Home

Hoge Raad, 13-07-2010, BM2471, 08/03004

Hoge Raad, 13-07-2010, BM2471, 08/03004

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 juli 2010
Datum publicatie
13 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BM2471
Formele relaties
Zaaknummer
08/03004

Inhoudsindicatie

Witwassen, bewijs ‘uit misdrijf afkomstig’. Door uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende f&o tot uitgangspunt te nemen voor het oordeel dat bewezen is dat het geld uit misdrijf afkomstig is, en de verklaring van verdachte omtrent de herkomst van het geld kennelijk als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken, terzijde te schuiven, heeft het Hof de bewijslast t.a.v. het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet op verdachte gelegd.

Uitspraak

13 juli 2010

Strafkamer

nr. 08/03004

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 juli 2008, nummer 23/000809-08, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1. Geding in cassatie

1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. C.W.J. Faber en mr. S.T. van Berge Henegouwen, beiden advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

1.2. Mr. C.W.J. Faber, voornoemd, heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2. Beoordeling van de middelen

2.1. Het eerste middel behelst - blijkens de toelichting - de klacht dat het oordeel van het Hof dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is, onvoldoende gemotiveerd is in het licht van hetgeen de verdachte met betrekking tot de herkomst van het geld heeft aangevoerd. Het tweede middel klaagt over 's Hofs overweging dat de verdachte zijn stelling dat het geld een legale herkomst had niet aannemelijk heeft gemaakt. Blijkens de toelichting is onder de gegeven omstandigheden sprake van een ontoelaatbare omkering van de bewijslast. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.

2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij op 12 november 2007 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een hoeveelheid geld, te weten 100.000 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."

2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2008, voor zover inhoudende:

"Ik ben op 12 november 2007 op Schiphol aangehouden met in mijn bezit een bedrag van € 100.000,- in contanten. Ik was op weg naar Spanje. Ik heb dit geld, € 100.000,- opgehaald in Amsterdam. Het waren coupures van € 500,-. Ik droeg het geld los in mijn broekzakken. Ik weet dat grote contante bedragen die op deze wijze van het ene land naar het andere worden gebracht van misdrijf afkomstig kunnen zijn.

(...)

Ik was de vrijdag voordat ik werd aangehouden vanuit Leeds naar Nederland gekomen. Diezelfde avond heb ik [betrokkene 1] ontmoet op straat voor mijn hotel. Ik kende hem toen niet. Evenmin kende ik zijn naam. Toen is de overdracht tot stand gekomen. Hij heeft mij op straat € 100.000,- contant in biljetten van € 500,- gegeven. Het geld was van [betrokkene 2]. Ik was werkzaam voor [betrokkene 2] in de autohandel. [Betrokkene 2] had een autogarage in [plaats] in Spanje en woonde daar. Het geld dat ik bij mij had was bedoeld voor de aankoop van een auto in Duitsland die ik naar Spanje moest rijden. Ik weet niet de naam van de persoon of de garage bij wie in Duitsland ik de auto moest kopen. [Betrokkene 2] is bij een auto-ongeluk om het leven gekomen. Ik heb de familie van [betrokkene 2] in Engeland kunnen traceren met wie ik in contact ben gekomen. Ik heb de weduwe van [betrokkene 2] bezocht. Ik heb van de weduwe van [betrokkene 2] geen schriftelijke verklaring over de herkomst van het geld ontvangen. Er is ook geen schriftelijke leenovereenkomst tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Ik heb al deze tijd nodig gehad om deze informatie te verkrijgen. Ik heb verder geen gegevens of stukken van de weduwe of de familie van [betrokkene 2], zodat ik zijn bestaan kan aantonen. Ik ben er nog niet aan toe gekomen de naam van het garagebedrijf van [betrokkene 2] in [plaats] te achterhalen."

b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:

"Op maandag 12 november 2007, omstreeks 15.00 uur, bevonden wij, [verbalisant 1 en 2], ons op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Wij ontvingen de melding dat er bij filter Zuid een persoon was aangetroffen met in zijn bezit 100.000 euro. Het securityfilter Zuid is een controle op handbagage van uitreizende passagiers. Wij zijn ter plaatse gegaan.

