Home

Hoge Raad, 25-03-2016, ECLI:NL:HR:2016:505, 14/06296

Hoge Raad, 25-03-2016, ECLI:NL:HR:2016:505, 14/06296

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 maart 2016
Datum publicatie
25 maart 2016
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:505
Formele relaties
Zaaknummer
14/06296

Inhoudsindicatie

Appelprocesrecht. Tweede hoger beroep ontvankelijk? HR 9 juli 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2953, NJ 1999/699 en HR 4 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3061, NJ 2003/418. Inmiddels uitspraak in eerste hoger beroep. Goede procesorde. Verenigbaar met uitspraak eerste hoger beroep en gesloten stelsel van rechtsmiddelen?

Uitspraak

25 maart 2016

Eerste Kamer

14/06296

LZ/TT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[eiser], in zijn hoedanigheid van bestuurder van [A] B.V.,wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. K. Teuben,

t e g e n

1. [verweerder 1],wonende te [woonplaats],

2. [verweerder 2],wonende te [woonplaats],

VERWEERDERS in cassatie,

advocaat: mr. J. den Hoed.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] c.s.

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de vonnissen in de zaak 2058566 CV EXPL 13-12873 van de kantonrechter te Amsterdam van 15 augustus 2013 en 10 maart 2014;

b. het arrest in de zaak 200.152.035/01 van het gerechtshof Amsterdam van 9 september 2014.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 september 2014 en tot terugwijzing naar dit hof.

De advocaat van [verweerder] c.s. heeft bij brief van 4 december 2015 op die conclusie gereageerd.

3 Beoordeling van het middel

3.1.1 [verweerder] c.s. vorderen in dit geding onder meer ontbinding van een huurovereenkomst en betaling van diverse bedragen van onder meer [eiser]. De kantonrechter heeft bij vonnis van 10 maart 2014 de vorderingen deels toe- en deels afgewezen.

3.1.2 [eiser] is bij dagvaarding van 26 maart 2014 van het vonnis van de kantonrechter in hoger beroep gegaan. Ter rolle van 3 juni 2014 heeft het hof het recht van [eiser] om een memorie van grieven te nemen vervallen verklaard wegens het niet-tijdig nemen van die memorie. Het hof heeft [eiser] hierna bij arrest van 1 juli 2014 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep wegens het ontbreken van grieven.

3.1.3 Enige weken voor laatstgenoemde datum is [eiser] - binnen de appeltermijn, die verstreek op 10 juni 2014 - bij dagvaarding van 6 juni 2014 nogmaals in hoger beroep gegaan van het vonnis van de kantonrechter. Bij het thans in cassatie bestreden arrest heeft het hof [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in dit tweede hoger beroep. Daartoe heeft het overwogen dat met het arrest in het eerste hoger beroep aan de appelinstantie een definitief einde is gekomen, en dat een hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter niet nogmaals kan worden behandeld. Volgens het hof brengt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen mee dat van de gewone rechtsmiddelen alleen nog cassatie openstaat. (rov. 2.3)

3.2.1 Het middel klaagt dat er geen grond voor niet-ontvankelijkheid van het tweede hoger beroep bestond nu dat hoger beroep zelfstandige betekenis heeft, het instellen daarvan niet in strijd komt met een goede procesorde en de behandeling van het tweede hoger beroep niet in strijd komt met het arrest van het hof in het eerste hoger beroep.

Met betrekking tot deze klacht wordt als volgt overwogen.

3.2.2 Vast staat dat het tweede hoger beroep tijdig en op de juiste wijze is ingesteld, zodat [eiser] in beginsel daarin kan worden ontvangen. Dit hoger beroep heeft zelfstandige betekenis en heeft alle rechtsgevolgen die de wet aan een regelmatig ingesteld hoger beroep verbindt. (vgl. HR 9 juli 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2953, NJ 1999/699, rov. 3.5, en HR 4 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3061, NJ 2003/418, rov. 3.4.3).

3.2.3 De appellant is desalniettemin in een dergelijk tweede hoger beroep niet-ontvankelijk indien het instellen daarvan in de gegeven omstandigheden in strijd komt met de eisen van een goede procesorde of indien de behandeling daarvan niet te verenigen valt met een beslissing die inmiddels is gegeven in het eerder ingestelde hoger beroep.

3.2.4 Voor het maken van een van deze uitzonderingen bestaat in deze zaak geen grond. Het instellen van een tweede hoger beroep komt in dit geval niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. In verband met het niet tijdig nemen van een memorie van grieven in het eerste hoger beroep had [eiser] immers belang bij het tweede hoger beroep (dat dus niet nodeloos werd ingesteld). Voorts is door het instellen van dat beroep geen in dit verband te beschermen processueel belang geschaad.

Evenmin kan worden gezegd dat de behandeling van het tweede hoger beroep niet valt te verenigen met de beslissing die het hof heeft gegeven in zijn arrest in het eerste hoger beroep. Die beslissing houdt immers slechts in dat [eiser] in het eerste hoger beroep niet-ontvankelijk is wegens het niet-tijdig dienen van grieven. Dat arrest bevat derhalve geen beslissing waarmee de behandeling van het tweede hoger beroep niet te verenigen zou zijn, zoals een inhoudelijke behandeling van het eerste hoger beroep.

Uit dit laatste volgt dat het instellen van het tweede hoger beroep evenmin in strijd komt met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen.

3.2.5 Het middel is dus gegrond.

4 Beslissing