Home

Hoge Raad, 04-11-2011, BR5310, 10/02829

Hoge Raad, 04-11-2011, BR5310, 10/02829

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 november 2011
Datum publicatie
4 november 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BR5310
Formele relaties
Zaaknummer
10/02829

Inhoudsindicatie

Familierecht. Wijziging kinderalimentatie. Oordeel hof dat terugwerkende kracht wijziging geen ingrijpende gevolgen heeft voor de vrouw, onbegrijpelijk. Uit stukken blijkt dat vrouw omvangrijk bedrag zal dienen terug te betalen.

Uitspraak

4 november 2011

Eerste Kamer

nr. 10/02829

DV/IF

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,

advocaat: mr. H.J.W. Alt,

t e g e n

[De man],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie, verzoeker in het incidentele cassatieberoep,

advocaat: mr. P.S. Kamminga.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1. Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de beschikking in de zaak 262886/FA RK 09-1002 van de rechtbank Utrecht van 10 juni 2009;

b. de beschikking in de zaak 200.046.235 van het gerechtshof te Amsterdam van 6 april 2010.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De man heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het principaal en het incidenteel beroep.

De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 23 augustus 2011 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1 De onderdelen I.1 en I.2 van het middel I keren zich tegen de beslissing van het hof om de door hem vastgestelde alimentatie voor de drie minderjarige kinderen van partijen, die de man aan de vrouw dient te betalen, te laten ingaan op de datum van indiening van het inleidende verzoekschrift van deze procedure, 17 februari 2009. De rechtbank heeft deze alimentatie in haar beschikking in deze zaak van 10 juni 2009 vastgesteld op € 200,-- per kind per maand, met ingang van 1 januari 2009. Voordien was de alimentatie, in een eerdere beschikking van de rechtbank, bepaald op € 40,-- per kind per maand. Het hof heeft, met vernietiging van de beschikking van de rechtbank van 10 juni 2009, de alimentatie vastgesteld op € 65,51 per kind per maand vanaf genoemde datum van 17 februari 2009, oplopend over verschillende - in het dictum van zijn beschikking genoemde - periodes naar € 81,28 per kind per maand vanaf 1 januari 2010.

Omtrent de ingangsdatum van de door hem vastgestelde alimentatie heeft het hof overwogen dat de terugwerkende kracht van de wijziging in hoger beroep, gelet op de achterstand in betaling van de kinderalimentatie die de man heeft, geen ingrijpende gevolgen heeft voor de vrouw (rov. 4.2).

3.2 De onderdelen keren zich tegen deze laatste overweging met de klacht dat deze onbegrijpelijk is. Daartoe wijst onderdeel I.1 op het feit dat uit het door de vrouw in hoger beroep bij brief van 19 februari 2010 overlegde betalingsoverzicht van het LBIO blijkt dat de betalingsachterstand van de man € 1.655,41 bedraagt en dat de vrouw, uitgaande van de beschikking van het hof, van de door haar tot aan de beschikking van het hof voor de kinderen ontvangen alimentatie een bedrag van € 6.300,-- zal moeten terugbetalen aan de man. Na verrekening met de achterstand van de man, resteert ter terugbetaling dus nog een bedrag van ruim € 4.600,--, aldus het onderdeel. Onderdeel I.2 wijst voorts op het feit dat het inkomen van de vrouw slechts € 288,55 bruto per week bedraagt.

3.3 De onderdelen slagen. In het licht van genoemd overzicht van het LBIO, dat de vrouw voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het hoger beroep door het hof heeft overgelegd en waarvan de inhoud niet op enige wijze door de man is bestreden, is het oordeel van het hof inderdaad onbegrijpelijk. Uit het overzicht blijkt dat de man de verschuldigde alimentatie tot en met februari 2010, het tijdstip dat het overzicht is opgesteld, iedere maand heeft voldaan en dat genoemde achterstand uit het verleden dateert. Op grond van de beschikking van het hof zal de vrouw dus inderdaad een omvangrijk bedrag dienen terug te betalen. In rov. 4.14 stelt het hof vast dat de vrouw vanaf 1 januari 2010 een draagkracht van € 343,-- per maand heeft, waarvan zij naar het oordeel van het hof in rov. 4.5 en 4.15 ruim € 150,-- per maand zal moeten uitgeven aan de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Zonder nadere motivering, die in de beschikking van het hof ontbreekt, valt daarom niet in te zien dat de door het hof vastgestelde ingangsdatum geen ingrijpende gevolgen heeft voor de vrouw.

3.4 Onderdeel I.3, dat is voorgesteld voor het geval de onderdelen I.1 en I.2 niet slagen, behoeft geen behandeling. De klachten van middel II kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het middel in het incidenteel beroep

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu ook de klachten daarvan niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 6 april 2010, doch uitsluitend voor zover het de daarin gegeven beslissing voor de periode tot 6 april 2010 betreft;

verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te 's-Gravenhage.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 4 november 2011.