heeft weggenomen

a) een laptop en

b) vier computers en drie audiometers, toebehorende aan

a) Fysiode en/of

b) GGD IJsselland,

waarbij verdachte zich telkens de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en verbreking (ruiten inslaan/ingooien en/of kast openbreken);

7: hij op 7 juni 2014 te Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de [d-straat] , heeft weggenomen een digitale camera en binnenbanden toebehorende aan [betrokkene 10] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak (toegangsdeur openbreken/verbreken en/of ruit ingooien);

8: hij op 30 mei 2014 te Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening, uit een bedrijfspand gelegen aan de [e-straat] , heeft weggenomen een beeldscherm, toebehorende aan [A] BV."

2.2.

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:

"Bewijsoverweging feit 1

Het hof verenigt zich met de onderstaande bewijsoverwegingen van de rechtbank:

(citaat:)

"De [in de bijlage genoemde] bewijsmiddelen, leveren in onderling verband en in samenhang bezien, voldoende wettig en overtuigend bewijs op dat verdachte op 26 augustus 2014 samen met een ander heeft geprobeerd in te breken in de woning van [betrokkene 1] aan de [a-straat] te Deventer.

Dit bewijs ziet de rechtbank in de aangifte en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] zijn onderling zowel chronologisch als feitelijk op essentiële punten consistent en worden door de rechtbank geloofwaardig geacht. Gebleken is dat op 26 augustus 2014 door getuige [getuige 2] is gezien dat eerst twee licht getinte Somalische mannen rondom de woning aan de [a-straat] verbleven en dat hij, nadat hij glasgerinkel hoorde, heeft gezien dat één van de twee licht getinte Somalische mannen met een stuk hout op de ruit van de achterdeur heeft geslagen. Ook getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij glasgerinkel hoorde en toen heeft gezien dat een man aan de achterzijde van de woning aan de [a-straat] een stuk hout in zijn handen had en met het stuk hout beukte op het raam van de openstaande deuren aan de achterzijde van het pand. Getuige [getuige 1] herkende deze man als zijnde dezelfde licht getinte man die hij diezelfde morgen op de [f-straat] had gezien, waarbij getuige [getuige 1] bij deze man een lichtkleurig soort litteken in het midden van de nek had gezien, welk litteken leek op een driehoek. Uit het proces-verbaal van bevindingen is voorts gebleken dat een verbalisant heeft geconstateerd dat verdachte een licht verkleurd vlekje in zijn nek heeft. Ter terechtzitting van 17 november 2014 heeft de rechtbank geconstateerd dat bij verdachte in het midden van zijn nek een duidelijke min of meer driehoekvormige verkleuring van de huid aanwezig is. De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich - samen met een ander - op 26 augustus 2014 heeft schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in de woning aan de [a-straat] te Deventer."

(einde citaat)

Bewijsmiddelen feit 1

1. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d.

11 september 2014, deel uitmakend van het proces-verbaal met nummer 2014086656, pagina 318 - zakelijk weergegeven inhoudende:

als verklaring van aangever [betrokkene 1] :

Plaats delict: [a-straat] , [plaats] Deventer;

Pleegdatum/tijd: Op 26 augustus 2014 te 14.41 uur (..)

Op 26 augustus 2014, omstreeks 14.30 uur is er in mijn woning aan de [a-straat] te Deventer gepoogd in te breken. (..)

Aan de achterzijde van de woning is er een dubbele deur die naar buiten geopend kan worden. De ruit van de linker deur is vernield. Ik vermoed dat deze ruit is ingegooid met een steen. In de kamer lag een grote steen. Ik denk dat er niemand binnen is geweest omdat ze door de vernielde ruit niet naar binnen konden komen. Ik mis geen spullen.

De zijkant van de woning ligt aan de [f-straat] . De tuin van de woning is toegankelijk vanaf de [a-straat] en de [f-straat] .

2. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 augustus 2014, deel uitmakend van het voornoemd proces-verbaal, pagina 322 - zakelijk weergegeven inhoudende:

als verklaring van getuige [getuige 2] :

Vandaag, 26 augustus 2014, omstreeks 14.35 uur was ik op de eerste etage van mijn woning aan de [f-straat] te Deventer.

Ik hoorde glasgerinkel van buiten komen. Dit geluid hoorde ik aan de voorzijde van mijn woning. Ik deed het raam open en keek naar buiten. Ik zag voor de woning aan de [a-straat] een man staan. Dit is volgens mij de woning aan de [a-straat] met huisnummer [001] . Ik zag dat deze man een oranje sweater aan had. Deze man had een licht Somalisch uiterlijk. Deze man was ongeveer 1,80 meter lang en had een normaal postuur. Ik zag dat deze man voor de woning liep en een telefoon in zijn handen had. (..) Enkele momenten later hoorde ik nog een klap. Ik liep nogmaals naar het raam aan de voorzijde van mijn woning. Ik keek uit het raam en zag bij de achterzijde van de woning aan de [a-straat] een donker getinte man staan. Ik zag dat deze man een mager postuur had. Ik zag dat deze man een blauw-grijs gevlekt T-shirt met korte mouwen aan had. Ik zag hij een donkerkleurige broek aan had. Deze man had ook een licht Somalisch uiterlijk. Ik zag dat deze man een grote houten balk van ongeveer één meter lang in zijn handen had. Ik zag dat deze man bij de ruit van de achterdeur van de woning stond. Ik zag dat deze ruit gebroken was. Ik zag dat het niet dezelfde man was als even daarvoor die voor de woning had gestaan. Ik schreeuwde vervolgens uit het raam: 'He wat doe je daar?' Ik zag dat de man bij de ruit vervolgens weg rende in de richting van de [a-straat] .

3. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 september 2014, deel uitmakend van het voornoemd proces-verbaal, pagina 326 - zakelijk weergegeven inhoudende:

als verklaring van getuige [getuige 1] :

Ik was in de ochtend van 26 augustus 2014 mijn auto aan het parkeren in de [f-straat] in Deventer. Er kwam een man in de richting van mij lopen welke mij aankeek en mij op een vriendelijke manier groette. (..) Deze man had een licht getinte huidskleur. (..) Ik weet nog dat deze man in ieder geval niet git en gitzwart was. Deze man was ongeveer 20 jaar oud, ongeveer 1.80 meter lang, had een slank postuur en een smal gezicht.

Het gezicht van deze man was volgens mij ook iets hoekigs. Deze man had donker kort geknipt haar. Deze man droeg volgens mij een grijskleurige jeans. Er staat mij iets van bij dat deze man een vestje of pullover droeg. Ik zat in de auto en deze man kwam in mijn richting. Ik was uit de auto gestapt en daarna zag ik deze man vanaf de achterzijde. Ik zag dat deze man ten opzichte van zijn lichaamskleur een lichtkleurig soort litteken in het midden van zijn nek had. Dit litteken leek op een driehoek.

Ik was vervolgens aan het werk in het pand aan de [f-straat] te Deventer. Ik weet niet meer op welke tijdstip dit was maar het was in de middag toen ik glasgerinkel hoorde. Ik zat in mijn werkkamer op de 1e verdieping van dit pand. Het raam stond iets open. (..) Ik heb vervolgens volgens mij eerst uit een raam van deze werkkamer en daarna uit een van deze andere drie ramen naar buiten gekeken.

Ik zag dezelfde man staan die ik in de ochtend ook al had gezien toen ik mijn auto in de [f-straat] aan het parkeren was en omschreven heb. Ik weet dat dit dezelfde man was doordat ik hem aan zijn signalement en kleding herkende. Ik weet zeker dat dit dezelfde man was omdat ik hem in de ochtend nog had gezien bij het parkeren van mijn auto aan de [f-straat] . Ik had deze man op dat moment ook goed vanaf de voorzijde gezien. Ik zag dat deze man aan de achterzijde van de woning van de overburen stond en een stuk hout in zijn handen had. (..) Ik zag dat deze man dit stuk hout met beide handen vasthield. (..) Ik bevond mij op de eerste verdieping op de werkkamer en zag dat deze man vervolgens minimaal twee maal met dit stuk hout beukte op het raam van de openslaande deuren aan de achterzijde van dit pand. Ik had goed zicht op de achterzijde van dit pand. Ik weet dat het pand aan de [a-straat] gelegen is.

