Home

Hoge Raad, 30-11-2012, ECLI:NL:HR:2012:BZ5429 BX4029, 11/03462

Hoge Raad, 30-11-2012, ECLI:NL:HR:2012:BZ5429 BX4029, 11/03462

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 november 2012
Datum publicatie
30 november 2012
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BX4029
Formele relaties
Zaaknummer
11/03462

Inhoudsindicatie

Art. 8:73 Awb. Vergoeding van immateriële schade bij overschrijding van de redelijke termijn in belastinggeschillen.

Uitspraak

30 november 2012

Nr. 11/03462

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 juni 2011, nr. P08/00940, betreffende een beschikking inzake leges.

1. Het geding in feitelijke instanties

Belanghebbende heeft verzocht om teruggaaf van betaalde leges met betrekking tot verleende bouwvergunningen. Dit verzoek is door de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum (hierna: de heffingsambtenaar) bij beschikking afgewezen. Met toepassing van artikel 7:1a van de Awb is door belanghebbende beroep tegen deze beschikking ingesteld.

De Rechtbank te Amsterdam (nr. AWB 06/3540 BESLU) heeft het beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 27 juni 2012 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middelen

3.1. Belanghebbendes verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn is door het Hof afgewezen. De daartegen gerichte middelen slagen op de gronden vermeld in onderdeel 3.3 van het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011, nr. 09/02639, LJN BO5046, BNB 2011/232. Opmerking verdient dat, zoals uit dat arrest volgt, de omstandigheid dat het (hoger) beroep ongegrond is er niet aan in de weg staat dat een zodanige schadevergoeding wordt toegekend met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Awb.

3.2. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor beantwoording van de vraag of, en zo ja in hoeverre, de redelijke termijn is overschreden, en voor beantwoording van de vraag of, en zo ja tot welk bedrag, dan een vergoeding voor immateriële schade moet worden toegekend.

3.3. Met het oog op het geding na verwijzing is van belang dat de in aanmerking te nemen termijn in beginsel een aanvang neemt op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt (zie onderdeel 3.3.2 van het hiervoor in 3.1 vermelde arrest). De enkele omstandigheid dat de beslissing op een aanvraag lang op zich laat wachten, vormt geen aanleiding om een uitzondering op dit beginsel aan te nemen.

4. Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof voor zover het de beslissing omtrent de vergoeding van immateriële schade betreft,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 112, en

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1966,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.W.C. Feteris, Th. Groeneveld en G. de Groot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2012.