Home

Hoge Raad, 06-12-2011, BT2528, 10/01067

Hoge Raad, 06-12-2011, BT2528, 10/01067

Gegevens

Inhoudsindicatie

Onrechtmatigheid telefoontaps? Op schrift stellen mondelinge machtiging RC. Art. 126m.8 Sv en art. 126l.7 Sv. ‘s Hofs oordeel dat de overschrijding met één dag van de in art. 126m.8 Sv jo. art. 126l.7 Sv bedoelde termijn van drie dagen niet zo aanzienlijk is dat dit tot bewijsuitsluiting moet leiden, is niet onbegrijpelijk.

Uitspraak

6 december 2011

Strafkamer

nr. 10/01067

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 5 februari 2010, nummer 21/003411-09, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof het beroep op de onrechtmatigheid van telefoontaps heeft verworpen op gronden die de verwerping niet kunnen dragen.

2.2. De bestreden uitspraak houdt als 's Hofs samenvatting en verwerping van het in het middel bedoelde verweer onder meer het volgende in:

"Verweer raadsman

Gelet op het bepaalde in artikel 126m jo 126l lid 7 Wetboek van Strafvordering is de schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris voor de taplijn T16 te laat gegeven.

(...)

Gelet op het bovenstaande moeten de verkregen

tapverslagen worden aangemerkt als onrechtmatig verkregen bewijs en dienen ze van bewijsvoering te worden uitgesloten.

Beoordeling van het verweer

De machtiging voor taplijn T16 (nummer: 06-[001]) is mondeling aangevraagd op 30 januari 2009 en op dezelfde datum mondeling verkregen. De aanvraag proces-verbaal van de politie aan de officier van justitie is gedateerd op 2 februari 2009. De schriftelijke vordering van de officier van justitie is van 2 februari 2009 en de schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris is van 3 februari 2009. De wettelijke termijn van drie dagen is overschreden. Het hof is echter, met de rechtbank, van oordeel dat deze overschrijding niet van zo ernstige aard is dat deze tot uitsluiting van het bewijs moet leiden en volstaat dan ook met de constatering hiervan."

2.3. Het Hof heeft vastgesteld dat de mondeling gegeven machtiging van de Rechter-Commissaris - anders dan art. 126m, achtste lid, Sv in verband met art. 126l, zevende lid, Sv voorschrijft - niet binnen drie dagen na de daartoe strekkende vordering op schrift is gesteld. Het oordeel van het Hof, daarop neerkomende dat het onderhavige verzuim dat bestaat in de overschrijding van de voormelde termijn met een dag niet zo aanzienlijk is dat dit tot bewijsuitsluiting moet leiden, is niet onbegrijpelijk.

2.4. Voor zover het middel hierover klaagt, faalt het.

3. Beoordeling van de middelen voor het overige

Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 6 december 2011.