Wij hoorden de supervisor security zeggen dat er tijdens de controle bij een passagier een grote hoeveelheid geld was aangetroffen en hij wees de betreffende passagier aan. Ik, [verbalisant 1], vroeg de persoon om het geld uit zijn zakken te halen. Ik zag dat de persoon een pakket geld uit zijn linker broekzak haalde. Ik zag dat het een pakket van 500 euro biljetten betrof. Ik zag dat hij tevens een aantal losse biljetten uit zijn broekzak haalde waaronder een aantal 50 euro biljetten en een 100 euro biljet. Ik hoorde de man zeggen dat het om een totaalbedrag van € 100.400,- ging. Ik hoorde hem zeggen dat hij niets bij zich had waaruit de herkomst van het geld was af te leiden."

c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:

"Op 12 november 2007 om 17.00 uur hebben wij een hoeveelheid in beslaggenomen geld geteld voor onderzoek. Wij zagen dat het geld bestond uit coupures van vijfhonderd eurobiljetten. Na telling zagen wij dat het tweehonderd eurobiljetten betrof. Wij zagen dat het totaalbedrag na telling honderdduizend euro betrof."

2.2.3. Het bestreden arrest houdt voorts onder meer het volgende in:

"Verzoek tot het horen van een getuige

De raadsman heeft bij pleidooi verzocht de getuige [betrokkene 1] ter terechtzitting te horen. Hij heeft daartoe gesteld dat nu de advocaat-generaal in zijn requisitoir -zakelijk weergegeven- heeft aangegeven dat indien de overgelegde fax/verklaring van [betrokkene 1] betrouwbaar zou zijn het voor de hand had gelegen dat de verdediging de getuige had meegebracht ter terechtzitting, dit noopt tot het horen van de getuige.

Het hof overweegt:

De verdediging heeft onvoldoende onderbouwd op welke punten [betrokkene 1] gehoord zou moeten worden anders dan op de punten die in bedoelde fax/verklaring zijn aangegeven.

Verder is het volgende van belang.

Verdachte is op zijn verzoek geruime tijd uit de voorlopige hechtenis geschorst teneinde zijn stellingen te kunnen onderbouwen dat hij werkzaam is geweest voor [betrokkene 2], wonende te [plaats] in Spanje, werkzaam in de autohandel, en dat het geld dat hij bij zich had bedoeld was voor de aankoop van een auto in Duitsland die verdachte naar Spanje zou moeten rijden.

Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij gedurende de periode van zijn schorsing familie van deze [betrokkene 2] heeft getraceerd in Engeland en vervolgens met de weduwe van deze [betrokkene 2] in contact is gekomen die op Gran Ganaria woonachtig is en haar daar heeft bezocht.

Echter verdachte heeft het hof nog steeds geen verifieerbare gegevens kunnen verschaffen op punten die eenvoudig te achterhalen moeten zijn en van belang zijn om aan zijn stellingen een begin van geloofwaardigheid te verlenen, te weten

- gegevens betreffende de garage in [plaats] waarover verdachte heeft verklaard;

- gegevens betreffende de garage in Duitsland waar de auto zou moeten worden opgehaald;

- gegevens die het bestaan van [betrokkene 2] en zijn werkzaamheden in de autohandel aannemelijk maken, bijvoorbeeld door verklaringen van familieleden van deze [betrokkene 2], die verdachte zegt bezocht te hebben.

Onder deze omstandigheden hecht het hof geen geloof aan de stellingen van verdachte dat hij voor [betrokkene 2] werkzaam is geweest en het geld ten dienste heeft gestaan voor een autoaankoop.

De inhoud van de fax/verklaring, van [betrokkene 1] die op de dag van de terechtzitting in hoger beroep rond het middaguur is verzonden, maakt dat niet anders.

Het hof wijst het verzoek derhalve af nu de noodzaak niet is gebleken.

Nadere bewijsoverweging

Verdachte is woonachtig in Groot Brittannië en heeft getracht een groot geldbedrag, te weten 100.000 euro via Schiphol uit te voeren naar Spanje.

