Home

Hoge Raad, 22-11-2011, BT6402, 10/02293

Hoge Raad, 22-11-2011, BT6402, 10/02293

Inhoudsindicatie

Art. 1.1 Awbi. Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting. Degene die in een woning binnentreedt, is ingevolge art. 1.1 Awbi verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Dit voorschrift is ook van toepassing in het geval dat met toestemming van de bewoner wordt binnengetreden. Het andersluidende oordeel van het Hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Tot cassatie hoeft dit niet te leiden. Tegen de achtergrond van de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden en in aanmerking genomen dat ingevolge art. 8.2 jo. art. 2 Politiewet 1993 politieambtenaren bevoegd zijn elke plaats, inclusief woningen, te betreden voor zover dat voor het verlenen van hulp redelijkerwijs nodig is, alsmede gelet op het bepaalde in art. 1.2 Awbi, heeft het Hof terecht geoordeeld dat bewijsuitsluiting niet aan de orde kan zijn, wat er zij van de gronden waarop het Hof dat oordeel heeft doen steunen.

Uitspraak

22 november 2011

Strafkamer

nr. 10/02293

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 31 mei 2010, nummer 21/002030-08, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt onder meer over de verwerping door het Hof van een tot bewijsuitsluiting strekkend verweer.

2.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:

"hij op 10 december 2007 te Woerden, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes, aan [slachtoffer] getoond en met dat mes, stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer] gemaakt en daarbij voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd:

"Ik steek je recht in je hart" en "Als ik het niet met een mes doe, kan ik ook gewoon vergif in jouw eten doen, dan ben jij alsnog dood" en "Als ik jou doodmaak, gooi ik jou gewoon in een kanaal, dan weet niemand meer waar jij bent"."

2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:

"Op 10 december 2007 kwam [verdachte] thuis in onze woning aan de [a-straat 1] te Woerden. Toen ik uit de douche kwam en naar de slaapkamer liep, kwam hij achter mij aan. [Verdachte] deed de deur op slot. Ik zag dat [verdachte] een groot keukenmes in zijn hand had. Ik zag dat [verdachte] het mes bovenhands vasthield. Ik zag dat hij het lemmet van het mes in mijn richting bewoog. [Verdachte] maakt met het mes stekende bewegingen in mijn richting. [Verdachte] schreeuwde tegen mij: "Ik steek je recht in je hart." Hij zei: "Als ik het niet met een mes doe, kan ik ook gewoon vergif in jouw eten doen, dan ben jij alsnog dood." Verder zei hij ook: "Als ik jou doodmaak, gooi ik jou gewoon in een kanaal, dan weet niemand meer waar jij bent." Ik ben vervolgens de slaapkamer uitgevlucht en naar de badkamer gegaan. In de badkamer heb ik mijzelf opgesloten. Ik was bang dat [verdachte] mij iets aan zou doen. Ik heb toen een kennis een sms-bericht gestuurd dat hij 112 moest bellen."

b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:

"Op 10 december 2007 kreeg ik een sms-bericht van [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]) met de tekst "Bel 112!" Vervolgens kreeg ik een sms van [slachtoffer] met de tekst: "Bel 112, hij bedreigt me!" Ik heb vervolgens 112 gebeld."

c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1 en 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:

"Op 10 december 2007 kregen wij de opdracht om te gaan naar de [a-straat 1] te Woerden. Aldaar zou een vrouw wonen die een vriend een sms-bericht had gestuurd waarin stond dat zij bedreigd werd door haar man. Op de [b-straat] werden wij gewenkt door een man. Hij verklaarde de melder te zijn en dat hij de sms-berichten had ontvangen. Hij toonde ons hierbij sms-berichten waarin stond: "Hij bedreigt me weer" en "Bel 112". Hierop zijn wij naar de woning gegaan. Er werd open gedaan door een man die opgaf te zijn [verdachte]. Wij hoorden dat [verdachte] antwoordde dat zijn vrouw boven op de badkamer was.

Ik, verbalisant [verbalisant 1], ben naar de vrouw toegelopen. Boven zag ik dat de deur van de badkamer op slot was gedraaid. Ik zag in de badkamer een vrouw staan die hevig stond te trillen. Ik hoorde dat zij aan het huilen was. Ik zag dat de vrouw zo hard stond te trillen dat zij bijna niet op haar benen kon staan. De vrouw gaf later op te zijn [slachtoffer]. Ik vroeg [slachtoffer] wat er gebeurd was. Ik hoorde dat zij hierop zei: "Hij heeft me opgesloten in de slaapkamer en bedreigd met een mes. Hij zei: "Ik steek je neer en gooi je in het kanaal.""

