Home

Hoge Raad, 04-04-2003, AF3061, C01/251HR

Hoge Raad, 04-04-2003, AF3061, C01/251HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 april 2003
Datum publicatie
4 april 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF3061
Formele relaties
Zaaknummer
C01/251HR

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

4 april 2003

Eerste Kamer

Nr. C01/251HR

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser], wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. T.H. Tanja-van den Broek,

t e g e n

PAPERCLIP INTERNATIONAL B.V., gevestigd te Veenendaal,

VERWEERSTER in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerster in cassatie - verder te noemen: Paperclip - heeft bij exploit van 13 december 1999 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de Kantonrechter te Amersfoort en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen om aan Paperclip te voldoen een bedrag van pro resto ƒ 12.752,61, vermeerderd met de wettelijke rente over het restant van de hoofdsom vanaf 19 november 1999 tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander voorzover de som van deze bedragen het bedrag van ƒ 10.000,-- niet te boven zal gaan.

[Eiser] heeft de vordering bestreden.

De Kantonrechter heeft bij rolbeschikking van 17 mei 2000 Paperclip om nadere informatie verzocht. Bij vonnis van 27 september 2000 heeft de Kantonrechter [eiser] veroordeeld tot betaling aan Paperclip van de wettelijke rente over ƒ 23.708,25 vanaf 27 augustus 1998 tot 28 oktober 1998, over ƒ 18.708,25 vanaf 28 oktober 1998 tot 23 december 1998, over ƒ 9.000,-- vanaf 23 december 1998 tot 3 maart 1999 en over ƒ 6.000,-- vanaf 3 maart 1999 tot 8 mei 1999, alsmede ƒ 3.205,23, en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Utrecht.

Paperclip heeft vervolgens een incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn hoger beroep genomen.

[Eiser] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering.

Bij vonnis van 9 mei 2001 heeft de Rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen de niet verschenen Paperclip is verstek verleend.

[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1 - 1.8.

3.2 Het gaat in cassatie om de ontvankelijkheid van het door [eiser] bij het tweede exploit ingestelde hoger beroep. De Rechtbank heeft daaromtrent, samengevat, als volgt geoordeeld. Nu het exploit van 8 oktober 2000 waarbij Paperclip in hoger beroep is gedagvaard tegen 18 oktober 2000, niet ter rolle van die datum is ingeschreven, is van doorslaggevende betekenis, of het herstelexploit met bekwame spoed is uitgebracht (rov. 2.4). Een geldig herstelexploit dient binnen veertien dagen na de oorspronkelijk aangezegde rechtsdag te worden uitgebracht. Voor een uitzondering wegens bijzondere omstandigheden is geen ruimte (rov. 2.5). Deze termijn van veertien dagen is in dit geval overschreden, zowel na het uitbrengen van de eerste appeldagvaarding van 9 oktober 2000, als na het betekenen van het herstelexploit van 2 november 2000. In verband daarmee stond het [eiser] niet meer vrij op 20 december 2000 een tweede appeldagvaarding (met aanzegging van een nieuwe rechtsdag) aan Paperclip te doen betekenen (rov. 2.6). De herstelexploiten zijn niet met bekwame spoed uitgebracht (rov. 2.10). De Rechtbank heeft [eiser] op deze gronden niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

3.3 De onderdelen 1.1 en 1.2 zijn gericht tegen dit oordeel en voeren het volgende aan. Met haar oordeel dat het [eiser] niet meer vrijstond op 20 december 2000 een tweede appeldagvaarding (met aanzegging van een nieuwe rechtsdag) aan Paperclip te doen betekenen, heeft de Rechtbank blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De Rechtbank miskent dat het de partij, die in hoger beroep wenst te gaan, vrijstaat het beroep voor de tweede maal aanhangig te maken, mits binnen de appeltermijn, althans dat appellant deze vrijheid heeft, wanneer de eerste door hem uitgebrachte dagvaarding geen effect heeft gehad, zoals in het onderhavige geval.

Voorts is onjuist of onbegrijpelijk, aldus de onderdelen, dat de Rechtbank oordeelt dat de herstelexploiten niet met bekwame spoed zijn uitgebracht, nu er slechts sprake is van één herstelexploit en het tweede exploit van dagvaarding binnen de appeltermijn is uitgebracht. Ook is het oordeel onjuist of onbegrijpelijk dat de termijn van veertien dagen om een processueel verzuim te herstellen, zowel na het uitbrengen van de eerste appeldagvaarding van 9 oktober 2000, als na het betekenen van het herstelexploit van 2 november 2000 is overschreden.

3.4.1 In deze zaak is het tot 1 januari 2002 geldende burgerlijk procesrecht van toepassing.

3.4.2 Het niet(-tijdig) inschrijven ter rolle van een uitgebrachte dagvaarding leidt in beginsel tot niet-ontvankelijkheid van de vordering of het rechtsmiddel waarop de dagvaarding betrekking heeft. In dit geval heeft het niet inschrijven van het eerste dagvaardingsexploit van 9 oktober 2000 ter rolle van 18 oktober tot dat gevolg geleid. Op 2 november 2000 is een herstelexploit uitgebracht, met instandhouding van het dagvaardings-exploit van 9 oktober 2000 en met als nieuw aangezegde rechtsdag: 15 november 2000. Dit herstelexploit is door een omissie niet ter rolle ingeschreven, heeft derhalve geen gevolg gehad en kon niet als herstelexploit gelden. Het geding had dan ook zijn aanhangigheid verloren.

3.4.3 Het oordeel van de Rechtbank, dat [eiser] niet binnen de appeltermijn opnieuw een appeldagvaarding heeft kunnen uitbrengen, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Niet valt in te zien, op welke gronden dit niet mogelijk zou zijn, nu de tweede appeldagvaarding van 20 december 2000 binnen de termijn van drie maanden is uitgebracht en tijdig ter rolle is ingeschreven. De onderdelen worden dan ook terecht aangevoerd. De overige onderdelen behoeven in verband daarmee geen behandeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 9 mei 2001;

verwijst de zaak naar deze Rechtbank ter verdere behandeling en beslissing;

veroordeelt Paperclip in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 372,61 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 4 april 2003.