4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 september 2014, deel uitmakend van het voornoemd proces-verbaal, pagina 330 - zakelijk weergegeven inhoudende:

als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb op 1 september, 2 september en 3 september (het hof begrijpt: 1, 2 en 3 september 2014) meerdere malen een verdachte gehoord, te weten [verdachte] . Toen ik, verbalisant, [verdachte] na één van deze verhoren terug bracht naar zijn cel liep deze voor mij uit. Ik zag toen dat [verdachte] een licht gekleurd vlekje in zijn nek had.

5. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank d.d. 17 november 2014 voor zover houdende de eigen waarneming van de rechter gedaan ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 17 november 2014 dat verdachte in het midden van zijn nek een duidelijke driehoekige verkleuring van de nek heeft.

Bewijsoverweging feit 3

Het hof verenigt zich met de onderstaande bewijsoverwegingen van de rechtbank:

(citaat:)

"De rechtbank is van oordeel dat de [in de bijlage genoemde] bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, voldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren dat verdachte op 16 augustus 2014 in de woning van de familie […] aan de [b-straat] te Deventer heeft ingebroken samen met een medeverdachte. Uit de aangifte van [betrokkene 4] is gebleken dat op 16 augustus 2014 tussen 11.45 uur en 15.45 uur is ingebroken in de woning en dat het vermoedelijke punt van binnenkomst het badkamerraam op de eerste verdieping is geweest, hetwelk was te bereiken via de stenen omheining van de tuin. Vervolgens zijn camerabeelden uitgekeken, die zijn gemaakt door twee verschillende camera’s op een belendende woning. Op deze camerabeelden zijn opnamen te zien die volgens de opslaggegevens op de DVD zijn gemaakt op 16 augustus 2014 tussen 14.05 uur en 14.56 uur. De rechtbank is van oordeel dat de tijdstippen genoemd bij de camerabeelden overeenkomen met de tijdstippen genoemd in het proces-verbaal van bevindingen van uitkijken van de camerabeelden door de verbalisant en dat deze tevens passen binnen de tijdstippen die worden genoemd in de aangifte. Op deze camerabeelden zijn twee goed te onderscheiden donkere mannen zichtbaar die op de stoep lopen vlak in de buurt van de woning van aangevers. Aan de hand van deze beelden vindt herkenning door een verbalisant plaats. Ook verdachte herkent zich aanvankelijk in die beelden ('ik loop daar gewoon'), om later te verklaren dat hij het niet is. Voorts is op de beelden te zien dat dezelfde personen één voor één achter de haag verdwijnen en op de aanbouw van de woning aan de [b-straat] klimmen en later uit de tuin over de schutting klimmen en vervolgens uit beeld verdwijnen. Ook aangeefster [betrokkene 3] heeft rond 28 augustus 2014 de camerabeelden bekeken en zij heeft op 1 september 2014 een persoon gezien die langs de woning liep en naar binnenkeek, die zij herkende als dezelfde persoon als op de camerabeelden. Nadat aangeefster hierover op 1 september 2014 de politie heeft gebeld en de persoon heeft achtervolgd is deze persoon door de politie op 1 september 2014 aangehouden. Het bleek verdachte te zijn. Eén van de twee personen op de camerabeelden is derhalve zowel door een verbalisant als door aangeefster herkend als verdachte. De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich op 16 augustus 2014 heeft schuldig gemaakt aan de inbraak in de woning aan de [b-straat] te Deventer. De rechtbank is op grond van de door verdachte en medeverdachte gepleegde feitelijkheden - het gezamenlijk rondlopen rondom de woning en het gezamenlijk klimmen op de aanbouw van de woning - van oordeel dat sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking dat een en ander moet worden aangemerkt als medeplegen."

(einde citaat)

Bewijsmiddelen feit 3

1. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 16 augustus 2014, deel uitmakend van het voornoemd proces-verbaal, pagina 214 - zakelijk weergegeven inhoudende:

als verklaring van aangever [betrokkene 4] namens [betrokkene 2] :

Ik ben namens de benadeelde bevoegd tot het doen van aangifte. (..)

Plaats delict: [b-straat] , [plaats] Deventer;

Pleegdatum/tijd: Tussen 16 augustus 2014 te 11.45 uur en 16 augustus 2014 te 15.45 uur. (..)

Vandaag, op 16 augustus 2014 omstreeks 11:45 uur heb ik de woning van mijn ouders op de [b-straat] te Deventer verlaten. Ik woon hier zelf ook. Ik heb de woning geheel en onbeschadigd achtergelaten. (..)

Omstreeks 15:45 uur kwam ik samen met mijn oom en tante terug bij de woning van mijn ouders. Ik ben via de voordeur de woning binnen gelopen. Ik liep door de gang waar ik de laptop zag liggen. Deze laptop lag aan de linker kant aan het einde van de gang, voor de woonkamer deur. Ik liep de woonkamer in en zag dat er een aantal lades open stonden. Ik zag dat er verschillende spullen op de grond lagen.

Ik zag dat de achterdeur op een kier stond. Deze achterdeur komt uit op de tuin en heb ik afgesloten achtergelaten.

In de keuken, die zich rechts naast de achterdeur bevind, zag ik dat de spaarpotten weg waren. Deze spaarpotten stonden in de vensterbank voor het raam. Ik ben naar boven gelopen via de trap, die zich rechts naast de voordeur bevind. Het viel mij op de eerste verdieping op, dat de slaapkamer van mijn ouders overhoop was gehaald. Er lagen verschillende spullen op het bed. Vervolgens ben ik bij de andere slaapkamers op de eerste verdieping gaan kijken. Ik zag dat hier ook alles overhoop was gehaald. (..) Ik zag dat het raam van de badkamer dicht was. Ik heb dit raam open gelaten en er een plastic boot tussen gedaan. Dit bootje lag op het platte dak. Dit raam is een kantelraam. Ik ben via de trap naar de tweede verdieping gelopen. Hier zag ik dat de monitor van de PC weg was. Deze monitor stond in de kamer rechts naast de trap. (..)

MO-gegevens (..)

Het vermoedelijke punt van binnenkomst is het badkamerraam op de eerste verdieping. (..) Dit was te bereiken via de stenen omheining van de tuin.

(...)

3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 september 2014, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 226 - zakelijk weergegeven inhoudende:

Op 23 augustus 2014 kreeg ik, verbalisant, twee DVD's waarop camerabeelden zouden staan van de verdachten van een inbraak aan de [b-straat] te Deventer. (..)

De [b-straat] is een zijstraat van de [g-straat] . Op de hoek van de [g-straat] met de [b-straat] staat een vrijstaande woning. Deze woning staat, gezien vanuit de woning, aan de linkerkant van de [b-straat] . Deze woning is voorzien van beveiligingscamera's. Aan de kant van de [b-straat] hangt aan de zijkant van de woning een camera welke gericht is op de op een gedeelte van de [b-straat] en de [g-straat] . Aan de achterzijde van de woning hangt ook een camera, deze is gericht op de oprit, de dubbele garagebox, behorende bij de woning en op de zijkant van de woning van aangever [betrokkene 2] , gelegen aan de [b-straat] . Aan de achterzijde van deze woning bevindt zich een aanbouw. Achter de woning van aangever bevindt zich een tuin. Tussen de oprit van de woning en de woning van aangever [betrokkene 2] bevindt zich nog een brandgang. De brandgang en de oprit zijn door een grote groene haag gescheiden. Halverwege de haag bevinden zich enkele kale plekken in de haag en is de haag doorzichtig. (..)

