Home

Hoge Raad, 11-05-2010, BL6678, 07/12188

Hoge Raad, 11-05-2010, BL6678, 07/12188

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 mei 2010
Datum publicatie
11 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BL6678
Formele relaties
Zaaknummer
07/12188

Inhoudsindicatie

Strafoplegging. Het Hof had art. 300 (oud) Sr i.p.v. art. 300 Sr dienen te vermelden als toepasselijk wettelijk voorschrift. De HR herstelt dit verzuim.

Uitspraak

11 mei 2010

Strafkamer

nr. 07/12188

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 augustus 2007, nummer 23/003333-04, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover onder de toepasselijke wettelijke voorschriften art. 300 Sr is vermeld, tot het alsnog vermelden van art. 300 (oud) Sr als toepasselijk wettelijk voorschrift en tot vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase

is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.

2.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel klaagt dat het Hof de toepassing van art. 300 Sr nader had moeten motiveren nu die bepaling na het plegen van het feit is gewijzigd.

3.2.1. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:

"hij op 9 juli 2003 te Amsterdam opzettelijk mishandelend zijn zoon, [slachtoffer], met kracht meermalen met een stok heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."

3.2.2. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "Mishandeling, begaan tegen zijn kind" en als toepasselijke wettelijke voorschriften aangehaald de art. 14a, 14b, 14c, 300 en 304 Sr.

3.2.3. Bij wet van 22 december 2005 (Stb. 2006,11), in werking getreden op 1 februari 2006, is art. 300 Sr gewijzigd, waarbij het strafmaximum is verhoogd van twee naar drie jaren.

3.3. Het Hof had art. 300 (oud) Sr in plaats van art. 300 Sr dienen te vermelden als wettelijke bepaling waarop de strafoplegging mede is gebaseerd. Nu er gelet op de opgelegde straf geen grond is om aan te nemen dat het Hof bij de oplegging van de straf is uitgegaan van het in art. 300 Sr voorziene strafmaximum van drie jaren, berust de aanhaling van die bepaling - in plaats van art. 300 (oud) Sr - op een kennelijke vergissing. De Hoge Raad zal het bestreden arrest in zoverre verbeteren. Daarmee komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen.

4. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover daarbij als wettelijk voorschrift waarop de oplegging van de straf berust art. 300 Sr is vermeld;

vermeldt als wettelijk voorschrift waarop de strafoplegging mede berust art. 300 (oud) Sr;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 mei 2010.