Dit bedrag bestond uit [de Hoge Raad leest:] 200 coupures van 500 euro. Deels zat dit bedrag los in de broekzak van verdachte.

Het is een feit van algemene bekendheid dat via Schiphol vaak grote bedragen in contanten, die een illegale herkomst hebben, worden uitgevoerd.

Gelet op de hoogte van het bedrag, de coupures waaruit het bestond en de wijze waarop het werd vervoerd kan het niet anders dan dat dit onder de gegeven omstandigheden van een misdrijf dat opzettelijk is begaan afkomstig is geweest.

Verdachtes stellingen dat hij werkzaam is geweest voor [betrokkene 2], wonende in [plaats] te Spanje, werkzaam in de autohandel, en dat het geld dat hij bij zich had bedoeld was voor de aankoop van een auto in Duitsland die verdachte naar Spanje zou moeten rijden, en dus wel een legale herkomst had, zijn niet aannemelijk gemaakt ondanks de gelegenheid die verdachte daartoe heeft gehad. Het hof verwijst daarbij naar hetgeen hiervoor op dat punt is overwogen."

2.2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 maart 2008 houdt onder meer het volgende in:

"De raadsman deelt mede -zakelijk weergegeven-:

(...)

Verdachte was werkzaam voor [betrokkene 2] die in [plaats] (Spanje) woonde. [Betrokkene 2] kocht luxe auto's op bestelling van zogenaamde jetsetters in [plaats]. Verdachte bracht deze auto's naar Zuid Spanje. Normaliter geschiedde het geldverkeer giraal. Deze keer wilde een Duitse leverancier echter contant geld hebben. Verdachte was toen al per vliegtuig onderweg naar Amsterdam om vervolgens per trein naar Duitsland te gaan. In Amsterdam kon verdachte nog regelen dat hij van een zakenrelatie € 100.000,- in ontvangst kon nemen om mee naar Duitsland te nemen. Vervolgens ging de transactie in Duitsland niet door. [Betrokkene 2] verzocht verdachte toen met het geldbedrag van € 100.000,- naar Zuid Spanje te komen, waarna verdachte op Schiphol is aangehouden."

2.2.5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2008 houdt als verklaring van de verdachte in:

"Ik ben op 12 november 2007 op Schiphol aangehouden met in mijn bezit een bedrag van € 100.000,- in contanten. Ik was op weg naar Spanje. Ik heb dit geld, € 100.000,- opgehaald in Amsterdam. Het waren coupures van € 500,-. Ik droeg het geld los in mijn broekzakken. Ik weet dat grote contante bedragen die op deze wijze van het ene land naar het andere worden gebracht van misdrijf afkomstig kunnen zijn.

Het geld was afkomstig van [betrokkene 2]. Ik was werkzaam voor [betrokkene 2] in de autohandel. [Betrokkene 2] had een autogarage in [plaats] in Spanje en woonde daar. Het geld dat ik bij mij had was bedoeld voor de aankoop van een dure auto in Duitsland die ik naar Spanje moest rijden. Uiteindelijk ging de autodeal niet door en ben ik op Schiphol aangehouden met het geld. [Betrokkene 2] is daarna bij een auto-ongeluk om het leven gekomen.

Het is erg moeilijk geweest om contact te krijgen met de familie van [betrokkene 2] omdat alle telefoonnummers die ik daarvoor nodig had, waren opgeslagen in de mobiele telefoons die bij mijn aanhouding door politie inbeslaggenomen zijn. Vanaf de schorsing van mijn voorlopige hechtenis op 25 maart jl. tot vandaag is de meeste tijd verloren gegaan met de zoektocht naar de weduwe van [betrokkene 2]. [Betrokkene 2] bleek zowel op Gran Canaria als in [plaats] te wonen. Ik ben uiteindelijk achter het adres op Gran Canaria gekomen via familie van [betrokkene 2] in Engeland die ik daar heb kunnen traceren en met wie ik in contact ben gekomen. Ik ben daarna direct naar Gran Canaria gevlogen en heb daar de weduwe van [betrokkene 2] bezocht. Zij heet [betrokkene 3]. Ik heb haar gevraagd of zij wist waar het bij mij aangetroffen geld vandaan kwam. [Betrokkene 3] heeft mij toen naar een bedrijf in België verwezen. Dat bedrijf bleek van de man te zijn die mij het geld op straat in Amsterdam heeft overhandigd. Ik heb al deze tijd nodig gehad om deze informatie te verkrijgen. Ik heb van de vrouw van [betrokkene 2] dus geen schriftelijke verklaring over de herkomst van het geld ontvangen. Er is ook geen schriftelijke leenovereenkomst tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Zij wil wel komen als getuige ter terechtzitting, als het nodig is. Zij weet er eigenlijk niets van. Die man, genaamd [betrokkene 1] probeerde zijn geld juist van [betrokkene 3] terug te krijgen. Dat is wat zij mij heeft gezegd.