De datum en de tijden die op de camerabeelden weergegeven worden zijn de werkelijke tijden. De camerabeelden zijn van een goede kwaliteit.

CAMERA 06 GERICHT OP DEEL [b-straat] / [g-straat] :

Film 13450602:

16-08-2014: 14:05:32: Ik zie een persoon aan komen lopen. De persoon komt vanuit de richting [h-straat] en staat bij de afvalcontainer rechtsaf de

[b-straat] in. Ik zie dat de persoon ter hoogte van de afvalcontainer met beide handen iets van de grond pakt. Ik kan niet zien wat de persoon pakt. Ik zie dat de persoon een donkere broek en een lichte trui met capuchon draagt, ik zie dat de persoon zwart/witte schoenen draagt. Ik zie dat de persoon een donkere huidskleur heeft. Ik zie dat de persoon donker haar heeft wat aan de zijkanten opgeschoren is en op de bovenkant wat langer. Ik zie dat de man in de richting van de camera komt lopen. Ik herken de persoon ambtshalve als:

NAAM: [verdachte]

GEBOREN: [geboortedatum] TE [geboorteplaats]

WOONPLAATS: ONBEKEND (..)

Voornoemde persoon zal in het verloop van het proces verbaal van bevindingen worden aangeduid als [verdachte] .

16-08-2014: 14.05:47: [verdachte] verdwijnt uit beeld.

16-08-2014: 14:30:30: Ik zie twee personen aan komen lopen vanuit de richting [i-straat] . Beide personen steken de [b-straat] over in de richting van de voornoemde afvalcontainer. Bij de afvalcontainer slaan beide personen linksaf de [b-straat] in. De personen lopen in de richting van de camera. De persoon rechts op beeld herken ik als [verdachte] . De linkse persoon, nadien als persoon twee aangeduid, heeft een donkere huidskleur, draagt een zwarte broek en een zwarte jas. Ik zie dat de persoon op zijn hoofd een zwart petje draagt met een wit logo. Ik kan niet zien welk logo dit is. Ik zie dat de persoon zwart/witte schoenen draagt. Ik zie dat de persoon op de zwarte jas aan beide kanten van zijn ritssluiting een kleine rits heeft, diagonaal over de borst. (.)

16-08-2014: 14:37:37: Ik zie dat [verdachte] en persoon twee aan komen lopen vanaf de [i-straat] . Beide personen staan linksaf de [b-straat] in. Ik zie dat beide personen de [b-straat] oversteken en in de richting van de camera lopen. Ik zie beide personen vervolgens uit beeld verdwijnen.

CAMERA 07 ACHTERZIJDE WONING GERICHT OP OPRIT:

Film 13450740:

16-08-2014: 14:37:56: Aan de linkerkant van de camerabeelden kan ik nog net een stukje trottoir zien, voordat deze deels door een haag onttrokken wordt aan het oog. Ik zie op de stukje trottoir een persoon lopen. Ik herken de persoon aan zijn kleding als zijnde [verdachte] . Ik kan zien dat [verdachte] de brandgang voorbij loopt en voor de woning langsloopt.

14:37.59: [verdachte] verdwijnt uit beeld (..)

16-08-2014: 14:38:01: ik zie [verdachte] terug komen lopen over de [b-straat] in de richting van de [g-straat] . Ik zie dat [verdachte] linksaf slaat de brandgang in en achter de haag verdwijnt. Ik zie door kale stukken in de haag twee paar benen achter elkaar aan lopen. De benen verdwijnen vervolgens uit het beeld.

16-08-2014: 14:38:47: Ik zie dat een persoon boven de groene haag uitkomt en op de aanbouw van de woning van aangever [betrokkene 2] , gelegen aan de [b-straat] , klimt. De aanbouw van de woning wordt deels aan het oog onttrokken door de groene haag. Ik herken de persoon aan zijn kleding als zijnde [verdachte] .

Film 13450741:

16-08-2014: 14:39:03: Ik zie dat [verdachte] zich optrekt aan de dakrand van de aanbouw. Ik zie dat [verdachte] ergens op gaat staan en dat hij nog verder naar boven klimt. Ik zie [verdachte] op het dak van de aanbouw heen en weer lopen.

16-08-2014: 14:56:20: Ik zie dat ook persoon twee op dezelfde plak als [verdachte] boven de haag uitkomt en zich optrekt aan de dakrand van de aanbouw. Ik zie dat de man rechtstreeks op het dak van de aanbouw klimt. Ik zie dat [verdachte] ook op het dak is. Ik zie dat hij de persoon in de donkere kleding helpt om op het dak te komen. Ik zie vervolgens dat de twee personen weglopen op het platte dak van de aanbouw. Beide personen verdwijnen uit beeld.

Film 13450749

16-08-2014: 14:56:20: Ik zie iemand met donkere kleding achter de woning, door de tuin van aangever lopen. De persoon verdwijnt uit beeld doordat hij door het dak van de dubbele garage aan het oog wordt onttrokken.

16-08-2014: 14:56:24: Ik zie iemand met lichte kleding achter de woning, door de tuin van aangever lopen. De persoon verdwijnt eveneens uit beeld achter de dubbele garage.

4. Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 3 september 2014, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 248 - zakelijk weergegeven inhoudende:

als verklaring van aangever [betrokkene 5] :

Ik denk dat ik rond 28 augustus 2014 beveiligingsbeelden heb gezien via mijn vader. Dit betreffen beelden die hij onze buren zijn opgenomen. Op deze beelden aan de achterzijde van de woning zag ik twee personen die op de muur klommen en vervolgens op het dak van onze keuken klommen. Iets later zag ik op de beelden dat ze weer weggingen. Op de camera aan de voorzijde van de woning zie je beide personen heel duidelijk voor de woning langs lopen. Een van de personen heeft een donkere huidskleur, slank postuur, ongeveer 20 jaar oud, had een heel beweeglijk en nonchalant loopje, had een vrij langwerpig gezicht, had een de zijkant opgeschoren haar en was net iets groter dan mij. Ik schat zo rond de

1.75

meter tot 1.80 meter lang aangezien ik zelf ongeveer 1.73 meter ben. De man droeg een donkere broek en een witte trui dan wel sweater met col. (..)

Afgelopen maandag 1 september zat ik bij mij thuis in de woonkamer met […] . (..) Ik zat in de woonkamer aan de voorzijde van de woning. Ik zag ineens een donkere jongen met opgeschoren haar aan de zijkant langs de woning lopen. (..) Ik herkende de man direct aan zijn loopje, postuur en aan zijn gezicht. Hiermee bedoel ik dan het lange smalle gezicht en het opgeschoren haar aan de zijkant. Die man is de hele straat bij ons doorgelopen maar keek nog wel bij ons naar binnen, dit deed hij op normale manier in het voorbijgaan. Doordat ik op zo'n anderhalve meter afstand van hem zat heb ik hem goed in het gezicht gezien. (..)

Ik sprong op en keek de man na. Ik wist zeker dat het de man was die ik op de beveiligingsbeelden van de inbraak had gezien. Ik heb mijn schoenen aangetrokken, naar buiten gelopen en ben hem achterna gelopen. Ik ben op dat moment in mijn eentje naar buiten gegaan, ondertussen heb ik de politie gebeld.

(..)