Ik, [verbalisant 2], ben naar boven gelopen. Wij vroegen [slachtoffer] wat er vandaag precies gebeurd was. Ik hoorde dat zij tegen ons zei: "Toen ik uit de douche kwam en de slaapkamer in ging, draaide hij de deur op slot. Hij had een keukenmes in zijn hand en zei: "Wil je nog scheiden, ja of nee? Als je ja zegt dan steek ik je dood en gooi ik je in het kanaal." Na de bedreiging heb ik mezelf opgesloten in de badkamer."."

d. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2009:

"Ik was op l0 december 2007 's morgens naar mijn werk gegaan. Toen ik naar huis belde, kreeg ik eerst mijn zoon aan de telefoon en later mijn vrouw. Zij is nu mijn ex-vrouw. Mijn ex-vrouw vertelde mij dat ze vrij was en naar de huisarts zou gaan. Nadat ik dit had gehoord, zei ik tegen mijn baas dat ik me niet lekker voelde en ging ik naar ons huis in Woerden. Ik wilde met mijn ex-vrouw mee naar de huisarts. Mijn bedoeling was om bij de huisarts onze relatieproblemen te bespreken en te komen tot een oplossing. Wij hadden namelijk al veel ruzie met elkaar, de relatie liep niet goed. Ik wilde graag met haar door, want wij hebben 13 jaar samengewoond. Zij heeft zelf ook gezegd dat ik altijd een harde werker ben geweest en een goede vader. Zij wilde niet dat ik meeging naar de huisarts en daarover kregen wij een discussie. Op dat moment was zij in de badkamer. Ik weet niet wat ze daar aan het doen was. Daarna ging ik naar beneden om wat op te ruimen. Zij ging wel vaker de badkamer of het toilet in als wij ruzie met elkaar hadden. Het klopt dat ik op dat moment wel boos was."

2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

"De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de aangifte en verklaringen van aangeefster [slachtoffer] dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu zij onrechtmatig dan wel door verzuim van vormen zijn verkregen. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd:

1. De verbalisanten hebben verzuimd zich te legitimeren en hebben niet vermeld wat het doel was om binnen te treden in de woning van verdachte;

2. Verbalisant [verbalisant 2] heeft verdachte ten onrechte niet op zijn zwijgrecht gewezen toen werd gevraagd waar aangeefster was;

3. Verbalisant [verbalisant 1] is, nadat zij op onrechtmatige wijze informatie van verdachte had verkregen over de verblijfplaats van aangeefster, zonder toestemming van verdachte boven naar de badkamer gegaan;

4. Verdachte had slechts toestemming gegeven om de woning binnen te treden en niet tot het verrichten van verdere handelingen in de woning na het betreden daarvan.

Het hof verwerpt het verweer van de raadsman op de volgende gronden.

Ad 1: Verdachte had de verbalisanten toestemming gegeven om de woning te betreden. De verbalisanten zijn derhalve op rechtmatige wijze de woning van verdachte binnengetreden. Dat zij zich daarbij niet hebben gelegitimeerd of het doel van het binnentreden hebben vermeld, doet daar niet aan af.

Ad 2: Blijkens artikel 29, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering blijft de cautie beperkt tot gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord. De strekking van dit artikel - het behoeden van een verdachte tegen ongewilde medewerking aan zijn eigen veroordeling - brengt mee dat als verhoor als bedoeld in dit artikel worden beschouwd alle vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdacht aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit (Hoge Raad 2 oktober 1979, NJ 1980, 243). De vraag van de verbalisanten in de onderhavige zaak, inhoudende de vraag waar aangeefster zich bevond, kan niet worden aangemerkt als een vraag van een opsporingsambtenaar aan een verdachte betreffende zijn betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit. Verbalisant [verbalisant 2] behoefde verdachte derhalve niet de cautie te geven.

Ad 3 en 4: Verdachte heeft verklaard dat aangeefster zich in de badkamer van de woning bevond. In het kader van de eerder door verdachte verleende toestemming om de woning te betreden, mocht verbalisant [verbalisant 1] zich vervolgens naar de badkamer begeven. Dit zou eerst anders zijn in geval de toestemming van verdachte zou zijn ingetrokken, hetgeen in casu niet het geval is geweest. Verdachte heeft zich niet verzet tegen de omstandigheid dat de verbalisant zich naar de badkamer begaf. Bovendien mochten de verbalisanten zich ook op grond van artikel 2 van de Politiewet, in het kader van hulpverlening, naar de badkamer begeven."

2.4. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat degene die in een woning binnentreedt ingevolge art. 1, eerste lid, Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi) verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden en dat dit voorschrift ook van toepassing is in het geval dat met toestemming van de bewoner wordt binnengetreden.

2.5. Het oordeel van het Hof dat de omstandigheid dat de verbalisanten zich voorafgaand aan het binnentreden van de woning van de verdachte niet hebben gelegitimeerd en evenmin mededeling hebben gedaan van het doel van het binnentreden niet afdoet aan de rechtmatigheid van het binnentreden omdat zij daartoe de toestemming van de verdachte hadden verkregen, getuigt tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor onder 2.4 is vooropgesteld van een onjuiste rechtsopvatting.

2.6. Dit behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de verbalisanten voorafgaand aan het betreden van de woning waarin zowel de verdachte als de aangeefster woonachtig waren, van [betrokkene 1] sms-berichten te zien kregen die afkomstig waren van de aangeefster en die inhielden dat zij door de verdachte werd bedreigd en dat het alarmnummer gebeld moest worden. Tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden en in aanmerking genomen dat ingevolge art. 8, tweede lid, in verbinding met art. 2 Politiewet 1993 politieambtenaren bevoegd zijn elke plaats, inclusief woningen, te betreden voor zover dat voor het verlenen van hulp redelijkerwijs nodig is, alsmede gelet op het bepaalde in art. 1, tweede lid, Awbi, heeft het Hof terecht geoordeeld dat bewijsuitsluiting niet aan de orde kan zijn, wat er zij van de gronden waarop het Hof dat oordeel heeft doen steunen.

2.7. In zoverre is het middel tevergeefs voorgesteld.

3. Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren M.A. Loth en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 november 2011.