Ik ben naar België geweest omdat [betrokkene 1] daar woonde. Ik weet zijn achternaam nu niet. Mijn raadsman heeft zijn achternaam. Ik heb deze [betrokkene 1] ontmoet en hij heeft mij gezegd dat het geld van hem was. Het was de bedoeling dat hij mij daarvan een schriftelijk bewijs zou geven en dat ik hem daartoe vandaag nogmaals zou ontmoeten, maar hij heeft mij alleen een fax gestuurd. Hij heeft mij gezegd dat indien het hof het nodig oordeelde, hij zal komen. Ik heb dus nu een fax die is ondertekend door [betrokkene 1] met de mededeling dat het geld van hem was en dat ik het geld van hem heb gekregen. Behalve de fax van [betrokkene 1] uit België, heb ik op dit moment geen ander document waaruit de legale herkomst van het geld zou kunnen blijken. Ik ben er nog niet aan toe gekomen de naam van het garagebedrijf van [betrokkene 2] in [plaats] te achterhalen. Het heeft namelijk heel lang geduurd voordat ik [betrokkene 3] vond en pas daarna kwam ik achter de naam en het adres van [betrokkene 1] in België. Ondertussen moet ik ook werken. Ik heb verder geen gegevens of stukken van die weduwe of de familie van [betrokkene 2], zodat ik zijn bestaan kan aantonen.

(...)

Ik was de vrijdag voordat ik werd aangehouden vanuit Leeds naar Nederland gekomen. Diezelfde avond heb ik [betrokkene 1] ontmoet op straat voor mijn hotel. Ik kende hem toen niet. Evenmin kende ik zijn naam of had ik zijn telefoonnummer. Toen is de overdracht tot stand gekomen. Hij heeft mij op straat € 100.000,- contant in biljetten van € 500,- gegeven.

Dit was de eerste keer dat ik van [betrokkene 2] contant geld meekreeg om een auto te kopen in het buitenland. [Betrokkene 2] belde mij en zei dat ik de man die mij het geld zou geven op straat voor het hotel zou ontmoeten. [Betrokkene 2] bleef aan de telefoon, terwijl de man die ik moest ontmoeten ook met hem aan de telefoon was. Zo hebben wij elkaar dus kunnen ontmoeten. Ik dacht dat het geld van [betrokkene 2] was. Ik weet niet waarom [betrokkene 1] mij het geld kwam brengen. Ik heb dat niet aan [betrokkene 2] gevraagd. Misschien was de auto voor [betrokkene 1] bestemd?

[Betrokkene 2] was een vermogend man. Ik weet niet waarom hij nu dat geld moest lenen van [betrokkene 1]. Toentertijd wist ik echter niet dat hij het geld leende. Ik nam gewoon aan dat het geld van [betrokkene 2] was.

Ik weet niet wat [betrokkene 1] heeft gedaan om zijn geld terug te krijgen van de weduwe van [betrokkene 2]. [Betrokkene 1] vertelde mij dat hij geen contact kan krijgen met de familie van [betrokkene 2]. Ik heb één keer contact gehad met [betrokkene 1]. Hij heeft tegen mij gezegd dat hij zijn geld graag terug wil. Hij probeerde dit tot nu toe via de weduwe van [betrokkene 2] terug te krijgen. Ik heb tegen hem gezegd dat de vrouw van [betrokkene 2] het geld ook niet had, omdat de Nederlandse politie het geld in beslaggenomen heeft. [betrokkene 1] heeft [betrokkene 3] verschillende malen over dit geld gebeld.