Uiteindelijk zag ik dat de jongen in de richting van de [j-straat] liep, ik had de politie toen nog aan de lijn. Ik zag dat de jongen na de kerk op de [j-straat] rechtsaf sloeg. Op dat zelfde moment kwam er een politie motor aanrijden. Ik heb de agent gezegd dat de jongen na de kerk rechtsaf was geslagen, de agent was verder op de hoogte van de melding. Wij zijn blijven wachten op de hoek waar we stonden en zagen de jongen af en toe nog in de verte. Wij begrepen op enig moment dat de jongen ontsnapte omdat de agent begon te schreeuwen dat de jongen moest blijven staan. Wij vonden het op dat moment een beetje eng worden en zagen later ook nog een tweede politiemotor komen. Hierna zijn wij naar huis gegaan, we stonden toen met mijn moeder te praten en daarna kwam de agent op z'n motor langs. De agent vertelde ons dat de jongen was aangehouden. Dit betrof dus de jongen die op de beelden van de camerabeelden van onze inbraak stond.

5. Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 1 september 2014, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 22 - zakelijk weergegeven inhoudende:

als verklaring van verbalisant:

Op maandag 1 september 2014 hield ik omstreeks 14.30 uur op de locatie Sint Jurrienstraat te Deventer aan:

[verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .

Op maandag 1 september 2014 deed ik dienst op een opvallende motorfiets. Op verzoek van de meldkamer heb ik mij opgehouden in de Parkstraat te Deventer. Daar zou een vrouw de dader van een inbraak die enkele weken geleden had plaatsgevonden, hebben zien lopen. De meldkamer meldde dat de vrouw zojuist had gebeld dat de man nu over de [j-straat] zou lopen. Die man zou plm. 20 jaar oud zijn, een getinte kleur hebben, een zwart T-shirt dragen en zijn haar in een hanekam hebben geschoren. Op de [j-straat] zag ik dat een vrouw een telefoon aan haar oor had. Ze wenkte mij en zei dat de man rechtsaf was gelopen. Zij wees in de richting van de Floris Radewijnzstraat. Ik zag dat daar op het trottoir een man liep met het opgegeven signalement. Ik sprak de man aan en vroeg hem naar zijn naam. (....) Ik zag dat de man hard wegrende via de Alexander Hegiusstraat, door de Kerkstraat, naar de Borgelerstraat. Ik volgde de man met de motorfiets en zag dat hij via een achterpad achter woningen aan de Sint Jurrienstraat te Deventer trachtte te ontkomen. Ik volgde de man te voet en zag dat hij over twee schuttingen via meerdere achtertuinen trachtte te vluchten. In de achtertuin van een perceel aan de Sint Jurrienstraat hield ik de man staande.

6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 september 2014, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 47 - zakelijk weergegeven inhoudende:

Opmerking verbalisant: We tonen je nu een aantal printscreens van de camerabeelden die gemaakt zijn bij deze woning. Wat is jouw reactie daarop?

als verklaring van verdachte:

Ik loop daar op straat.

(...)

Bewijsmiddelen feit 5

1. Een proces-verbaal van verhoor van aangever d.d. 6 juni 2014, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 64 - zakelijk weergegeven inhoudende:

als verklaring van aangever [betrokkene 6] :

Plaats delict. [k-straat] , [plaats] Deventer;

Pleegdatum/tijd. Op 6 juni 2014 te 00:56 uur.

Ik doe aangifte van inbraak in mijn bedrijf. Op 6 juni 2014 omstreeks 01:30 uur is het alarm in het bedrijf afgegaan. De dader(s) is/zijn aan de zijde [l-straat] het pand binnengegaan, door twee ruiten in te gooien. De dader(s) is/zijn gewond geraakt hierbij. Door het hele pand is een bloedspoor te volgen. Vermoedelijk is/zijn de dader(s) verwond aan zijn/haar hand. Alle deurklinken in het pand zitten onder het bloed. Er blijkt één laptop te zijn weggenomen. Deze laptop lag in een kast in de kinderfysio behandelkamer. Deze kast is met geweld open getrokken.

2. Een proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 8 juni 2014, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 67 - zakelijk weergegeven inhoudende:

(..) Het onderzoek is verricht in een bedrijfspand te [c-straat] , [plaats] Deventer. (..)

Biologische sporen (..)

Sin: […] ;

Spooromschrijving: Bloed (..)

Plaats veiligstellen: Vensterbank behandelruimte achter balie (..).

3. Het deskundigenverslag van Ing. H.J. van Paassen, d.d. 4 juli 2014, NFI-deskundige forensisch DNA-onderzoek en de bijlage DNA-profielcluster 11515, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 91-92, zakelijk weergegeven inhoudende:

DNA-Identiteitszegel: […]

Delict: Inbraak (..)

Soort DNA-profiel: enkelvoudig DNA-profiel,

Matchkans DNA-profiel: kleiner dan één op één miljard (..)

Omschrijving onderzoeksmateriaal: een referentiemonster wangslijmvlies van [verdachte] (geboren op [geboortedatum] ).

4. Een proces-verbaal van verhoor van aangever d.d. 12 juni 2014, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 171 - zakelijk weergegeven inhoudende:

als verklaring van aangever [betrokkene 7] :

Plaats delict: [c-straat] , [plaats] Deventer;

Pleegdatum/tijd: Tussen 12 juni 2014 te 01:55 uur en 12 juni 2014 te 04.27 uur (..)

Ik ben werkzaam bij de GGD als zijnde teammanager Jeugdgezondheidszorg en ben vanuit mijn functie bevoegd tot het doen van aangifte. De GGD zit gevestigd aan de [c-straat] te Deventer. In dit bedrijfspand zitten meerdere bedrijven gevestigd. (..)

Toen [betrokkene 8] omstreeks 21:15 uur, onze afdeling verliet, was alles netjes opgeruimd. [betrokkene 8] vertelde mij dat ze bij het verlaten van het pand het alarm in had geschakeld. Op 12 juni 2014, omstreeks 07.45 uur, kwam mijn collega [betrokkene 9] bij de GGD de [c-straat] te Deventer aan. Zij belde mij op en vertelde dat ze ons bedrijfspand ingelopen was en dat ze vervolgens het alarm van het pand had uitgeschakeld.

Hierna is ze onze werkruimte ingelopen en ontdekte ze dat er ingebroken was. (..) Vervolgens ben ik naar ons bedrijfspand aan de [c-straat] te Deventer gegaan. (..) Verder zag ik dat alle kasten open gemaakt waren. (..) Die kasten zijn altijd door middel van sleutels afgesloten. Ik zag dat uit deze kasten 4 laptops en de bijbehorende tokens weggenomen waren. (..) Toen ik verder zocht in een van de opengebroken koffers bemerkte ik dat er 3 audiometers weggenomen zijn. (..)

Toen ik in onze werkruimte liep, zag ik dat er door onze werkruimte heen gouden snoeppapiertjes verspreid lagen van kauwgum. Een (1) van mijn collega's eet altijd kauwgom. Vandaar dat ik deze telefonisch benaderd heb en vroeg of deze kauwgum in gouden wikkels van haar was. Hierop zei ze tegen mij dat ze deze kauwgum al maanden terug gekocht had en dat ze deze op een dienblad in onze werkruimte neer had gelegd, omdat ze deze niet lekker vond.

5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juni 2014, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 176 - zakelijk weergegeven inhoudende:

Op 12 juni 2014, omstreeks 08:45 uur, waren wij ter plaatse aan de [c-straat] te Deventer. (..) Hierop hoorde ik, verbalisant [verbalisant 2] vragen of meldster wist van wie die zes (6) gouden wikkels waren die op de grond lagen. Hierop hoorde ik meldster zeggen dat ze dat niet wist. Vervolgens zei meldster dat gisteren de prullenbakken geleegd waren.

Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag dat deze zes (6) gouden wikkels verspreid door de werkruimte heen lagen. (..) Vervolgens zijn wij alle prullenbakken langs gegaan, om te controleren of daar gele kauwgum in lag. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat er in een (1) prullenbak een (1) gekauwde kauwgum lag. Hierop riep ik de collega van de Technische Recherche, om dit veilig te stellen.

