Home

Hoge Raad, 08-04-2016, ECLI:NL:HR:2016:604, 14/04880

Hoge Raad, 08-04-2016, ECLI:NL:HR:2016:604, 14/04880

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Ontslagbescherming voor lid van ondernemingsraad (art. 7:670 lid 4 en art. 7:670a lid 1 (oud) BW) indien ondernemingsraad niet voldoet aan vereisten van de WOR. Schadevergoeding bij kennelijk onredelijk ontslag (art. 7:681 (oud) BW); omstandigheden die na het ontslag zijn ingetreden (HR 8 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4804, NJ 2011/168).

Uitspraak

8 april 2016

Eerste Kamer

14/04880

EV/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

BOUWBEDRIJF REGIOBOUW HAARLEMMERMEER B.V.,gevestigd te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer,

EISERES tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr. K. Teuben,

t e g e n

[verweerder] ,wonende te [woonplaats] ,

VERWEERDER in cassatie, eiser in het incidenteel cassatieberoep,

advocaat: mr. S.F. Sagel.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Regiobouw en [verweerder] .

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de vonnissen in de zaak 527924/CV EXPL 11-12485 en 527919/CV EXPL 11-12480 van de kantonrechter te Haarlem van 2 november 2011, 16 mei 2012 en 27 februari 2013;

b. het arrest in de zaak 200.128.219/01 van het gerechtshof Amsterdam van 17 juni 2014.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Regiobouw beroep in cassatie ingesteld. [verweerder] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door mr. R. van ‘t Wout.

De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt in het principale beroep tot verwerping en in het incidentele beroep tot vernietiging en verwijzing.

De advocaat van Regiobouw heeft bij brief van 12 februari 2016 op die conclusie gereageerd.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1950, is op 19 juni 1989 bij (de rechtsvoorganger van) Regiobouw in dienst getreden. In november 2000 is [verweerder] lid geworden van de ondernemingsraad van Regiobouw (hierna: OR). In 2007 is [verweerder] arbeidsongeschikt geworden.

(ii) Omstreeks februari 2009 heeft Regiobouw meegedeeld dat zij moest reorganiseren omdat het slecht ging, en dat er meer dan 20 medewerkers zouden worden ontslagen. Regiobouw heeft over de voorgenomen reorganisatie advies gevraagd aan de (voormalige) leden van de OR, die op 10 maart 2009 positief hebben geadviseerd. [verweerder] heeft in dit kader als (voormalig) OR-voorzitter met het bestuur van Regiobouw en de bonden besprekingen gevoerd.

(iii) Regiobouw heeft bij het UWV een ontslagvergunning voor [verweerder] aangevraagd en deze – ondanks bezwaren van de kant van [verweerder] – op 3 juli 2009 verkregen, waarna Regiobouw bij brief van 6 juli 2009 de arbeidsovereenkomst met [verweerder] heeft opgezegd tegen 4 december 2009. [verweerder] heeft deze opzegging bij brief van 13 juli 2009 vernietigd.

(iv) Tussen partijen is discussie ontstaan over de vraag of [verweerder] moest worden aangemerkt als OR-lid dan wel lid van een personeelsvertegenwoordiging, een en ander als bedoeld in de art. 7:670 en 7:670a (oud) BW. Regiobouw heeft een voorwaardelijk verzoek tot toestemming op de voet van art. 7:670a (oud) BW ingediend bij de kantonrechter te Leiden. Ter zitting heeft de kantonrechter meegedeeld van oordeel te zijn dat [verweerder] kan worden aangemerkt als lid van een personeelsvertegenwoordiging en terzake bescherming verdient. Regiobouw heeft het verzoek vervolgens ter zitting ingetrokken.

(v) Op 21 augustus 2009 heeft Regiobouw een soortgelijk verzoek ingediend bij de rechtbank Haarlem.

(vi) Het UWV heeft Regiobouw op 23 september 2009 wederom toestemming verleend het dienstverband met [verweerder] op te zeggen. Deze toestemming was geldig tot 18 november 2009. Regiobouw heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

(vii) Bij beschikking van 20 januari 2010 heeft de kantonrechter te Haarlem Regiobouw toestemming verleend de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op te zeggen.

(viii) Op 24 februari 2010 heeft het UWV voor de derde maal toestemming verleend de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op te zeggen.

(ix) Regiobouw heeft de arbeidsovereenkomst bij brief van 26 februari 2010, met toestemming van het UWV, tegen 30 juli 2010 opgezegd in verband met een reorganisatie vanwege bedrijfseconomische omstandigheden.

3.2

[verweerder] heeft twee afzonderlijke vorderingen tegen Regiobouw ingesteld: een vordering tot doorbetaling van loon en een vordering tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. De kantonrechter heeft deze zaken gevoegd.

