Hoge Raad, 04-01-2011, BO3395, 09/00501
Hoge Raad, 04-01-2011, BO3395, 09/00501
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 4 januari 2011
- Datum publicatie
- 4 januari 2011
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2011:BO3395
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO3395
- Zaaknummer
- 09/00501
Inhoudsindicatie
Getuigenverzoek. Vervolg op HR LJN BA8469. Een door de raadsman gedaan verzoek om getuigen te horen is een verzoek waaromtrent de rechter ingevolge art. 330 Sv op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een gemotiveerde beslissing moet geven. Een dergelijke beslissing dient te zijn vervat in het verkorte vonnis of arrest, voor zover op het verzoek niet reeds ter terechtzitting is beslist (vgl. HR LJN BA0490). Nu noch het p-v van de terechtzitting in hoger beroep noch het verkorte arrest een zodanige beslissing inhoudt, lijdt de bestreden uitspraak aan nietigheid.
Uitspraak
4 januari 2011
Strafkamer
nr. 09/00501
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 januari 2009, nummer 23/001577-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd (tijdig) te beslissen op het verzoek getuigen te horen.
2.2. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
"Mocht u overigens op het punt van de sleutel twijfelen aan het verhaal van mijn cliënt, oftewel niet geloven dat er op het moment waarop hij in de auto stapte wel degelijk een sleutel in het contactslot van de auto zat, dan verzoek ik u in deze zaak op te roepen als getuige medeverdachte [betrokkene 1] opdat hij (afgestraft en wellicht mede daarom iets opener) gehoord kan worden op dit punt en in ieder geval aan hem gevraagd kan worden of er inderdaad een sleutel in het contactslot zat op het moment waarop cliënt bij hem instapte. Bij die gelegenheid zal hem dan ook het een en ander kunnen worden gevraagd over wat cliënt aan hem heeft gevraagd voorafgaande aan het instappen en hoe hij daarop heeft gereageerd.
In dit kader is overigens ook van groot belang dat nergens uit blijkt dat er (zichtbaar) sprake was van het doorverbinden van contactdraden, een (zichtbaar) geforceerd contactslot, terwijl juist wel blijkt dat de politie met behulp van een schroevendraaier de motor van de auto kon uitschakelen (p. 97). Stuk voor stuk aanwijzingen in de richting van het verhaal van de afgebroken sleutel. Dat er geen nader onderzoek is gedaan naar het al dan niet afgebroken zijn van een (passende) autosleutel kan aan cliënt niet worden tegengeworpen. Dat onderzoek had eerder kunnen en moeten worden uitgevoerd. De auto is echter, voor zover blijkt uit het dossier, zonder dat er op dat punt enig onderzoek is gedaan al heel snel terug gegeven aan de 'nieuwe eigenaar', te weten [A] BV te Almere.
Gelet op dat laatste acht de verdediging het eveneens noodzakelijk dat, indien uw Hof niet tot een integrale vrijspraak komt, als getuige in deze zaak wordt gehoord [betrokkene 2], ongetwijfeld te bereiken via het adres zoals dat staat vermeld op pagina 232 van het dossier, althans dat er (al dan niet door tussenkomst van de A-G) in ieder geval bij [A] BV navraag wordt gedaan met betrekking tot de vraag of nog te achterhalen is of zich een afgebroken autosleutel in het contactslot bevond.
(...)
De verdediging stelt zich dus primair op het standpunt dat cliënt van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat er nader onderzoek zou moeten plaatsvinden."
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van het hof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 23 januari 2009 om 13:30 uur. Het hof zal bij deze uitspraak tevens een beslissing nemen op het verzoek van de raadsman [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuige te horen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
(...)
Noot voorzitter: Achteraf is gebleken dat in de uitspraak van 23 januari 2008 (de Hoge Raad leest:
23 januari 2009) is nagelaten de beslissing op het getuigenverzoek te vermelden. Het hof had dienaangaande beslist dat de noodzaak tot het horen van de getuigen [betrokkene 1 en 2] niet is gebleken."
2.4. Het hiervoor onder 2.2 weergegeven verzoek is een verzoek waaromtrent de rechter ingevolge art. 330 Sv op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een gemotiveerde beslissing moet geven. Een dergelijke beslissing dient te zijn vervat in het verkorte vonnis of arrest, voor zover op het verzoek niet reeds ter terechtzitting is beslist (vgl. HR 17 april 2007, LJN BA0490, NJ 2007/252). Nu noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het verkorte arrest een beslissing op het in het middel bedoelde verzoek inhoudt, lijdt de bestreden uitspraak aan nietigheid. Daaraan kan de in dat proces-verbaal opgenomen "noot voorzitter" niet afdoen.
2.5. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 januari 2011.