Ik, verbalisant [verbalisant 2] , hoorde de man van de Technische Recherche zeggen dat hij nog een (1) stuk gele kauwgum gevonden had in de wasbak in de werkruimte en dat hij deze ook veilig ging stellen.

Ik, verbalisant [verbalisant 3] , werd later nog benaderd door meldster. Ik hoorde meldster zeggen dat geen van haar collega's gisteren gele kauwgum gegeten had.

6. Een proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 13 juni 2014, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 178 - zakelijk weergegeven inhoudende:

(..) Het onderzoek is verricht in een bedrijfspand te [c-straat] , [plaats] Deventer. (..)

Biologische sporen (.)

Sin: […] ;

Spooromschrijving: Kauwgom (..)

Plaats veiligstellen: In prullenbak (..).

7. Het deskundigenverslag van Ing. V.G. Costa, d.d.

11 juli 2014, NFI-deskundige forensisch DNA-onderzoek en de bijlage DNA-profielcluster 11511, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 182-183, zakelijk weergegeven inhoudende:

DNA-Identiteitszegel: […]

Delict: Inbraak (..)

Soort DNA-profiel: enkelvoudig DNA-profiel;

Matchkans DNA-profiel: kleiner dan één op één miljard (..)

Omschrijving onderzoeksmateriaal: een referentiemonster wangslijmvlies van [verdachte] (geboren op [geboortedatum] )

Bewijsmiddelen feit 7

1. Een proces-verbaal van verhoor van aangever d.d. 30 juni 2014, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 154 - zakelijk weergegeven inhoudende:

als verklaring van aangever [betrokkene 10]

Plaats delict: [d-straat] , [plaats] Deventer, Pleegdatum/tijd: Op 7 juni 2014 te 13:19 uur. (.)

Op 7 juni 2014 omstreeks 11:56 uur is het alarm afgegaan bij het pand van de [betrokkene 10] aan de [d-straat] te Deventer. Ik ben hier project manager en ben 's avonds in het pand geweest. Ik zag dat de toegangsdeuren naar de fietsenwerkplaats open gebroken waren en dat er een ruit was ingegooid bij de fietsenwerkplaats. Ik zag dat het kantoor en het magazijn overhoop was gehaald. Ik ben vervolgens naar het fietsendepot gelopen en zag dat daar ook het kantoor overhoop was gehaald. Uit het kantoor zijn de volgende goederen weggenomen:

Digitale camera van het merk Nikon

Aantal binnenbanden (..).

In het pand zag ik op de toegangsdeuren, de deur naar achteren, kantoordeur van het fietsendepot en achterdeur van de werkplaats bloed zitten. Dit is mogelijk van de dader(s).

2. Een proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 8 juni 2014, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 158 - zakelijk weergegeven inhoudende:

(..) Ik zag dat met een roodkleurige steen meerdere malen op de rechterdeur was gebeukt. Ik zag in het midden van de draadglas ruit een 'vuist' groot gat zitten.

Ik zag binnen voor de deur een roodkleurige baksteen liggen. Ik zag aan de binnenzijde op de klink van de espagnolet sluiting op de linker deur een op bloed gelijkende vloeistof zitten. Deze klink heb ik bemonsterd. (.)

(..) Het onderzoek is verricht in een bedrijfsterrein/ pand (bedrijfspand te [d-straat] , [plaats] Deventer). (..)

Biologische sporen (..)

Sin: […] ;

Spooromschrijving: Bloed (..)

Plaats veiligstellen: Klink espagnolet sluiting binnenzijde (..).

3. Het deskundigenverslag van Ing. H.J. van Paassen, d.d. 4 juli 2014, NFI-deskundige forensisch DNA-onderzoek en de bijlage DNA-profielcluster 11511, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina's 161, 162 en 165, zakelijk weergegeven inhoudende:

DNA-Identiteitszegel: […]

Delict: Inbraak (..)

Soort DNA-profiel: enkelvoudig DNA-profiel;

Matchkans DNA-profiel: kleiner dan één op één miljard (..)

Omschrijving onderzoeksmateriaal: een referentiemonster wangslijmvlies van [verdachte] (geboren op [geboortedatum] )

Bewijsmiddelen feit 8

1. Een proces-verbaal van verhoor van aangever d.d. 16 juni 2014, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 191 - zakelijk weergegeven inhoudende:

als verklaring van aangever [betrokkene 11] namens

[A] :

Plaats delict: [e-straat] , [plaats] Deventer.

Pleegdatum/tijd: Tussen 30 mei 2014 te 11:30 uur en 30 mei 2014 te 16:00 uur.

Ik ben als vestigingsverantwoordelijk en fysiotherapeut verbonden aan de fysiotherapiepraktijk [A] , gevestigd aan de [e-straat] te Deventer, en namens deze gerechtigd tot het doen van aangifte diefstal.

Op 30 mei 2014, tussen 11.30 uur en 16.00 uur werd er een beeldscherm, onderdeel van de voetscan, uit de praktijk weggenomen. Dit is te zien op de beelden van het camerasysteem welke in de praktijk aanwezig is. (..)

Op deze beelden is te zien dat omstreeks 12.00 uur die dag van 30 mei 2014 deze man op de parkeerplaats van de praktijk liep en vervolgens de praktijk binnen kwam. (..) De man bevond zich op dat moment alleen in de wachtkamer. Vervolgens is te zien dat de man opstaat en begint te prutsen aan het in de wachtkamer aanwezige TV scherm. De man trekt aan de draden van het scherm en schuift met het scherm, maar krijgt hem op dat moment niet los van de muur. Vervolgens verlaat de man de praktijkruimte.

Omstreeks 14.15 uur, de juiste tijd weet ik niet te noemen, is te zien op de camerabeelden dat de man weer terug komt in de praktijk. (..)

Vervolgens is er op de beelden te zien dat dezelfde man zich omstreeks 15.15 uur die middag van 30 mei 2014 weer de praktijk binnenkomt en richting de wachtkamer loopt maar dan ook weer terug loopt. Het lijkt alsof de man aarzelt om wel of niet verder de praktijk in te gaan, mogelijk heeft hij in de wachtkamer de op dat moment twee aanwezige cliënten zien zitten. Echter enkele minuten later loopt de man de gang in richting de behandelkamers.

Daarna verdwijnt de man uit het oog van de camera. Echter ongeveer drie minuten later is de man weer te zien via de camerabeelden en loopt hij bij de onbemande balie en zie je de man aan iets trekken en sjorren. Vervolgens zie je de man de deur van de praktijk uit lopen met een plastictas van de mediamarkt met daarin vermoedelijk het weggenomen beeldscherm. Op de beelden is te zien dat de man wegloopt in de richting van de [c-straat] . De diefstal van het beeldscherm werd ontdekt op 5 juni 2014 09.30 uur door mijn collega [betrokkene 12] . (..) waarop mijn collega [betrokkene 13] en ik de beelden hebben bekeken en tot de ontdekking kwamen dat het beeldscherm door een voor ons onbekende man is weggenomen. Op de beelden is te zien dat de man met een klein plastictasje de praktijk binnenkomt en er weer uitwandelt met een grote plastic tas van de mediamarkt en duidelijk is te zien dat zich daarin een beeldscherm bevindt. (..)

De USB-stick met daarop de beelden van de diefstal en de mogelijke dader geef ik vrijwillig af ten behoeve van het politieonderzoek. (.) De tijdsaanduiding op de beelden komt overeen met de daadwerkelijke tijd.

2. Een proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 17 juni 2014, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 195 - zakelijk weergegeven inhoudende:

als verklaring van getuige [betrokkene 12] :

Ik ben medisch eindverantwoordelijke binnen [A] . Op 5 juni 2014 was ik scholing aan het geven aan mijn collega's fysiotherapie uit Deventer. Ik bevond mij op de locatie [A] , gelegen aan de [d-straat] te Deventer. Toen ik met de scholing wilde beginnen, bleek dat het beeldscherm, welke ik voor mijn scholing gebruik, niet in het lokaal aanwezig was. (..)