De kantonrechter heeft [verweerder] ’s loonvordering gedeeltelijk toegewezen. In dat verband heeft hij geoordeeld dat [verweerder] bescherming toekomt uit hoofde van art. 7:670a lid 1 (oud) BW, nu vaststaat dat [verweerder] samen met andere werknemers Regiobouw heeft geadviseerd over een reorganisatie, en dat beide partijen daarbij in de veronderstelling verkeerden dat [verweerder] optrad als OR-lid. Volgens de kantonrechter voert dit tot de conclusie dat de opzegging van het dienstverband tegen 4 december 2009 geen stand houdt en dat het dienstverband pas is geëindigd op 30 juli 2010.

De kantonrechter heeft [verweerder] ’s vordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag afgewezen.

3.3.1

Het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd, met dien verstande dat het hof – voor zover in cassatie van belang – de afwijzing van [verweerder] ’s vordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag heeft vernietigd. In zoverre opnieuw recht doende heeft het hof voor recht verklaard dat Regiobouw de arbeidsovereenkomst met [verweerder] kennelijk onredelijk heeft opgezegd en Regiobouw veroordeeld om aan [verweerder] een bedrag van € 52.000,-- als schadevergoeding te betalen. Daartoe heeft het hof overwogen als hierna in 3.3.2-3.3.3 weergegeven.

3.3.2

In het incidentele hoger beroep heeft Regiobouw betoogd dat [verweerder] geen ontslagbescherming uit hoofde van art. 7:670a (oud) BW toekomt, omdat er sinds 2003 geen sprake meer is van een ondernemingsraad. Volgens Regiobouw brengt dit mee dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst op 6 juli 2009 tegen 4 december 2009 rechtsgeldig is, zodat aan [verweerder] geen loon toekomt over de periode na laatstgenoemde datum en [verweerder] ’s vordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag is verjaard.

Het hof heeft dit betoog van Regiobouw verworpen, en daartoe als volgt overwogen:

“3.8.(…) [verweerder] is in 2000 verkozen tot lid van de ondernemingsraad. [verweerder] is daarna gekozen tot voorzitter van de ondernemingsraad. In 2003 heeft de ondernemingsraad verkiezingen georganiseerd die wegens gebrek aan belangstelling geen doorgang vonden. In de nieuwsbrief van 30 juni 2003 meldde de ondernemingsraad: “De OR blijft dan ook in zijn huidige samenstelling doorgaan”. In het reglement ondernemingsraad is bepaald: “De zittingsduur van de leden van de ondernemingsraad is 4 jaar. Om de twee jaar treedt de helft van de leden van de ondernemingsraad af volgens een door de raad van te voren opgesteld rooster van aftreden.”

In een door Regiobouw overgelegd verslag van de ondernemingsraad gedateerd juli 2006 is onder meer het volgende vermeld: “De meeste punten tussen de directie en de O.r. zijn op de rit gezet. Wij hebben nog steeds een meningsverschil over de scholingsdagen en zijn hier volop mee bezig. (…) Ook is de O.R bezig met het inventariseren van de aanvullende verzekering voor het pensioen gat. Er zijn meldingen binnen gekomen dat de premies hiervoor giga vormen aan nemen. We zullen kijken wat de mogelijkheden zijn om dit collectief aan te pakken. Verder draait de O.R. nu in een samenstelling die niet volgens de regels is. Dit is veroorzaakt door het vertrek van (…). en (…). We zullen dus verkiezingen gaan houden. ”

In november 2006 meldt de ondernemingsraad in “Nieuws van de Ondernemingsraad” onder meer dat zich voor de verkiezingen slechts twee mensen hebben opgegeven en dat de ondernemingsraad weer compleet is. Ook doet de ondernemingsraad melding van een geschil met de directie over scholing. Op 30 september 2007 is [verweerder] arbeidsongeschikt geworden. Op 29 oktober 2007 meldt [betrokkene 1] , lid van de ondernemingsraad van Regiobouw, aan [betrokkene 2] , directeur van Regiobouw: “Ik wil je bij deze op de hoogte brengen dat er niemand is die de OR wil voortzetten. (…)” Op 10 maart 2009 brengt de ondernemingsraad van Regiobouw, onder voorzitterschap van [verweerder] , over “het voorgenomen besluit van 18 februari 2009 tot belangrijke inkrimping van de onderneming als genoemd in artikel 25 lid 1 onder d van de WOR.” – op briefpapier van de ondernemingsraad van Regiobouw – advies uit.

3.9.

