Home

Hoge Raad, 24-12-2010, BO0396, 10/00154

Hoge Raad, 24-12-2010, BO0396, 10/00154

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 december 2010
Datum publicatie
24 december 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BO0396
Formele relaties
Zaaknummer
10/00154
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024], Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 231, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:22

Inhoudsindicatie

Art. 231, lid 2, letter b, Gemeentewet; art. 6:22 Awb. Leges ten onrechte geheven door B&W. Geen vormverzuim in de zin van art. 6:22 Awb. Wel herstel bevoegdheidsgebrek mogelijk bij uitspraak op bezwaar.

Uitspraak

Nr. 10/00154

24 december 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Stichting X, handelend onder de naam A te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 december 2009, nr. P07/01056, betreffende geheven leges.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is bij schriftelijke kennisgeving, gedagtekend 26 oktober 2005, ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning een bedrag aan leges in rekening gebracht, welk bedrag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de heffingsambtenaar is verminderd.

De Rechtbank te Utrecht (nr. SBR 07/817) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 30 september 2010 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Het College heeft aan belanghebbende een bedrag aan leges in rekening gebracht ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning. Het College was niet bevoegd tot het heffen van leges; de bevoegdheid daartoe is toegekend aan de heffingsambtenaar.

3.1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte leges. Op dit bezwaar is uitspraak gedaan door de heffingsambtenaar. Daarbij heeft hij het bezwaar gegrond verklaard en het in rekening gebrachte bedrag verminderd.

3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of het besluit tot heffing van de onderhavige leges moet worden vernietigd nu het niet is genomen door het daartoe bevoegde bestuursorgaan. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord. Hiertegen richten zich de eerste en de derde klacht van belanghebbende.

3.3.1. Bij de beoordeling van deze klachten moet worden vooropgesteld dat het onderhavige bevoegdheidsgebrek, dat eruit bestaat dat de belasting in rekening is gebracht door een niet tot heffing bevoegd bestuursorgaan, niet voortvloeit uit schending van een vormvoorschrift. Daarom kan dit gebrek niet met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden gepasseerd.

3.3.2. Dat hoeft echter niet zonder meer te leiden tot vernietiging van het besluit dat door het verkeerde bestuursorgaan is genomen. In het onderhavige geval heeft het bevoegde orgaan, de heffingsambtenaar, het bestreden besluit op de voet van artikel 7:11 Awb aan een inhoudelijke beoordeling onderworpen en uitspraak op het bezwaar gedaan. Daarmee is het onderhavige bevoegdheidsgebrek hersteld (zie in dezelfde zin de rechtspraak van andere hoogste bestuursrechters, vermeld in de onderdelen 4.17, 4.18 en 4.20 tot en met 4.23 van de conclusie van de Advocaat-Generaal).

3.3.3. Het voorgaande brengt mee dat de eerste en de derde klacht falen.

3.4. Ook de tweede klacht faalt. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2010.