Nadat ik het geld had ontvangen van [betrokkene 1], belde [betrokkene 2] mij de volgende dag op en zei dat de verkoop van de auto niet doorging. Toen ben ik een ticket gaan kopen om naar [plaats] te vliegen. Ik was samen met mijn vriendin en mijn vader. Ik zou het geld naar [betrokkene 2] in [plaats] brengen en vandaar weer terugvliegen naar Engeland. Mijn vader was mee omdat hij hier in Nederland ergens werkte. Hij handelt in antieke spullen. Wij gingen dus met zijn drieën naar [plaats]. Het is gebruikelijk in Spanje om op deze manier met geld om te gaan. Voor mij is het de eerste keer dat ik zoveel contant geld bij me had. Ik heb geen achterdocht gehad. [Betrokkene 2] zei dat het in orde was en ik heb hem op zijn woord geloofd. Het was wel risicovol om zoveel geld rond te dragen, maar het was niet mijn geld. Dus als [betrokkene 2] het niet erg vond dat ik met zijn geld over straat liep, vond ik het best. Ik realiseerde me niet dat ik op deze manier in de problemen kon komen. Ik weet wel dat grote contante bedragen die op deze wijze van het ene land naar het andere worden gebracht, van misdrijf afkomstig kunnen zijn. Ik heb er toen simpelweg niet aan gedacht. Ik weet ook niet waarom ik het geld niet gewoon op de rekening van [betrokkene 1] of [betrokkene 2] kon storten.

[Betrokkene 2] vroeg mij het geld naar hem te brengen en dat wilde ik toen doen. Ik vermoed dat de man in Duitsland contant geld wilde voor de auto en dat [betrokkene 2] het geld niet opnieuw contant wilde opnemen. Ik vind het niet gek dat ik afstand heb gedaan van het geld. Ik dacht dat hierdoor het geld zou worden teruggegeven aan [betrokkene 2]. De politie zei tegen mij dat ik afstand moest doen van het geld.

(...)

Ik denk dat het geld te traceren is. Ik heb [betrokkene 1] gevraagd of hij mij een schriftelijk bewijs kon geven waaruit blijkt hoe hij aan die 100.000 euro is gekomen. [Betrokkene 1] dacht dat de zitting morgen zou zijn en dan zou hij mij dat bewijs ook geven. Ik heb de naam [betrokkene 1] van [betrokkene 3] gekregen. Ik weet inmiddels dat zijn volledige naam [betrokkene 1] is en zijn email adres is (...). Ik heb hem vandaag niet als getuige meegenomen naar de zitting.

(...)."

2.3. Aan de verdachte is - kort gezegd en voor zover hier van belang - tenlastegelegd dat hij te Schiphol een bedrag van € 100.000,- voorhanden heeft gehad dat uit enig misdrijf afkomstig was. De verdachte heeft dat laatste betwist en gesteld dat het geld een legale herkomst had. Het Hof heeft geoordeeld dat - gelet op de hoogte van het bedrag, de coupures waaruit het bestond en de wijze waarop het werd vervoerd - het niet anders kan dan dat dit bedrag van een misdrijf afkomstig is geweest. Met betrekking tot de betwisting door de verdachte heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte "geen verifieerbare gegevens heeft kunnen verschaffen op punten die eenvoudig te achterhalen moeten zijn en van belang zijn om aan zijn stellingen een begin van geloofwaardigheid te verlenen". Daarmee heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken herkomst van het geld heeft genoemd, zodat geen noodzaak aanwezig was voor het instellen van nader onderzoek. Beide oordelen zijn niet onbegrijpelijk en behoeven geen nadere motivering.

Door de uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden tot uitgangspunt te nemen voor het oordeel dat bewezen is dat het geld uit misdrijf afkomstig is, en de verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van het geld kennelijk als hoogst onwaarschijnlijk terzijde te schuiven, heeft het Hof de bewijslast ten aanzien van het bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" niet op de verdachte gelegd.

2.4. De middelen falen.

3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

4. Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden en drie weken, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 13 juli 2010.