Vaststaat dat de directie van Regiobouw op de hoogte was van de mededelingen en adviezen als hiervoor vermeld en geciteerd en dat zij bij die gelegenheden niet heeft laten weten de raad niet als ondernemingsraad te beschouwen. Integendeel, Regiobouw heeft de ondernemingsraad ook na de verstreken zittingstermijnen en onafhankelijk van de wijze waarop de leden werden verkozen als ondernemingsraad behandeld en ingeschakeld en met hem overlegd over onderwerpen die tot het domein van een ondernemingsraad behoren, zoals bijvoorbeeld het recht op scholing. Tevens heeft Regiobouw blijkens het advies van 10 maart 2009 aan de ondernemingsraad advies gevraagd over een belangrijke wijziging van de organisatie. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof Regiobouw in redelijkheid [verweerder] niet tegenwerpen dat van een ondernemingsraad in de zin van de WOR geen sprake meer was en [verweerder] geen bescherming toekomt op grond van het bepaalde in artikel 7:670a BW, ongeacht of die raad voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Gelet hierop behoeft het betoog van Regiobouw, dat na 2003 dan wel 2004 van een ondernemingsraad geen sprake was, geen verdere bespreking. Het vorenoverwogene betekent dat de kantonrechter terecht tot het oordeel is gekomen dat [verweerder] bescherming toekomt en dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Regiobouw van 6 juli 2009 tegen 4 december 2009 geen stand houdt. Dit brengt mee dat het dienstverband eerst op 30 juli 2010 is geëindigd. (…)”

3.3.3

In het principale hoger beroep heeft [verweerder] aangevoerd – voor zover in cassatie van belang – dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet kennelijk onredelijk is. Het hof heeft dit betoog van [verweerder] gegrond bevonden en daartoe als volgt overwogen:

“3.13. (…) Tussen partijen staat vast dat begin 2008 bij [verweerder] een gesprek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de arbeidsongeschiktheid die bij [verweerder] eind 2007 was ingetreden. Onbetwist is gebleven dat tijdens dat gesprek Regiobouw, bij monde van haar directeur, met [verweerder] heeft afgesproken dat [verweerder] andere, lichtere, werkzaamheden zou gaan verrichten. Eveneens is niet bestreden de stelling van [verweerder] dat in verband met deze nieuwe werkzaamheden in feite voor hem een nieuwe functie is gecreëerd – door [verweerder] bouwinspecteur genoemd – en dat als gevolg daarvan de re-integratieinspanningen door Regiobouw zijn gestaakt en [verweerder] gedurende twee jaar – tot 4 december 2009 – die nieuwe functie heeft vervuld. Nu [verweerder] genoegzaam heeft aangetoond dat de door hem – na diens periode van arbeidsongeschiktheid – verrichte werkzaamheden in belangrijke mate afwijken van de werkzaamheden die zijn verbonden aan die van de functie van uitvoerder, moet met [verweerder] worden geoordeeld dat de door hem verrichte werkzaamheden tot 4 december 2009 de bedongen arbeid zijn geworden en dat [verweerder] bij de afspiegeling ten onrechte is aangemerkt als uitvoerder. De enkele omstandigheid dat de nieuwe functie niet voorkomt in de cao en dat op de loonstroken van [verweerder] nog steeds ‘uitvoerder’ stond vermeld, doet aan het voorgaande niet af. (…)

3.14.

Gelet op het vorenoverwogene acht het hof de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk. Aangenomen moet worden dat bij een juiste voorstelling van zaken de ontslagvergunning niet zou zijn verleend. [verweerder] komt in verband daarmee een schadevergoeding toe. Ter zitting heeft Regiobouw onweersproken aangevoerd dat na de opzegging binnen Regiobouw nog diverse ontslagrondes hebben plaatsgevonden en dat in maart 2013 de laatste medewerkers zijn ontslagen. Voor de vaststelling van de schadevergoeding gaat het hof uit van de te verwachten duur van de arbeidsovereenkomst als de functie van [verweerder] juist zou zijn afgespiegeld en komt daarbij schattenderwijs uit op een periode van minder dan een jaar, te weten 10 loonbetalingsperioden. Het hof gaat voorbij aan de stelling van [verweerder] dat de directeur van Regiobouw hem heeft toegezegd dat hij de voor hem gecreëerde functie tot zijn pensioen zal kunnen verrichten. Zo deze stelling al juist mocht zijn, hetgeen Regiobouw betwist, heeft [verweerder] in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet kunnen of mogen begrijpen dat hem daarmee zonder meer een onvoorwaardelijke baangarantie werd gegeven tot aan zijn pensioen, ongeacht de economische omstandigheden waarin Regiobouw verkeerde of in de toekomst zou kunnen komen te verkeren. Het ter zake door [verweerder] gedane bewijsaanbod dient derhalve als niet ter zake dienend te worden gepasseerd. Als door [verweerder] gesteld en door Regiobouw niet weersproken staat vast dat het salaris van [verweerder] (…) € 4.129,60 bruto per vier weken bedroeg. (…) Rekening houdend met emolumenten die voornoemd bedrag doen toenemen tot ongeveer € 5.200,= per vier weken, zal het hof de schade die [verweerder] heeft geleden door de kennelijke onredelijke opzegging berekenen op een bedrag van € 52.000,= bruto. De gevorderde verklaring voor recht alsmede de vordering tot schadevergoeding tot voornoemd bedrag zullen derhalve worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar vanaf de dag van de opzegging, te weten 30 juli 2010.”

4 Beoordeling van het middel in het principale beroep

5 Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

6 Beslissing