Home

Hoge Raad, 09-09-2014, ECLI:NL:HR:2014:2667, 13/01558

Hoge Raad, 09-09-2014, ECLI:NL:HR:2014:2667, 13/01558

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 september 2014
Datum publicatie
19 september 2014
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:2667
Formele relaties
Zaaknummer
13/01558

Inhoudsindicatie

Slagende bewijsklacht, art. 5 WVW en art. 359.3 tweede volzin, Sv. Verdachte was ‘afstartster’ bij een straatrace. De bewezenverklaring is niet voldoende met redenen omkleed. ’s Hofs oordeel dat het op de voet van art. 359.3 tweede volzin, Sv kon volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, zonder de inhoud daarvan weer te geven aangezien verdachte het gerelateerde heeft bekend, is onjuist, nu de raadsman van verdachte vrijspraak heeft bepleit.

Uitspraak

9 september 2014

Strafkamer

nr. S 13/01558

CB

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, Enkelvoudige Kamer, van 18 februari 2013, nummer 22/006531-10, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het middel

2.1.

Het middel klaagt in de eerste plaats dat de bewezenverklaring niet voldoende met redenen is omkleed.

2.2.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"zij op 27 mei 2010 te Rotterdam op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Sluisjesdijk, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg kon worden veroorzaakt, welk gedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen aldaar terwijl - ter plaatse zich diverse toeschouwers bevonden en meerdere voertuigen reden en aldaar geparkeerd stonden en - op de rijbaan van die weg (telkens) twee voertuigen naast elkaar stilstonden meer maal tussen die voertuigen in is gaan staan met aan haar handen een plastic opblaasbare gekleurde oranje handschoen en meer maal een zogenaamd startsignaal heeft gegeven door middel van het spreiden van haar beide armen met haar duimen wijzend naar het wegdek en daarop volgend haar duimen omhoog liet wijzen, waarna zij een buigende beweging maakte en de naast haar, verdachte, stilstaande voertuigen gelijktijdig (zeer) hard optrokken en met hoge snelheid wegreden."

2.3.

Deze bewezenverklaring steunt blijkens de aantekening mondeling arrest op de volgende bewijsmiddelen:

"1. Het proces-verbaal van overtreding d.d. 30 mei 2010, van de politie Rotterdam-Rijnmond met nummer PL17L0 201073244-1 inhoudende het relaas van de verbalisanten en de verklaring van de verdachte voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven -: "Ik heb wel een paar auto's afgestart. Dat betekent dat auto's daarna gaan rijden. Dus dat mensen dan gaan racen".

De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende: A. Het klopt dat ik op 27 mei 2010 te Rotterdam op de openbare weg, te weten de Sluisjesdijk, tussen twee auto's stond met aan mijn handen plastic opblaasbare gekleurde oranje handschoenen om zo deze auto's te laten starten. De auto's reden weg op het moment dat mijn duimen, die eerst naar het wegdek wezen, omhoog wezen en ik een buiging maakte. Het klopt dat de verbalisanten destijds met mij hebben gesproken. Ik woonde toen aan de [a straat] te [geboorteplaats]."

2.4.

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt omtrent hetgeen de raadsman van de verdachte aldaar heeft aangevoerd onder meer het volgende in:

"De raadsman voert het woord tot verdediging. De raadsman bepleit vrijspraak van het (...) ten laste gelegde. De raadsman zet zijn vraagtekens bij het proces-verbaal van overtreding in verband met de ambtshalve herkenning van ene [verdachte] en dat niet duidelijk is hoeveel auto's de verdachte zou hebben afgestart. Voorts is hij van mening dat het afstarten van auto's door de verdachte niet valt onder artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Het starten op zich behelst geen gevaarlijk weggedrag en het handelen van de verdachte op zichzelf creëert niet het gevaar, aldus de raadsman."

2.5.

De in het middel bedoelde klacht is terecht voorgesteld. Voor zover het Hof van oordeel was dat het op de voet van art. 359, derde lid tweede volzin, Sv kon volstaan met een opgave van het hiervoor in 2.3 onder 1 vermelde proces-verbaal, zonder de inhoud van het relaas van de verbalisanten weer te geven aangezien de verdachte het gerelateerde heeft bekend, is dat oordeel onjuist, nu de raadsman van de verdachte vrijspraak heeft bepleit.

3 Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4 Beslissing