Omstreeks 13.30 uur hoorde ik de deurbel overgaan. Deze deurbel gaat over wanneer iemand binnenkomt. (..) Ik vroeg aan de man of ik hem kon helpen. Ik hoorde de man zeggen dat hij graag een afspraak wilde maken. (..) Ik heb tegen de man gezegd dat ik graag zijn naam en telefoonnummer wilde noteren en dat ik hem dan zou bellen voor een afspraak..(..) Op het moment dat ik de man in de ontvangstruimte te woord stond, was [betrokkene 13] , verantwoordelijk voor de marketing, camerabeelden, die opgenomen waren van het uitkijken.

[betrokkene 13] zag op de camerabeelden die hij aan het uitkijken was, dat een man op 30 mei drie keer binnen kwam. De derde keer dat de man het pand binnenkwam, zag [betrokkene 13] dat de man een behandelkamer binnenging. De man had een tasje in zijn handen. In de behandelkamers hangen geen camera's dus de man was even uit het zicht van de camera. [betrokkene 13] zag dat de man de behandelkamer weer uit kwam lopen. [betrokkene 13] zag dat de man een tas in zijn handen had van de Media Markt. [betrokkene 13] zag dat in deze tas een beeldscherm zat.

Op het moment dat de man de behandelkamer uitkwam zaten er twee mensen in de ontvangstruimte. [betrokkene 13] zag dat de man de tas van de Media Markt op de balie in de ontvangstruimte zet. [betrokkene 13] zag dat de man om de balie heen liep en van de andere kant de tas van de Media Markt weer van de balie pakte. [betrokkene 13] zag dat de man het pand verliet. (..)

Op het moment dat [betrokkene 13] de camerabeelden uit zat te kijken, zag hij op de actuele camerabeelden een man binnen komen lopen. (..) [betrokkene 13] zag op de actuele camerabeelden dat het dezelfde man was, als de man die op 30 mei 2014 het beeldscherm had weggenomen uit de behandelkamer. [betrokkene 13] zag dat ik met de man in gesprek was.

3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juli 2014, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 202 - zakelijk weergegeven inhoudende:

Op 30 juli 2014 omstreeks 10.21 uur, werd door mij, verbalisant [verbalisant 4] , de videobeelden van fysiotherapiepraktijk [A] , gevestigd aan de [e-straat] te Deventer uitgekeken. Dit naar aanleiding van een diefstal van een beeldscherm. (..)

Het volgende is door mij waargenomen:

Bestand: [A] Deventer 30-05-2014-3

Start opname 15:19.21 uur.

Camera 1 entree.

15:19:22 uur, komt een man het pand binnen lopen via de entree. ik kan de man als volgt omschrijven: man, negroïde huidskleur, zwart kort opgeschoren haar, slank postuur, blauw/paarse polo, spijkerbroek en zwarte schoenen. (..)

15.21:59 uur, ik zie dat de man overeind komt en naar de deur loopt door welke hij ook is binnen gekomen. (..) Ik zie dat de man in zijn rechterhand een rode plastictas vast heeft. Ik zie dat deze rode plastictas voorzien is van witte letters. Ik zie dat in de tas een beeldscherm zit. Ik zie dat dit een zwart flatscreen betreft. Ik zie dit door de vorm van de inhoud van de tas en doordat het scherm iets boven de plastictas uitsteekt. Ik heb de man niet met deze rode plastic tas het pand zien binnekomen. Ik heb niet gezien dat de man bij binnenkomst dit beeldscherm bij zich had. Ik herken de rode plastictas als zijnde een plastictas van de MEDIAMARKT, als de man het pand verlaat. (..)

Ik zie dat de man bij het verlaten van het pand de rode plastictas met zijn linkerhand vast pakt.

15:22:08 uur, ik zie dat de man het pand heeft verlaten.

15:25:00 uur, einde opname.

4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2014, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 204 - zakelijk weergegeven inhoudende:

(..) De op de bewakingsbeelden getoonde man die verdacht wordt van de diefstal van een flatscreen bij [A] fysiotherapeuten.

Ik herken [verdachte] als degene die aan het flatscreen zit te knoeien.

5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2014, deel uitmakend van voornoemd proces-verbaal, pagina 205 - zakelijk weergegeven inhoudende:

Op 1 september 2014 heb ik, verbalisant [verbalisant 5] , camerabeelden bekeken waarop een persoon te zien is die bij [A] fysiotherapeuten een flatscreen zou hebben weggenomen.

Ik herkende de persoon als zijnde [verdachte] . Ik, verbalisant, ken [verdachte] ambtshalve. Ik heb [verdachte] de afgelopen tijd meerdere malen in het cellencomplex van het hoofdbureau van politie gezien. Ik, verbalisant, heb enkele keren tegenover [verdachte] gezeten in het verhoor. Ik herken [verdachte] aan zijn tengere gestalte, aan zijn wat lange smalle hoofd en aan zijn aparte kapsel."

3 Aan de beoordeling van het middel voorafgaande beschouwingen

3.1.

Mede naar aanleiding van recente rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) is de vraag gerezen hoe de eisen die in de rechtspraak van de Hoge Raad worden gesteld aan de onderbouwing van een verzoek tot het oproepen en horen van een getuige, zich verhouden tot het in art. 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) bedoelde recht van de verdachte op een eerlijk proces. In het hiernavolgende gaat de Hoge Raad nader in op deze vraag.

Art. 6 EVRM en rechtspraak van het EHRM

3.2.

Art. 6, eerste lid en derde lid aanhef en onder d, EVRM luidt in de Nederlandse vertaling:

"1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. (...)

3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:

d. de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge."

3.3.1.

Een door enig persoon in verband met een strafzaak afgelegde en de verdachte belastende of ontlastende verklaring, zoals die onder meer kan zijn vervat in een ambtsedig proces-verbaal, wordt ingevolge de autonome betekenis welke toekomt aan de term 'witnesses/témoins' in art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM, in het perspectief van het EVRM aangemerkt als verklaring van een getuige als aldaar bedoeld. Op grond van deze verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. Art. 6 EVRM biedt een verdachte evenwel niet een onbeperkt recht om getuigen te doen horen.

3.3.2.

Indien voor de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft bestaan om een getuige te (doen) ondervragen, kan het gebruik van een door die getuige afgelegde verklaring in strijd komen met art. 6 EVRM. De uitspraak van het EHRM in de zaak Schatschaschwili tegen Duitsland (EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10) houdt daaromtrent onder meer het volgende in:

"101. The Court's primary concern under Article 6 § 1 is to evaluate the overall fairness of the criminal proceedings (see, inter alia, Taxquet v. Belgium [GC], no. 926/05, § 84, ECHR 2010, with further references). In making this assessment the Court will look at the proceedings as a whole, including the way in which the evidence was obtained, having regard to the rights of the defence but also to the interest of the public and the victims in seeing crime properly prosecuted (see Gäfgen v. Germany [GC], no. 22978/05, §§ 163 and 175, ECHR 2010) and, where necessary, to the rights of witnesses (see Al-Khawaja and Tahery, cited above, § 118, with further references, and Hümmer, cited above, § 37).

(...)

105. (...) the use as evidence of statements obtained at the stage of a police inquiry and judicial investigation is not in itself inconsistent with Article 6 §§ 1 and 3 (d), provided that the rights of the defence have been respected. As a rule, these rights require that the defendant be given an adequate and proper opportunity to challenge and question a witness against him - either when that witness is making his statements or at a later stage of the proceedings (see Al-Khawaja and Tahery, cited above, § 118, with furtdher references; (...)).

(...)

