Home

Hoge Raad, 03-11-2009, BJ7258, 08/01245

Hoge Raad, 03-11-2009, BJ7258, 08/01245

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 november 2009
Datum publicatie
3 november 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BJ7258
Formele relaties
Zaaknummer
08/01245
Relevante informatie
Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 14c

Inhoudsindicatie

Tul. Mede gelet op art. 14c.1 Sr en de ratio van de algemene voorwaarde moet worden aangenomen dat de tul van een voorwaardelijk opgelegde straf vanwege niet naleving van de algemene voorwaarde niet kan worden gelast t.z.v. een strafbaar feit waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt vóór de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd. Het Hof had de tul niet mogen gelasten. HR doet de zaak om doelmatigheidsredenen zelf af.

Uitspraak

3 november 2009

Strafkamer

nr. 08/01245

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 28 december 2007, nummer 21/005301-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen, doch alleen ten aanzien van de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 22 augustus 2006 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, dat de Hoge Raad, opnieuw rechtdoende, de vordering tot tenuitvoerlegging zal afwijzen en dat het beroep voor het overige zal worden verworpen.

2. Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3. Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel richt zich tegen 's Hofs last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 22 augustus 2006 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.

3.2. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van een op 29 mei 2006 begaan strafbaar feit. Voorts houdt het bestreden arrest het volgende in:

"Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Utrecht van 22 augustus 2006 en (...) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen.

Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de aan die veroordelingen verbonden proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast."

3.3. Art. 14c, eerste lid, Sr luidt:

"Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit."

3.4. Mede gelet op de bewoordingen van art. 14c, eerste lid, Sr en de ratio van de algemene voorwaarde, moet worden aangenomen dat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf vanwege niet naleving van de algemene voorwaarde niet kan worden gelast ter zake van een strafbaar feit waaraan de verdachte zich heeft schuldig gemaakt vóór de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd. In aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde feit is begaan op 29 mei 2006 en dat het vonnis waarbij de voorwaardelijke straf waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd is opgelegd, dateert van een latere datum, te weten 22 augustus 2006, had het Hof dus niet de tenuitvoerlegging van die straf mogen gelasten.

3.5. Het middel is gegrond. De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen zelf de zaak afdoen.

4. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 22 augustus 2006 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;

wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van die straf;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 3 november 2009.