Home

Hoge Raad, 19-03-2010, BL7964, 08/03239

Hoge Raad, 19-03-2010, BL7964, 08/03239

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 maart 2010
Datum publicatie
19 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BL7964
Formele relaties
Zaaknummer
08/03239

Inhoudsindicatie

Douanerechten; artikel 220, lid 2, letter b, CDW; domiciliëringsprocedure; jarenlang aanvaarden van invoeraangiften met vermelding van onjuiste GN-code vormt nog geen vergissing van de douaneautoriteiten.

Uitspraak

Nr. 08/03239

19 maart 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 juni 2008, nr. 07/336 DK, betreffende na te melden uitnodigingen tot betaling.

1. Het geding in feitelijke instantie

Belanghebbende is bij één aanslagbiljet van 6 april 2001 uitgenodigd tot betaling van bedragen aan douanerechten. Het tegen die uitnodigingen tot betaling door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur afgewezen.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam.

DIt Hof heeft het beroep ongegrond verklaard.

2. Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2007, nr. 42349, LJN BA6555, BNB 2009/256, vernietigd met verwijzing van het geding naar hetzelfde gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

3. Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

4. Beoordeling van de middelen

4.1. Het Hof heeft - voor zover in cassatie van belang - geoordeeld dat geen sprake is van een vergissing in de zin van artikel 220, lid 2, aanhef en letter b, van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW), omdat de toegestane vereenvoudigde wijze van aangeven nog niet meebrengt dat de in geding zijnde douaneaangiften alle voor de toepassing van de betrokken regeling vereiste feitelijke gegevens bevatten, waarop na een eerste, globale aanvaarding door de inspecteur niet meer zou mogen worden teruggekomen. Tegen dit oordeel zijn het eerste en het tweede middel gericht.

4.2. Deze middelen kunnen niet tot cassatie leiden. De middelen zijn - onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van 1 april 1993, C-250/91, Société Hewlett Packard France - gestoeld op de opvatting dat alleen al het feit dat de douaneautoriteiten jarenlang duizenden douaneaangiften voor het vrije verkeer hebben aanvaard en op basis van een in die aangiften onjuist vermelde tariefpost te weinig douanerechten hebben geheven, voldoende is om aan te nemen dat de douaneautoriteiten een vergissing hebben begaan als bedoeld in artikel 220, lid 2, aanhef en letter b, van het CDW. Deze opvatting kan, gelet op punt 19 van het hiervoor vermelde arrest Hewlett Packard, niet als juist worden aanvaard. Voor het aannemen van een vergissing van de douaneautoriteiten is ook vereist dat de douaneautoriteiten (op enig moment) onmiddellijk en met zekerheid aan de hand van hun op dat moment ter beschikking staande gegevens moeten hebben kunnen vaststellen dat de voor de goederen in de douaneaangiften vermelde tariefpost niet de juiste was, zodat een latere controle waartoe de bevoegde instanties eventueel zouden overgaan, geen nieuwe gegevens omtrent de van toepassing zijnde tariefpost aan het licht kon brengen.

Op belanghebbende rustte de last aannemelijk te maken dat de douaneautoriteiten van de in de bedrijfsadministratie vastgelegde omschrijving van de goederen die in de douaneaangifte met een code werden aangeduid, op de hoogte waren, of dat zij beschikten over zodanige gegevens dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat zij van die omschrijving van de goederen op de hoogte waren, alsmede dat die omschrijving zodanig was dat de douaneautoriteiten op basis daarvan onmiddellijk en met zekerheid hadden kunnen vaststellen dat de voor de goederen vermelde tariefpost niet de juiste was.

In 's Hofs oordeel ligt besloten dat belanghebbende zulks niet aannemelijk heeft gemaakt. In cassatie wordt niet opgekomen tegen dit oordeel. Mitsdien wordt aan de toepassing van artikel 220, lid 2, aanhef en letter b, van het CDW niet toegekomen.

4.3. Het derde middel gaat ervan uit dat sprake is geweest van een vergissing van de douaneautoriteiten. Nu dit uitgangspunt onjuist is, kan ook dit middel niet tot cassatie leiden.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.