107. According to the principles developed in the Al-Khawaja and Tahery judgment, it is necessary to examine in three steps the compatibility with Article 6 §§ 1 and 3 (d) of the Convention of proceedings in which statements made by a witness who had not been present and questioned at the trial were used as evidence (ibid., § 152). The Court must examine

(i) whether there was a good reason for the non-attendance of the witness and, consequently, for the admission of the absent witness's untested statements as evidence (ibid., §§ 119-25);

(ii) whether the evidence of the absent witness was the sole or decisive basis for the defendant's conviction (ibid., §§ 119 and 126-47); and

(iii) whether there were sufficient counterbalancing factors, including strong procedural safeguards, to compensate for the handicaps caused to the defence as a result of the admission of the untested evidence and to ensure that the trial, judged as a whole, was fair (ibid., § 147).

(...)

110. The Court considers that the application of the principles developed in Al-Khawaja and Tahery in its subsequent case-law discloses a need to clarify the relationship between the above-mentioned three steps of the Al-Khawaja test when it comes to the examination of the compliance with the Convention of a trial in which untested incriminating witness evidence was admitted. (...)

113. The Court notes that in a number of cases following the delivery of the Al-Khawaja judgment it took an overall approach to the examination of the fairness of the trial, having regard to all three steps of the Al-Khawaja test (...). However, in other cases, the lack of a good reason for a prosecution witness's absence alone was considered sufficient to find a breach of Article 6 §§ 1 and 3 (d) (...). In yet other cases a differentiated approach was taken: the lack of good reason for a prosecution witness's absence was considered conclusive of the unfairness of the trial unless the witness testimony was manifestly irrelevant for the outcome of the case (...). The Grand Chamber, in the light of the foregoing (see paragraphs 111-112), considers that the absence of good reason for the non-attendance of a witness cannot of itself be conclusive of the unfairness of a trial. This being said, the lack of a good reason for a prosecution witness's absence is a very important factor to be weighed in the balance when assessing the overall fairness of a trial, and one which may tip the balance in favour of finding a breach of Article 6 §§ 1 and 3 (d).

(...)

117. The Court observes that in Al-Khawaja and Tahery, the requirement that there be a good reason for the non-attendance of the witness (first step), and for the consequent admission of the evidence of the absent witness, was considered as a preliminary question which had to be examined before any consideration was given as to whether that evidence was sole or decisive (second step; ibid., § 120). "Preliminary", in that context, may be understood in a temporal sense: the trial court must first decide whether there is good reason for the absence of the witness and whether, as a consequence, the evidence of the absent witness may be admitted. Only once that witness evidence is admitted can the trial court assess, at the close of the trial and having regard to all the evidence adduced, the significance of the evidence of the absent witness and, in particular, whether the evidence of the absent witness is the sole or decisive basis for convicting the defendant. It will then depend on the weight of the evidence given by the absent witness how much weight the counterbalancing factors (third step) will have to carry in order to ensure the overall fairness of the trial.

118. Against that background, it will, as a rule, be pertinent to examine the three steps of the Al-Khawaja-test in the order defined in that judgment (see paragraph 107 above). However, all three steps of the test are interrelated and, taken together, serve to establish whether the criminal proceedings at issue have, as a whole, been fair. It may therefore be appropriate, in a given case, to examine the steps in a different order, in particular if one of the steps proves to be particularly conclusive as to either the fairness or the unfairness of the proceedings (see in this connection, for instance, Nechto v. Russia, no. 24893/05, §§ 119-25 and 126-27, 24 January 2012;

Mitkus v. Latvia, no. 7259/03, §§ 101-102 and 106, 2 October 2012; Gani, cited above, §§ 43-45; and Şandru, cited above, §§ 62-66, in all of which the second step, that is, the question whether the evidence of the absent witness was sole or decisive, was examined before the first step, that is, the question whether there was a good reason for the witness's absence)."

Rechtspraak van de Hoge Raad

3.4.

In zijn arrest van 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 heeft de Hoge Raad op hoofdlijnen uiteengezet op welke wijze de ingevolge het Wetboek van Strafvordering geldende (nationale) regels inzake het oproepen dan wel horen van daartoe door de verdediging opgegeven getuigen dienen te worden uitgelegd. Dit arrest houdt onder meer het volgende in:

"Verdedigingsbelang

2.4.

In beginsel heeft de verdachte het recht om ter terechtzitting alle getuigen te doen horen wier verhoor hij in het belang van zijn verdediging acht. Volgens het tegenwoordige Nederlandse stelsel van strafvordering kan de verdachte dat recht effectueren door zelf getuigen mee te brengen naar de terechtzitting. Voor het overige is hij aangewezen op het openbaar ministerie tot wiens taak het behoort getuigen op te roepen. Het openbaar ministerie kan weigeren te voldoen aan een door of namens de verdachte gedaan verzoek tot oproeping van getuigen. Door of namens de verdachte kan vervolgens ter terechtzitting het oordeel van de rechter over die weigering worden ingeroepen. Het openbaar ministerie - en in geval van diens weigering of verzuim de opgegeven getuigen op te roepen: de rechter - kan die oproeping weigeren op onder meer de grond dat de verdachte daardoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad (hierna ook aan te duiden als "verdedigingsbelang").

2.5.

In de rechtspraak en de doctrine wordt aangenomen dat die maatstaf het openbaar ministerie onderscheidenlijk de rechter ertoe noopt een verzoek tot oproeping van getuigen te beoordelen vanuit de gezichtshoek van de verdediging en met het oog op het belang van de verdediging bij de inwilliging van het verzoek. Dit brengt mee dat alleen dan kan worden gezegd dat de verdachte door afwijzing van het verzoek redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad, indien de punten waarover de getuige kan verklaren, in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in zijn strafzaak te nemen beslissing dan wel redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat die getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren.

2.6.

Enerzijds impliceert deze regeling een terughoudend gebruik door het openbaar ministerie onderscheidenlijk de rechter van zijn bevoegdheid tot afwijzing van het verzoek, doch anderzijds veronderstelt zij dat het verzoek door de verdediging naar behoren wordt gemotiveerd. Zo is afwijzing van het verzoek goed denkbaar als het verzoek niet dan wel zo summier is onderbouwd dat de rechter buiten staat is het verzoek te toetsen aan de maatstaf van het verdedigingsbelang. Van de verdediging mag worden verlangd dat zij ten aanzien van iedere van de door haar opgegeven getuigen motiveert waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Te denken valt in dit verband aan het opgeven van de redenen voor het doen horen van de zogenoemde getuigen à décharge wier verklaringen kunnen strekken tot staving van de betwisting van het tenlastegelegde, of het doen horen van getuigen à charge die in het vooronderzoek zijn gehoord, teneinde deze personen of hun afgelegde verklaringen op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid te toetsen.

2.7.

Daaraan kan met het oog op het in de praktijk vaak voorkomende geval dat wordt verzocht om het horen van getuigen ter onderbouwing van een beroep op een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv, nog het volgende worden toegevoegd. Bij zo een verweer wordt van de verdediging verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in die bepaling genoemde factoren wordt aangegeven tot welk in art. 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden, want alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven. In lijn hiermee mag van de verdediging die met het oog op de onderbouwing van zo een verweer getuigen wenst te doen horen aan de hand van wier verklaringen de verdediging de vraag naar de rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek aan de orde wil stellen, worden gevergd dat zij gemotiveerd uiteenzet waarom daartoe getuigen dienen te worden gehoord. Daarbij kan worden aangetekend dat in de regel het verdedigingsbelang zal ontbreken en afwijzing van het verzoek dus voor de hand ligt, indien het vormverzuim waarover de opgegeven getuigen zouden kunnen verklaren, niet kan leiden tot een in art. 359a Sv genoemd rechtsgevolg, bijvoorbeeld omdat het gaat om een vormverzuim dat niet onherstelbaar is of dat niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit.

Noodzakelijkheidscriterium

2.8.

Het noodzakelijkheidscriterium, dat oorspronkelijk alleen in art. 315 Sv voorkwam, houdt verband met de taak en de verantwoordelijkheid van de strafrechter voor de volledigheid van het onderzoek van de zaak. Met het oog daarop is hem de bevoegdheid toegekend om ambtshalve onder meer de oproeping van getuigen te bevelen voor het geval hem de noodzakelijkheid blijkt van dat verhoor, ongeacht wat de procespartijen daarvan vinden. Vanuit deze gezichtshoek bezien is bij de beoordeling van een gemotiveerd, duidelijk en stellig verzoek van de verdediging aan de rechter om ambtshalve gebruik te maken van zijn bevoegdheid om zelf getuigen op te roepen, slechts van belang of hij het horen van die getuigen noodzakelijk acht met het oog op de volledigheid van het onderzoek. Dit betekent dat zo een verzoek kan worden afgewezen op de grond dat de rechter zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht acht en hem dus de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken. Van een aldus gemotiveerde afwijzing kan niet worden gezegd dat die ervan blijk geeft dat de rechter op ontoelaatbare wijze is vooruitgelopen op hetgeen de getuigen zouden kunnen verklaren.

2.9.

Omtrent de gevallen en de mate waarin een afwijzing nader dient te worden gemotiveerd, zijn wegens de vele, uiteenlopende situaties die zich kunnen voordoen, geen algemene regels te geven, ook niet omtrent de vraag of onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld bij onvoorziene ontwikkelingen, eisen van een eerlijke procesvoering zich verzetten tegen een afwijzing. Wel zijn daarbij de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren van belang alsmede de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om hem te horen."

Nadere beschouwing

3.5.

De rechtspraak van de Hoge Raad houdt in dat een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal houdende de ten overstaan van een opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van een getuige, door de rechter ten laste van de verdachte voor het bewijs kan worden gebruikt, maar dat dit uitgangspunt slechts geldt voor zover het in art. 6 EVRM bedoelde recht van de verdachte op een eerlijk proces is gewaarborgd.1

Met betrekking tot dit recht op een eerlijk proces ligt in de recente rechtspraak van het EHRM ter zake van het ondervragingsrecht de nadruk op de toetsing van de "overall fairness of the trial", mede aan de hand van een aantal door het EHRM geformuleerde, met elkaar samenhangende subvragen (zoals genoemd in de onder 3.3.2 weergegeven uitspraak in de zaak Schatschaschwili tegen Duitsland, §107). Daarbij is beslissend of het strafproces als geheel beschouwd eerlijk is verlopen. Die uiteindelijke balans kan eerst achteraf worden opgemaakt.

Bij het betrekken van de rechtspraak van het EHRM bij de uitleg van de (nationale) regels inzake het oproepen dan wel horen van daartoe door de verdediging opgegeven getuigen, dient evenwel in ogenschouw te worden genomen dat de nationale rechter reeds tijdens de behandeling van de strafzaak beslissingen dient te nemen omtrent het oproepen en het horen van getuigen.

3.6.

Tegen deze achtergrond heeft naar het oordeel van de Hoge Raad voor het Nederlandse strafproces te gelden dat een tot de zittingsrechter gericht verzoek tot het oproepen en het horen van getuigen door de verdediging dient te worden gemotiveerd teneinde de rechter in staat te stellen de relevantie van dat verzoek in het licht van de toepasselijke wettelijke voorschriften te beoordelen. Deze motiveringsplicht draagt voorts eraan bij dat de rechter zo vroegtijdig mogelijk het recht op een eerlijk proces in de hiervoor bedoelde zin kan betrekken bij de beoordeling van het verzoek. De aan het verzoek te geven motivering dient ten aanzien van iedere van de door de verdediging opgegeven getuige een toelichting te omvatten waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Art. 6, derde lid onder d, EVRM verzet zich niet ertegen dat deze eis aan de onderbouwing van zo een verzoek wordt gesteld.2 Ook de rechtspraak van het EHRM omtrent het ondervragingsrecht noopt niet tot het stellen van andere, lichtere eisen aan de motivering van een verzoek tot het oproepen en het horen van getuigen. Immers, ook in de rechtspraak van het EHRM komt als op de verdachte rustende plicht tot uitdrukking dat hij zo een verzoek onderbouwt "by explaining why it is important for the witnesses concerned to be heard and their evidence must be necessary for the establishment of the truth"3.

3.7.1.

Art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM bepaalt dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, het recht heeft 'getuigen à charge' te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van 'getuigen à décharge' te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge. In de regeling ter zake van het oproepen en het horen van getuigen in het Wetboek van Strafvordering wordt geen onderscheid gemaakt tussen "getuigen à charge" en "getuigen à décharge", of anders gezegd: getuigen die in voor de verdachte belastende dan wel ontlastende zin (kunnen) verklaren.

3.7.2.

Voor de eisen die worden gesteld aan een verzoek tot het horen van een getuige, maakt het in beginsel geen verschil of zo een verzoek een getuige "à charge" dan wel "à décharge" betreft. Wel zal in de regel gelden dat een in het vooronderzoek afgelegde verklaring van een getuige door de officier van justitie reeds bij de processtukken zal zijn gevoegd, zodat daaruit in het licht van art. 149a, tweede lid, Sv kan worden afgeleid dat, naar het oordeel van de officier van justitie, de inhoud van die door de getuige afgelegde verklaring redelijkerwijs van belang kan zijn voor de door de rechter te nemen beslissingen. Dat betekent echter niet zonder meer dat ook het horen van die getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Derhalve kan voor de onderbouwing van het verzoek tot het horen van een getuige niet worden volstaan met de enkele stelling dat bij de processtukken een verklaring van die getuige is gevoegd en - met het oog op de procedure in hoger beroep - evenmin met de enkele stelling dat die verklaring door de rechter in eerste aanleg voor het bewijs is gebezigd, maar dient te worden gemotiveerd waarin, gegeven de voeging van de reeds afgelegde verklaring bij de processtukken, de relevantie van het horen van de getuige is gelegen.

3.7.3.

Ingeval het verzoek tot het horen een persoon betreft die in het vooronderzoek nog geen verklaring heeft afgelegd, dient de motivering van het verzoek betrekking te hebben op het belang van het afleggen van een verklaring door het horen van deze getuige voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing, en dienen in het bijzonder de redenen te worden opgegeven waarom de verklaring kan strekken tot staving van de betwisting van het tenlastegelegde dan wel ter onderbouwing van een verweer of standpunt dat betrekking heeft op een van de andere door de rechter uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissingen.

3.8.1.

Of een verzoek tot het horen van getuigen naar behoren is onderbouwd alsook of het dient te worden toegewezen, zal de rechter in het licht van alle omstandigheden van het geval - en met inachtneming van het toepasselijke criterium - moeten beoordelen. De rechter dient, indien hij een verzoek afwijst, de feitelijke en/of juridische gronden waarop die afwijzing berust, in het proces-verbaal van de terechtzitting dan wel de uitspraak op te nemen. Die rechterlijke motiveringsplicht steunt mede op art. 6 EVRM.4

3.8.2.

In cassatie gaat het bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen in de kern om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van - als waren het communicerende vaten - enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen.5

3.9.

Zoals onder 3.5 is opgemerkt, neemt de nationale rechter reeds tijdens de behandeling van de strafzaak beslissingen omtrent het oproepen en het horen van getuigen. Dat laat onverlet dat hij voordat hij uitspraak doet, zich ervan dient te vergewissen dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij hetzij ambtshalve - op de voet van art. 315, eerste lid, Sv dan wel art. 346, eerste en tweede lid, of art. 347, eerste lid, Sv - alsnog overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), hetzij bij zijn beslissing omtrent de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige(n) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.

4 Beoordeling van het middel

5 Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

6 Slotsom

7 Beslissing